Meteen naar document

Samenvatting: boek Fundamentals of Anatomy & Physiology Chapter 1, 4, 10 & 24

Vak

Anatomie en fysiologie (AB_1176)

71 Documenten
Studenten deelden 71 documenten in dit vak
Studiejaar: 2014/2015
Geüpload door:
Anonieme student
Dit document is geüpload door een student, net als jij, die anoniem wil blijven.
Vrije Universiteit Amsterdam

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Gerelateerde Studylists

FysiologieanatomieRead

Preview tekst

Introductie

1 Anatomy and physiology are closely integrated Vorm= anatomische structuur. Functie = fysiologische rol. Dus alle specifieke functies komen door specifieke structuren; de vorm van een structuur zegt iets over de functie. Dit wordt benoemd als: principle of complementarity of structure and function.

De link tussen structuur en functie is er altijd, maar wordt niet altijd begrepen. Eerst werd de anatomie van het hart gevonden en pas later de functie. Ook is anatomie en fysiologie anders. Bij de anatomie kijk je meer naar de aparte delen en bij fysiologie naar het verband tussen die delen oftewel de functies van die delen.

Anatomie We verdelen anatomie in gross anatomy en microscopic anatomy.

  • Gross anatomy of marcroscopic anatomy: is het bestuderen van grote structuren zonder microscoop. Er zijn verschillende soorten: surface anatomy (studie van de algemene vorm), regional anatomy (focust op de antomische organizatie van specifiek gebied in het lichaam bv hoofd), systemic anatomy (structuur van orgaansysteem), clinical anatomy (te maken met ziekte), developmental anatomy (beschrijft verandering van conceptie naar volwassen).
  • Microscopic anatomy: bestuderen van structuren die we niet kunnen zien, dus gebruiken microscoop. Er zijn twee soorten: cytology en histology. Cytologie is de studie van het interne structuren van individuele cellen. Histologie is het besturen van weefsels – groepen gespecialiseerde cellen. (Weefsels vormen organen, maar organen bekijken is gross anatomy)

Physiology/fysiologie Fysiologie is de studie van de functie van anatomische structuren. Human physiologie is de studie naar de functies en werking van menselijke lichaam. Verschillende soorten: cel fysiologie (functie cel), organ fysiologie (functie orgaan), systemic fysiologie (functie van orgaansysteem), pathological fysiologie (effect van ziekte op orgaanfunctie of systeem functie).

Scientific method is dat je een hypothese stelt om een vraag te beantwoorden en dan test je die hypothese door te observeren en experimenteren. Wordt veel gebruikt bij ziektes/medische diagnoses.

1: levels of organization progress from molecules to a complete organism De levels van organisatie van het menselijke lichaam zijn: de chemical level (atomen), cellular level (cellen), tissue level (weefsel), organ level (organen), organ system level (orgaansysteem) en organism level (een organisme). Bij een fout/ziekte in bv orgaansysteem zullen de organen, weefsels enzovoort ook worden aangetast.

1: homeostasis is the state of internal balance Verschillende fysiologische processen zorgen ervoor dat er geen schadelijke veranderingen in samenstelling van lichaamsvloeistoffen optreedt in het milieu van de cellen. Dit heet homeostase. Homeostase bevat twee mechanismen: autoregulatie en extrinsic regulatie.

  • autoregulatie is een proces dat voorkomt wanneer een cel, weefsel, orgaan of orgaansysteem zich aanpast in antwoord op een verandering in milieu.
  • extrinsic regulatie is een proces dat komt door de activiteit van zenuw of endocrien systeem. Deze orgaansystemen herkennen milieu verandering en zenden elektrische signalen (zenuw) of chemische (endocrien) om het systeem aan te passen.

In het algemeen werkt het zenuwsysteem snel en op korte termijn met specifieke responsen. In tegenstelling werkt het endocrien systeem met hormonen die vrijkomen in bloedstroom. Ze zijn wel snel op gang, maar blijven voor meerdere dagen of weken in het lichaam. Het homeostatische regulatie mechanisme bestaat uit drie delen: receptor (sensor die milieuveranderingen waarneemt), een control center (ontvangt signaal en verwerkt informatie) en effector (antwoord op signaal). Vb. een thermostaat is control center. Het ontvangt informatie over temperatuur van thermometer. De effector is dan de air conditioner. Deze vorm van homeostase wordt negatieve feedback genoemd: door een variatie treedt er respons op die verandering tegengaat.

Specialisaties ven epitheel cellen Hierboven zijn de functies van epitheel weefsel beschreven, maar de individuele epitheel cellen zijn ook gespecialiseerd, namelijk: De beweging van vloeistoffen over epitheel oppervlak voor bescherming en smeringen. De beweging van vloeistoffen door het epitheel om permeability te controleren. De productie van secretions die zorgen voor physical protection of werken als chemical messengers.

Daarnaast hebben epitheel cellen een sterke polariteit. Ze hebben namelijk twee functionele regionen. De apical surface, waar de cel blootgesteld is aan intern of extern milieu. En basolateral surface, de kant waar de cel vast zit aan onderliggende epitheelcellen of diepere weefsels en de kant waar de cel contact heeft met de buren.

Het apicaal domein bestaat uit microvilli en cilien. Microvilli zorgt voor oppervlakte vergroting en hier vindt absorptie en secretie plaats. Cilien zorgen voor beweging en sensorisch. Door beating van cilien wordt substantie voortbewogen (bv langs longen naar keelholte bij hoesten). Abrasie of toxische stoffen kunnen cilien beschadigen dan stopt beweging. Zo meer kans op ziekte of infectie.

Maintainig the integrity of epithelia Om effect te hebben als een barrier moet epitheel een lijn vormen. Drie factors helpen erbij om epitheel fysiek in stand te houden: intercellulair connections, attachment tot the basement membrame en epithelial maintenance/handhaving en repair.

Intercellular connections

  1. Adherens junctions: Door middel van adhesie moleculen (CAMs) wordt verbinding gemaakt met dezelfde bundel, adhesiemolecuul van ene cel zit aan adhesiemolecuul van andere cel. Bindt een actine bundel in een cel met een actine bundel in een cel in de buurt. (de volgende 4 soorten zijn cell junctions, maar adherens niet)
  2. Tight junctions: Samensmelting van ene plasma membraam met andere d.m. ritssluiting. Er kan nu niks meer doorheen.
  3. Gap junction: Soort buisje. Er ontstaat nu communicatie tussen epitheelcellen. Er ontstaat namelijk een passage, waar kleine water oplosbare ionen en moleculen doorheen kunnen.
  4. Spot/Button desmosome: Zit aan binnenkant vast van intermediate filamenten. Door middel van de desmosome wordt intermediare filament van ene cel verbonden met intermediate filament van andere cel. 5: hemidesmosome: Dit is de helft van een desmosoom. Het zit vast aan onderliggend weefsels (basal lamina) en aan de andere kant ankert die intermediate filamenten.

Een typische desmosoom bestaat uit twee cellen. Elke cel bevat een dense area en dat zit vast aan cytoskelet. Deze connectie zorgt voor de sterkte (desmosooms zijn erg sterk en kunnen veel stretchen en draaien verdragen). Er zijn twee soorten desmosooms: spot desmosooms en hemidesmosomes (helft desmosoom).

Attachment to the basement membrame Epitheel cellen houden niet alleen aan elkaar vast, maar ook aan de rest van het lichaam. Het binnenste oppervlak van elke epitheel zit vast een 2-lagig basement membrame. De laag het dichtst bij epitheel is de clear layer of lamina lucida en bevat glycoproteins en netwerk van fijne eiwit filamenten. Het wordt gescreteerd door de adjacent (aangrenzende) layer van epitheel cellen. De clear layer werkt als barrier voor grote moleculen die van onderliggende connective tissue in epitheel willen.

De laag die dieper ligt is de dense layer. Die bevat bundels of coarse protein fibers geproduceert door connective tissue. De dense layer geeft de basement membrame sterkte. Verbinding tussen fibers van clear en dense layer houdt de lager bij elkaar. En hemidesmosomes hechten epitheel cellen aan basement membrame. De dense layer werkt ook als filter welke substanties kunnen diffunderen tussen adjacent/aangrenzende tissue en epitheel.

Epitheel maintenance and repair Epitheelcellen krijgen veel te verduren en zo kunnen ze misschien maar 1 of 2 dagen overleven. Maar ze blijven bestaan door continue deling van stamcellen. De meeste epitheel stamcellen, ook wel germinative cells genoemd liggen vlak bij de basement membrame, in een beschermde ruimte.

4 cell shape and number of layers Er zijn verschillende typen epithelia. Je kan ze in verschillende categorieën onderbrengen gebasseerd op celvorm en het aantal lagen tussen basememt membrame en blootgesteld oppervlak van epitheel.

Classification of epithelia Er zijn drie basisvormen: plaveisel (squamous) epitheel, kubisch epitheel en cilindrisch epitheel. Daarna kijk je naar het aantal lagen. Er zijn maar twee opties: simple (eenlagig) of stratified (meerlagig). Als maar een laag de basement membrame bedenkt dan is die laag een simple epithelium. Simple epithelia zijn meestal dun. De cellen hebben dezelfde polariteit, dus de afstand van kern tot basemement membrame is hetzelfde bij elke cel. Omdat ze zo dun zijn, zijn ze wel fragiel. Ze zorgen dus niet voor bescherming en komen daarom alleen voor in beschermde gebieden in het lichaam (hartkamers, bloedvaten). Simple epithelia wordt ook gekarakteristeerd door regionen waar secretie of absorptie plaatsvindt (darmen, long). Bij stratified epithelium zijn er meerdere lagen. Komen vaak voor in gebieden waar voor mechanical of chemical stresses voorkomt (huid en mond).

Squamous epithelia Zijn dun en verschillend in vorm. Van bovenkant lijkt het op gebakken ei tegen elkaar en van zijaanzicht zijn ze het diktst. Een simple squamous komt het vaak voor in het lichaam van alle type epitheel. Komt voor in beschermde regionen waar absorptie en secretie plaats vindt of waar een slipperig oppervlak wrijving tegengaat (bv. Alveoli, hart, bloedvaten).Er is een speciale naam voor simple squamous epithelia die kamers en doorgangen bekleedt die niet communiceren met de buitenwereld. Dus het simple squamous epitheleel dat longen, hart en abdominal organs omvat wordt mesothelium genoemd. Simple squamous epitheel die de binnekant van hart en bloedvaten omvat wordt endothelium genoemd.

Type of secretions We kunnen exocriene klieren ook onderscheiden door het type secretion dat ze produceren.

  • Serous glands: geven een waterige stof af die enzymen bevat.
  • Mucous glands: geven mucins af. Samen met water vormen die mucus.
  • mixed exocrien glands: bevatten meer dan 1 type kliercel. De klier produceert twee verschillende exocriene secretions, een serous en een mucous.

Gland structure Het onderscheiden van exocriene klieren op basis van het structuur. We hebben unicellular glands (indivuduele secretory cells) en multicellular glands (meerdere cellen samen die exocriene secretions maken). De enige unicellular exocriene gland in het lichaam zijn mucous (goblet) cellen, die mucins secreteren.

De multicellular glands kunnen we nog verder verdelen.

  1. De structure of the duct: simple (geen verdeling van buis) en compound (wel verdeling van buis).
  2. Shape of the secretory portion of gland: tubular (glandular cells vormen buis), alveola/acinar (zak of kamervorm), tubuloalveolar/tuboloacinar (zak en buis).
  3. The relationship between the duct en glandular areas: branched (verschillende secretory gebieden, tubular of acinar, delen duct) of niet branched.

4 Connective tissue De dense layer van epitheelweefsel wordt gemaakt door connective tissue. Bovendien verbinden ze epitheel met de rest van het lichaam. Andere typen van connective tissue bevatten bot, vet en bloed. Connective tissue heeft drie basis componenten: gespecialeerde cellen, extracellulair protein fibers en een vloeistof genaamd ground substance. De extracellulair fibers en ground substance samen vormen de matrix, die de cellen omgeven.

Connective tissue is nooit blootgesteld aan het externe milieu en heeft een aantal specifieke functies: het geeft lichaam structuur, transport van vloeistoffen en opgelost materiaal, beschermen van gevoelige organen, support geven aan omliggende weefsels en die omgeven en interactie mee aangaan, energie opslaan (vooral in de vorm van triglycerides) en het lichaam beschermen tegen gevaarlijke microorganismen.

Connective tissue bestaat uit niet aaneengesloten cellen en die zijn gescheiden door een tussenstof. Daarnaast is het embryonaal voorstadium: mesenchym. Tot bindweefsel horen verschillende typen, namelijk: vezel en losmazig bindweefsel, kraakbeen en been, bloed en lymfe, endotheel (bekleding bloedvaten) en mesotheel ( bekleding buikvlies). De tussenstof van deze bindweefsels is zeer verschillend.

Classification of connective tissue we kunnen connective tissue in drie categorieen verdelen:

  1. Connective tissue proper; dat is bindweefsel dat verschillende type cellen bevat en extracellulaire fibers. We verdelen deze categorie in loose tissue (bv. Vet) en dense tissue (bv tendons).
  2. Fluid connective tissue: cellen in waterige matrix (plasma) met opgeloste eiwitten (vb. bloed en lymfe).
  3. Supporting connective tissue: niet veel verschillende celsoorten en matrix bevat meer vast verpakte fibers (vb. kraakbeen en been) De matrix van been is calcified, omdat het calcium bevat wat voor stijfheid zorgt.

Connective tissue proper Connective tissue proper bevat verschillende soorten cellen, extracellulaire fibers en een kleverige (syrupy) ground substance. Sommige cellen functioneren in lokaal gebied, repareren en slaan energie op: fibroblast, fibrocyts, adipocytes en mesenchymal cells (stamcellen). Deze cellen zijn permanten inwoners van connective tissue. Andere cellen beschermen en repareren beschadigd weefsel. Deze cellen zijn meer mobiel: macrafagen, lymfocyten, plasma cellen en microphages. Zij zijn niet permanent. Zij bewegen en komen samen bij beschadigd deel van weefsel.

Fibroblast: zijn altijd present in connective tissue proper. Ze secreteren hyaluronan en eiwitten. In connective tissue proper, extracellulaire vloeistoffen, hyaluronan en eiwitten interacteren en vormen proteoglycans die de kleverige (viscous) ground substance maken. Macrofagen: Wanneer ze gestimuleerd worden dan laten ze chemicaliën vrij en die activeren ze immuunsysteem. Macrofagen zijn fixed (lange periode in 1 weefsel) of free (migreert snel tussen weefsels). Op verschillende plaatsen in lichaam hebben ze andere benaming: huid (cellen van langerhans), lever (Kupfer), long (stofcellen) hersenen (microglia). Mestcellen: Het cytoplasma van mestcellen is gevuld met granules met histamines en heparin. Wordt afgegeven na infectie. Het zijn bloedvatverwijdende stoffen. lymfocyten: er komen er meer bij weefselschade. Ze kunnen ontwikkelen tot plasmacellen en dan antilichamen maken. Adipocyts: vetcellen Melanocyten: sythesize en slaan op het bruine pigment melanin, wat weefsels donkere kleur geeft (bv voor huid). fibrocyten: differentieren van fibroblasten. microphages: neutrophils en eosinophilen. Ze worden bij naar infectie toegetrokken door chemicals die vrijgegeven zijn door macrofagen en mestcellen.

connective tissue fibers 3 typen fibers/vezels komen voor in connective tissue.(fibroblasten vormen alle drie)

  1. Collageen fibers: Ze zijn lang, recht en hebben geen uitlopers. Elke collageen fiber bestaat uit een bundel of fibrous protein subunits die om elkaar zijn gewonden als een touw. Een collageen fiber is flexibel, maar ook heel sterk. Tendons, die verbinden spieren met botten, bestaan bijna geheel uit collageen fibers. Ligamenten verbinden bot met ander bot bestaan er ook uit. Vitamine C is belangrijk voor opbouw collageen. Bij te weinig, wordt geen collageen aangemaakt >scheurbuik.
  2. Reticulaire vezels: Ze zijn dunner als collageen fibers. Ze vormen een vlechtwerk van vezels, daardoor zijn ze best sterk. Het gevlochten netwerk wordt stroma genoemd. Ze stabaliseren functionele cellen/parenchyma van organen zoals lever. Ze komen daarom vooral voor in basaal membraam en om organen.
  3. Elastische vezels: Opgebouwd uit microfibrillen en elastine, wat verantwoordelijk is voor de elastische eigenschappen. Ze komen voor in elastisch bindweefsel, elastisch kraakbeen en rond bloedvaten. Het duurt lang voordat elastine wordt afgebroken en daarnaast kan elastine niet door het epitheel heen (zoals loreal beweert met hun creme dat elastine weer kan worden aangemaakt vanuit potje).

Mesenchyme: embryonic connective tissue. Is eerste connective tissue bij ontwikkeling embryo. Loose connective tissue: areolar tissue, adipose tissue en reticular tissue. Dense connective tissue: dense regular connective tissue (komt voor bij spieren), dense irregular connective tissue en elastic tissue.

4 zenuwweefsel Neural tissue, nervous tissue of nerve tissue is gespecialiseerd in de beweging van elektrische impulsen van een regio naar de andere in het lichaam. Neural tissue bevat twee basis type cellen: neurons en neuroglia of glia cells (supporting cells) genoemd. Neuronen zijn de langste cellen in je lichaam. De meeste neurons kunnen niet delen onder normale omstandigheden, dus ze kunnen niet goed herstellen na letsel. Een typische neuron heeft een lang/groot cell body met een groote kern en een prominente nucleolus. Aan de cell body zitten veel vertakkingen die worden dendrites genoemd en 1 axon. De dendrites ontvangen informatie, meestal van andere neuronen. De axon vervoert de informatie naar andere cellen. Axonen zijn lang en slank, daarom worden ze ook wel nerve fibers genoemd.

10 Skeletal muscle performs six major functions Skeletal muscles bestaan voornamelijk skeletal muscle tissue, maar ook uit connective tissue, zenuwen en bloedvaten. Skeletal muscle hebben 6 functies: produce skeletal movement, maintain posture and body position, support soft tissue, guard body entrances and exits, maintain body temperature, store nutrients.

10 skeletal muscle contains Elkespier heft drie lagen connective tissue: epimysium, perimysium en endomysium. De epimysium is een dense layer van collagen fibers en omgeeft de gehele spier. Daarnaast scheidt het de spier van naastgelegen weefsels en organen. De epimysium is verbonden met de deep fascia, een dense connective tissue layer. De perimysium deelt de skeletal muscle in een aantal compartimenten. Elk compartiment omvat een bundel van muscle fibers, genoemd fascicle. De perimysium bevat bloedvaten en zenuwen die ‘voeding’ geven aan muscle fibers in fascicles en daarnaast bevatten ze ook collageen en elastic fibers. In de fascicle omgeeft het endomysium individuele skeletal muscle cellen, genoemd muscle fibers. Deze laag bevat capillary netwerken die muscle fibers van bloed voorzien, myosatellite cells (stamcellen) en nerve fibers.

De collageen fibers van perimysium en endomysium zijn verworven met elkaar. Aan het eind van de spier komen alle drie de lagen samen en vormen ze een tendon of een aponeurosis. Tendons en aponeurosis maken collageen fibers vast aan botten.

blood en nerves Voor spiersamentrekking is veel energie nodig. Bloedvaten en zenuwen komen samen de spier binnen en volgen de takken door het perimysium. In het endomysium, arteriolen geven bloed aan capillary netwerk die dat weer geven aan individuele muscle fibers. Skeletal muscles trekken alleen samen wanneer zenuwstelsel dat stimuleert. Axons, nerve fibers die uit neurons komen gaan door epi en perimysium en komen in endomysium uit. Geven signaal aan muscle fiber. (samentrekkingen gebeuren vrijwillig).

10 skeletal muscle fibers have distinctive features Verschillen tussen skeletal muscle fiber en normale cel: skeletal muscle is langer, is multinucleate. De genen in de kernen produceren enzymen en eiwitten voor spiersamentrekkingen. En een skeletal muscle fiber is banded of striated. Skeletal muscle fibers hebben zo veel kernen, omdat tijdens de

ontwikkeling myoblasten bij elkaar komen/fuseren en een zo een multinulceate skeletal muscle fiber vormen.

The sarcolemma and transverse tubulus Een skeletal muscle fiber heeft een sarcolemma (plasmamembraam), sarcoplasm (cytoplasma) en een sarcoplasmic reticulum (vergelijkbaar met endoplasmatisch reticulum). Het signaal van samentrekking moet snel door de cel gaan. Dit signaal gaat door transverse tubulus of T tubulus genoemd. Bij samentrekking helpen transverse tubulus en myofibrils elkaar (T tubulus zit gewikkeld om elke myofibrils).

Sarcomeres Filamenten van myofibrils zijn georganiseerd in herhaalde functionele units, sarcomeres genoemd. Elke sarcomeres bestaat uit een thick filament, thin filament, eiwitten die de positie van thick en thin filamenten stabiliseren en eiwitten die de interactie tussen thick en thin filamenten reguleren. Verschillen tussen thin en thick filamenten, komen door de banden die verschijnen bij elke myofibril. Elke sarcomere heeft een donkere band, A bands, en een lichte band I bands. De A band bevat in het midden thick filaments en aan de zijkanten overlapt het met dunne filamenten. De I bands bevatten alleen thin filaments. (De dikke en dunne filamenten trekken bij contractie over elkaar. Dit heet de sliding-filament theorie van Huxley).

Thin filaments Myofibrils bevatten myofilamenten genoemd thin filaments en thick filaments. De thin filament bestaat uit Filamentous actin (F-actin), nebulin, tropomyosin en troponin. F actin is gevormd uit meerdere gedraaide G actin moleculen. Nebulin houdt de F actin strand bij elkaar. Elk G actin molecuul heeft een active site, waar myosin (dik filament) kan binden. Maar in rust zorgt de troponin-tropomyosin complex ervoor dat myosin niet kan binden.

Strengen van tropomyosin bedekken de actieve kant van G actin en zorgen ervoor dat er geen actin- myosin interactie is. Troponin bestaat uit drie globular subunits. Een subunit (TnT) bindt aan tropmyosin, wardoor ze samenbinden. De tweede subunit (TnI) bindt aan G actin en dat zorgt ervoor dat het troponin-tropmyosin complex op zijn plaats blijft. De derde subunit (TnC) heeft een receptor dat twee calcium ionen kan binden. In een rustende spier, intracellulair calcium concentratie is heel laag en de binding is leeg.

Een contractie kan alleen plaats vinden wanneer de troponin-tropomyosin complex van positie veranderd, waardoor de active site van actin blootgesteld wordt. De verandering in positie kan alleen plaatsvinden als er calcium ionen binden aan receptor van troponin molecuul.

Thick filaments De thick filaments bestaan uit bundels van myosin moleculen om titin core. Titon core is een elastisch eiwit dat uitstrekt van topje van dik filament naar Z line (scheiding tussen sarcomeren). Elk myosin molecuul heeft een lange staart en een globular head. Wanneer de myosin head interacteren met dunne filamenten tijdens contracties, worden ze cross bridges genoemd. die cross-bridges vormen met dunne filamenten tijdens contracties. In een spiercel in rest zorgt tropomyosin ervoor dat myosin head niet hechten aan de actieve kant van G-actin.

De relatie tussen dunne en dikke filamenten veranderen wanneer een muscle fiber samentrekt. Wanneer een muscle cell samentrekt, creëren ze een tension en trekken ze aan de tendons. Bij contractie wordt Z line korter en komt dichterbij.

Tijdens een contractie, het vrije eind van een myofibril beweegt naar het einde dat vast zit. Dit komt voor in een intacte skeletal muscle, wanneer een eind van de spier in een vaste positie staat (origin) tijdens contractie en het andere einde (insertion) beweegt.

Acetylcholinesterase (AchE) breekt Ach af en limiteert de duur van spier stimulatie. De lengte dat contractie vasthoudt hangt af van: de hoeveelheid ATP, de hoeveelheid vrije calcium ionen en de periode van stimulatie. Om weer in ruststand te komen, zijn twee mechanismen nodig: actief calcium wordt getransporteerd door het sarcolemma naar extracellulaire vloeistof en actief calcium wordt getransporteerd in het SR.

10 cardiac muscle tissue differs structurally and functionally from skeletal muscle tissue Cardiac muscel tissue bevindt zich alleen in het hart. Cardiac muscle cells zijn klein; hebben 1 gecentraliseerde kern; de T tubules zijn kort en wijd; en zijn afhankelijk van aerobic metabolism voor de energie die ze nodig hebben voor samentrekking. Intercalated disc verbinden in de buurt liggende cardiac muscle cells met elkaar. Ze verbinden de sarcolemmas van deze cardiac muscle cells met elkaar door middel van gap junctions en desmosomes. Omdat cardiac muscle cells fysiek, chemisch en elektrisch met elkaar verbonden zijn, is het hele weefsel soort van een grote muscle cell. Daarom wordt cardiac muscle ook wel functional syncytium genoemd.

Cardiac muscle cells trekken samen zonder neurale stimulatie (automatisch) en hun contracties zijn langer dan die van skeletal muscle. Omdat cardiac muscle twitches geen wave summation vertonen, cardiac muscle tissue kan geen tetanic contracties produceren. Dit is belangrijk, want bij tetanic contracties in het hart kan er geen bloed rondgepompt worden.

10 smooth muscle tissue differs structurally and functionally from skeletal and cardiac muscle tissue Smooth muscle tissue vormen omhulsels of bundels om bijna elk orgaan. Smooth muscle tissue om bloedvaten reguleren bloedstroom. Smooth muscle tissue in het verteringssysteem daar worden ze sphincters genoemd.

Structure Alle drie de types van muscle tissue bevatten actin en myosine. In skeletal en cardiac muscle cellen zijn deze eiwitten georganiseerd in sarcomeres (in dunne en dikke filamenten). De interne organisatie van een smooth muscle cell is heel anders: ze zijn lang en slank; nonstriated; involuntary muscle tissue. Smooth muscle cells bevatten geen sarcomeres en de bijeenkomstige striations. Het dunne filament is bevestigd aan de dense bodies.

Functional characteristics smooth muscle tissue is anders t.o. ander muscle tissue in excitation contraction coupling, length- tension relationships, control of contractions en smooth muscle tone. > Excitation contraction coupling: smoothe muscle contraheren wanneer calcium ionen interacteren met calmodulin, dat activeert het enzym myosin light chain kinase. Dat enzymzorgt ervoor dat myosin heads zich vastmaken aan actin. Length-tension: Smooth muscle functioneren over een wijde range van lengte (plasticiteit), omdat ze geen sarcomeres bevatten. Control of contraction: In multiunit smooth muscle cells, elke smooth muscle cell gedraagt zich relatief onafhankelijk van andere smooth muscle cellen in organen. Visceral smooth muscle cells zijn niet altijd innervated(voorzien van zenuwwerking) door motor neuronen. Neuronen die smooth muscle cells innerveren zijn niet onder vrijwillige controle. Smooth muscle tone: Zowel multiunit als visceral smooth muscle tissue hebben een normaal level aan activiteit of smooth muscle tone.

Anatomie van het spijsverteringsstelsel

24 The oral cavity contains the tongue, salivary glands, and teeth each with specific functions De reis van het verteren van voeding. We beginnen in de oral cavity (de mond), ook wel buccal cavity of cavum oris genoemd. De functies van de oral cavity zijn: sensory analyisis van voedsel voor het doorslikken, mechanical proccesing door de acties van de tanden, tong en palatal surfaces (gehemelte), lubrication (‘olieen’) door het mixen met mucus (slijm) en saliva (speeksel), beperkte vertering van koolhydraten en vetten.

De oral cavity wordt gevoerd door de oral mucose, die heeft stratified squamous epitheel. Delen die blootgesteld zijn aan schuring, zoals bovenkant tong en de hard palate hebben een laag keratine cellen. De epitheellaag van wangen, lippen en onderkant tong is relatief dun en bevat geen keratine. Nutrieten worden niet opgenomen in de oral cavity, maar de mucosa inferior van de tong is dun genoeg om snel te absorberen. De wangen worden ondersteund door vet en buccinator muscles. Voor de wangen bevinden zich de lippen of labia genoemd. De vestibule is de ruimte tussen de wangen (of lippen) en de tanden. De gingivae of gums zijn ‘strepen’ van oral mucosa die de basis van de elke tand omgeven. De frenulum van de onderlip is een mucosa dat van de gingiva tot aan de onderlip loopt en verbindt zo de lip met de gum.

De hard en soft palates vormen de bovenkant van de oral cavity. De tong domineert de vloer. De vloer van de mond inferior naar de tong krijgt extra support van de geniohyoid en mylohyoid muscles. Een prominente centrale streep, raphe genoemd, loopt over de middenlijn van de hard palate. Aan de soft palate zit de uvula (huig), die zorgt ervoor dat voedsel niet te snel de pharynx/keelholte ingaat. Aan beide kanten van de uvula zitten twee paren musclular pharyngeal arches. De meer anterior palatoglossel arch zit tussen de soft palate en de tong. Een lijn die de palatoglossal arches en de uvula verbinden vormen de grenzen van de fauces (opening tussen soft palate en tong). De fauces dient als opening tussen de oral cavity en de oropharynx. De fauces is het keelgat. De meer posterior palatopharyngeal arch loopt van de soft palate naar de pharyngeal wall. Een palatine tonsil ligt tussen de palatoglossal en palotopharyngeal.

De tong De tong heeft een aantal functies: 1 processing door compressie, abrasion (slijten) en distortion (vervorming). 2. Manipulatie om te helpen bij het kauwen en het voedsel voor te bereiden voor het slikken. 3. Sensorische analyse door aanraking, temperatuur en smaak receptors. 4. Secretie van mucins en het enzym lingual lipase. Dit enzym werkt over een brede pH (3-6) en zorgt voor het afbreken van vetten.

We kunnen de tong verdelen in een anterior body of oral portion genoemd en een posterior root of pharyngeal portion genoemd. De superior surface of dorsum bevat heel veel lingual papillae. Het dikkere epitheel dat elke papilla bedenkt zorgt voor het voortbewegen van materialen. Het eptiheel dat de inferior surface van de tong bedenkt is dunner. Langs de inferior middenlijn loopt de lingual frenulum, een dun mucous membraam dat de body van de tong verbindt met de mucosa van de oral cavity. Ducts van twee paren speeselklieren komen aan beide kanten van de lingual frenulum, en die gaan grote bewegingen van de tong tegen. Maar een al te ‘strenge’ lingual frenulum gaat normaal eten en praten tegen. Men noemt dit ankyloglossia.

De tong bevat twee groepen skeletal muscles. De grote extrinsic tongue muscles zorgen voor alle grote bewegingen van de tong. En de kleinere intrinsic tongue muscles, die verandert de vorm van de tong en helpt de extrinsic muscles tijdens fijnere bewegingen, zoals bij spraak. Beide muscles zijn onder controle van de hypglossal cranial nerves.

vitamine B12 in de dunne darm. Het ingeomen voedsel vermerkt met alle secreties van glands in de maag noemen we chyme.

Anatomie van de maag de maag heeft de vorm van een uitgerokken J. De korte minder gecurvde kant vormt de medial surface en de langere meer gecurvde kant vormt de lateral surface. De vorm en maat van de maag varieert per tijdstip en per persoon.

We kunnen de maag in vier regionen verdelen:

  1. De cardia. De cardia is het kleinste gedeelte van de maag. De carida bevat mucous glands. Hun secreties bekleden de connectie met de esophagus en helpen met het beschermen van die buis tegen zuur en enzymen uit de maag.
  2. De fundus. De fundus is superior van de verbinding tussen de maag en de esophagus. De fundus contraheert de inferior, posterior surface van het diafragma.
  3. De body: gebied tussen fundus en de curve van de J en het is het grootste gebied.
  4. De pylorus: de pylorus vormt de J curve. De pylorus wordt verdeelt in de pyloric antrum (die is verbonden met het lichaam) en het pyloric canal (die mondt in de duodenum). Wanneer mixende bewegingen plaatsvinden tijdens de vertering; de pylorus verandert van vorm. Een muscular pyloric sphincter reguleert de vrijkoming van chyme in de duodenum.

Het volume van de maag neemt toe als je eet en neemt weer af als chyme de dunne darm binnenkomt. Wanneer de maag leeg is dan heeft de mucosa prominent vouwen, genoemd rugae. Deze verdwijnen als de maag uitzet.

De muscularis mucosae en de muscularis externe van de maag bevatten extra lagen smooth muscle cells. De muscularis mucosae bevat meestal een buitenste circulaire laag muscle cells. De muscularis externe heeft een binnenste, oblique layer an smooth muscle. De extra laag smooth muscle versterkt de maagwand en helpt bij het mixen en vormen van chyme.

24 the small intestine digests and absorbs nutrients and associated glandular organs assist with digestive processes De meest belangrijke vertering en absorptie bij de spijsvertering vindt plaats in de dunne darm, waar chemische vertering compleet is en de producten van de vertering geabsorbeerd worden. De mucosa van de dunne darm produceert maar een paar enzymen. De pancreas zorgt voor verteringsenzymen en voor buffers die helpen de chyme te neutraliseren. De lever secreet bile, en dat wordt opgeslagen in de galblaas. Bile bevat buffers en bile salts (die helpen bij vertering en absorptie van vetten).

De dunne darm 90 procent van absorptie vindt plaats in de dunne darm en de rest in de dikke darm. De dunne darm heeft drie segmenten: duodenum, jejunum en de ileum. Het duodenum ontvangt de chyme uit de maag en verterings secretions van de pancreas en lever. Daarnaast heeft het duodenum een retroperitoneale positie. In het jejenum vindt chemische vertering en nutrienten absorptie plaats.

Het ileum eindigt in het ileocecal valve en een sphincter reguleert het materiaal van de ileum in het cecum van de dikke darm. Daarnaast is jejenum dikker en heeft meer plooien, terwijl ileum dunner is en minder plooien bevat.

Het jejenum wordt ondersteund door een laag mestenery. De dunne darm vervult een groot gedeelte van de peritoneale holte. De positie wordt gestabiliseerd door de mesentery proper, een broad mesentery dat vast zit aan de posterior body wall. De dunne darm wordt van bloed voorzien door de superior mesenteric artery en afgevoerd door superior mesenteric vein.

Spotlight dunne darm

  1. Cephalic phase: je ziet, ruikt, rpoeft of denk aan voedsel. Het centrale zenuwstelsel bereidt nu de maag voor op de komst van voedsel.
  2. Gastric phase: de gastric phase begint met de aankomst van voeding in de maag. De prikkels die de gastric phase doen beginnen zijn: uitzetting van de maag, verhoogde pH en de aanwezigheid van onverteerde materialen in de maag.
  3. Intestinal phase: Begint wanneer chyme de dunne darm binnen komt.

24 De pancreas de pancreas ligt posterior van de maag. Het strekt lateraal uit het duodenum richting de spleen (milt). De broad head van de pancreas ligt in de loop gevormd door het duodenum wanneer het de pylorus verlaat. De body loopt naar de milt en de tail is kort en rond. De pancreas is retroperitoneaal en is gebonden aan de posterior wall van het abdominal cavity (buikholte). Het oppervlak van de pancreas is klonterig en bobbelig met daarover een dunne transparante capsule.

De pancreas is een exocrien orgaan. Het produceert verteringsenzymen en buffers. De grote pancreatic duct (duct of Wirsung) levert deze secretions aan het duodenum. In 3-10 procent van de populatie doet de kleine accessory pancreatic duct dit (Santorini duct). Bij het duodenum ontmoet de pancreatic duct de common bile duct (ductus choledochus) van de lever en de galblaas. Deze twee ducts legen dan in de duodenal ampulla (ampulla of Vater)

24 de lever De lever is het grootste viscerale orgaan. Het heeft vooral metabolische en synthetische functies. De lever wordt dus omgeven door visceraal peritoneum. Aan de anterior kant markeert het falciform ligament de scheiding tussen de linker en rechter lobes. Een verdikking aan de posterior rand van de falciform ligament is het round ligament of ligamentum teres. Bloedvaten en andere structuren bereiken de lever bij de porta hepatis. Ze komen allemaal samen bij de porta hepatis (doorgang van de lever). Bloed dat de lever ingaat zijn de hepatic artery proper en de hepatic portal vein. Bloed verlaat de lever via de hepatic veins (die samenkomen bij inferior vena cava). Daarnaast heeft de lever nog de ductus hepaticus dextra en ductus hepaticus sinister. Dat zijn twee afvoeren van de lever (met gal). Deze komen samen en vormen de ductus hepaticus communis. Samen met de ductus cystiacus van de galblaas vormen ze de common bile duct.

De lever heeft ook nog een nude area. Dat is naakt deel van de lever. Dat deel is namelijk niet bedekt met peritoneum en het ligt tegen diafragma aan. Ook kunnen er aandoeningen zijn aan de lever. Bij leverose wordt de lever een soort baksteen. Er worden dan naar andere routes gezocht, maar die route wordt nu overval wat leidt tot spataders. Daarnaast is de chirurgische links-recht verhouding van de lever anders. Die gaat namelijk door de galblaas heen.

of splenix flexure. 3. De descending colon: loopt van boven naar beneden en maakt een bocht bij de sigmoid flexure. 4. De sigmoid flexure is het begin van de sigmoid colon (een S-vorm segment). De sigmoid colon leegt in het rectum.

De dikke darm ontvangt bloed van takken van de superior mesenteric en inferior mesenteric arteries. De superior mesenteric en inferior mesenteric veins verzamelen venous bloed van de dikke darm.

Het rectum De beweging van fecal materiaal in het rectum triggerd de drang om te poepen. De laatste portie van het rectum, de anal coanl bevat kleine longitudinale vouwen genaamd anal colums. De anus of anal orifice is de uitgang van het anal canal. Daar bevat het epidermis wee keratine en is precies zoals de oppervlak van de huid. De circulaire spierlaag van de muscularis externa vormt in hier de internal anal sphincter. Deze zijn niet vrijwillig te reguleren. De external anal sphincter kan je wel zelf controleren. Het rectum heeft dus een continentie mechanisme, namelijk: de sphincter internes en sphincter externus, knikafsluiting van levator ani (puborectalis=spier) en zwellichamen door corpus cavernosum recti (hemorrhoidal).

De lamina propria en submucosa van de anal canal bevatten een netwerk van aderen. Als de druk in de ader te hoog wordt bv tijdens zwangerschap of bij persen bij poepen, dan kunnen de aderen opgezwollen raken. Wat leidt tot aambeien (hemorrhoids).

Powerpoints

Vasculuratie Er zijn drie grote bloedvoorzieningen in het lichaam: truncus coeliacus, artery mesenterica superior en artery mesenterica inferior. Zie voorzien alle drie ander gedeelte van lichaam, namelijk verdeelt over voordarm, middendarm en achterdarm.

Behalve voeding van darm, worden er ook heel veel dingen opgenomen; portale circulatie. Alle venen die uit maag darmstelsel komen sluiten op aan poortader/vene portae en die gaan naar de lever, want die heeft veel belangrijke functies. Dit is de portale circulatie.

Er zijn een aantal plekken waar portale circulatie aansluiting heeft op cavale circulatie. Dit is belangrijk, want anders zou bv. leverose kunnen ontstaan. Portaal bloed uit maag darm kanaal kan dan niet meer uit lever, maar dat bloed gaat dan andere weg zoeken. De plekken waar deze overloping is, is bij: distaal oesophagus, navel, distaal rectum en paracolisch.

Peritoneum Hele buik is bekleed met periotneum en daarin liggen organen. Die kunnen intraperitoniaal liggen, maar ook retroperitoniaal (primair of secundair).

Intraperitoneaal

  • structuren zijn binnen het peritoneum gelegen en zijn via een mesenterium met de buikwand verbonden
  • Retroperitoneaal (heeft geen mesenterium!)
  • Primair retroperitoneaal: structuren zijn nooit binnen het peritoneum gelegen. (nieren, bijnieren, gonaden)
  • Secundair retroperitoneaal: structuren zijn eerst binnen het peritoneum gelegen en vervolgens is het dorsaal mesenterium verkort, waardoor ze weer retroperitoneaal zijn komen te liggen. (duodenum, pancreas, colon ascendens en descendens)

Omentum majus: ontstaat uit het dorsale mesenterium van de maag en versmelt met het colon transversum. De functie is het beschermen van buikorganen en isoleren van ontstekingen.

Jejenum, ileum, colon transversum en colon sigmoideum hebben een dorsaal mesenterium en zijn dus intraperitoneaal. Het mesenterium van colon transversum heet mesocolon transversum. Het m esenterium van colon digmoideum heet mesocolon sigmoideum. Maag heeft holte door draaing tijdens zijn ontwikkeling. Deze holte heet bursa omentalis. De opening naar bursa omentalis is foramen omentalis.

Radix mesenterri aanhechting mesenterium aan dorsale buikwand.

Was dit document nuttig?

Samenvatting: boek Fundamentals of Anatomy & Physiology Chapter 1, 4, 10 & 24

Vak: Anatomie en fysiologie (AB_1176)

71 Documenten
Studenten deelden 71 documenten in dit vak
Was dit document nuttig?
Introductie
1.3 Anatomy and physiology are closely integrated
Vorm= anatomische structuur. Functie = fysiologische rol. Dus alle specifieke functies komen door
specifieke structuren; de vorm van een structuur zegt iets over de functie. Dit wordt benoemd als:
principle of complementarity of structure and function.
De link tussen structuur en functie is er altijd, maar wordt niet altijd begrepen. Eerst werd de
anatomie van het hart gevonden en pas later de functie. Ook is anatomie en fysiologie anders. Bij de
anatomie kijk je meer naar de aparte delen en bij fysiologie naar het verband tussen die delen
oftewel de functies van die delen.
Anatomie
We verdelen anatomie in gross anatomy en microscopic anatomy.
- Gross anatomy of marcroscopic anatomy: is het bestuderen van grote structuren zonder
microscoop. Er zijn verschillende soorten: surface anatomy (studie van de algemene vorm), regional
anatomy (focust op de antomische organizatie van specifiek gebied in het lichaam bv hoofd), systemic
anatomy (structuur van orgaansysteem), clinical anatomy (te maken met ziekte), developmental
anatomy (beschrijft verandering van conceptie naar volwassen).
- Microscopic anatomy: bestuderen van structuren die we niet kunnen zien, dus gebruiken
microscoop. Er zijn twee soorten: cytology en histology. Cytologie is de studie van het interne
structuren van individuele cellen. Histologie is het besturen van weefsels – groepen gespecialiseerde
cellen. (Weefsels vormen organen, maar organen bekijken is gross anatomy)
Physiology/fysiologie
Fysiologie is de studie van de functie van anatomische structuren. Human physiologie is de studie
naar de functies en werking van menselijke lichaam. Verschillende soorten: cel fysiologie (functie cel),
organ fysiologie (functie orgaan), systemic fysiologie (functie van orgaansysteem), pathological
fysiologie (effect van ziekte op orgaanfunctie of systeem functie).
Scientific method is dat je een hypothese stelt om een vraag te beantwoorden en dan test je die
hypothese door te observeren en experimenteren. Wordt veel gebruikt bij ziektes/medische
diagnoses.
1.4: levels of organization progress from molecules to a complete organism
De levels van organisatie van het menselijke lichaam zijn: de chemical level (atomen), cellular level
(cellen), tissue level (weefsel), organ level (organen), organ system level (orgaansysteem) en organism
level (een organisme). Bij een fout/ziekte in bv orgaansysteem zullen de organen, weefsels enzovoort
ook worden aangetast.
1.5: homeostasis is the state of internal balance
Verschillende fysiologische processen zorgen ervoor dat er geen schadelijke veranderingen in
samenstelling van lichaamsvloeistoffen optreedt in het milieu van de cellen. Dit heet homeostase.
Homeostase bevat twee mechanismen: autoregulatie en extrinsic regulatie.
- autoregulatie is een proces dat voorkomt wanneer een cel, weefsel, orgaan of orgaansysteem zich
aanpast in antwoord op een verandering in milieu.
- extrinsic regulatie is een proces dat komt door de activiteit van zenuw of endocrien systeem. Deze
orgaansystemen herkennen milieu verandering en zenden elektrische signalen (zenuw) of chemische
(endocrien) om het systeem aan te passen.