Meteen naar document

Boek literatuur vorm en functie

Vak

Vorm en functie (AB_1162)

185 Documenten
Studenten deelden 185 documenten in dit vak
Studiejaar: 2019/2020
Geüpload door:

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

Anatomie van de hersenen.

14.

Er zijn 6 brein regio's: ● Cerebrum: het grootste deel van het volwasse brein. Bestaat uit li en re hersenhelften / hemisferen. Worden bedekt door cortex = oppervlakkige laag grijze stof. De opp van de hersenhelften zijn gevouwen en bedekt door neutrale cortex → cerebral cortex (hersenschors). De hersenschors vormt gyri: vergroot opp. Tussen gyri zitten sulcus of diepere groeven fissure. Hieruit komen de meest hoge mentale functies (bewuste gedachte, intelligentie, sensatie etc)

● Cerebellum: op één na grootste deel. Is gedeeltelijk verborgen door de hemisferen. Heeft zelf ook hemisferen die bedekt zijn door cortex: cerebellaire cortex. Zorgt voor bewegingen door aankomende sensaties te vergelijken met eerdere.

● Diencephalon: de muren zijn samengesteld door linker en rechter thalamus. Elke thalamus bevat relais en verwerkingscentra. De hypothalamus is de vloer van de diencephalon, is betrokken bij hormonen, emotie en autonome functies. Het infundibulum bevindt hypothalamus aan de hypofyse. Het diencephalon is een functioneel schakel tussen de hemisferen en de hersenstam.

De hersenstam omvat:

● Mesencephalon: ook wel midbrain genoemd. bevat kernen die visuele en auditieve informatie verwerken en hierop reageren. Bevat ook regio’s die je bewustzijn behouden.

● Pons: verbindt het cerebellum met de hersenstam. Bevat kernen die betrokken zijn bij somatische en viscerale motorische controle.

● Medulla oblongata: verbindt de hersenen met de ruggengraat. Bij de pons is de m-o dun en vliezig maar het onderste gedeelte lijkt meer op het ruggenmerg en heeft een smal centraal kanaal. Het relais informatie voor de andere delen van de hersenstam en voor de thalamus. Regelt ook autonome functies.

Embryologie vd hersenen: het CNS begint als holle cilinder = neurale buis. De buis bevat een met vloeistof gevulde holte = neurocoel. Door expansie neurocoel → ontstaan primaire breincellen: ● Prosencephalon / voorhersenen ● Mesencephalon / middenhersenen ● Rhombencephalon / achterhersenen

Ze worden nog meer verdeeld → secundaire breincellen. ● Prosencephalon → diencephalon en telencephalon vormt gelijk cerebrum ● Mesencephalon → wand verdikt ● Rhombencephalon → metencephalon: dorsale gedeelte wordt cerebellum

en ventrale gedeelte wordt de pons en het gedeelte dichtbij het ruggenmerg vormt myelencephalon → medulla oblongata.

Tijdens de ontwikkeling expanderen de neurocoelen uit de cerebrale hersenhelften, diencephalon, metencephalon en medulla oblongata kamer/ventrikel vorming - Laterale ventrikels = in beide hersenhelften eentje - Septum pellucidum scheidt deze ventrikels

  • Derde ventrikel = in diencephalon

    • Interventricular foramen / foramen of Monro = communicatie tussen laterale ventrikels en derde ventrikel
  • Vierde ventrikel = tussen posterior oppervlak van de pons en anterior oppervlakte van het cerebellum & loopt tot superior deel van medulla oblongata → wordt één met centraal kanaal van het ruggenmerg - Cerebral aquaduct = verbinding derde en vierde ventrikel

Cerebrospinaal vloeistof (CSF): circuleert door ventrikels, centraal kanaal en subarachnoïdale ruimte

informatie door over de interne en externe omgeving (grote zenuwvoorziening). 4. Produceert gespecialiseerde secretie , worden kliercellen genoemd. In glandulair epitheel ontladen de cellen hun secretie op het opp van het epitheel of geven ze vrij in de omringende vloeistof en bloed.

Belangrijke kenmerken epitheel: ● Polariteit: Een epitheel bestaande uit een enkele laag cellen heeft een belichting apicaal oppervlak en een bevestigd basaal oppervlak. De twee oppervlakken verschillen in plasmamembraanstructuur en functie. Vaak, heeft het apicale opp microvilli; soms heeft het cilia. De functionele polariteit is ook zichtbaar in de ongelijke verdeling van organellen tussen het blootgestelde oppervlak en het basaalmembraan ● Cellulariteit: de cellen zijn nauw met elkaar verbonden door cell junctions. In andere cellen vaak wijder verspreidt. ● Hechting: de basis van een epitheel is gebonden aan een dunne, niet- cellulair basaalmembraan → dit hecht aan het basale opp en aan de onderliggende weefsels om de grens van de cel te vestigen en weerstand te bieden. ● Avasculariteit: ze hebben geen bloedvaten. Ze krijgen hun voedingsstoffen door diffusie of absorptie. ● Regeneratie: bij beschadiging of verlies worden ze gelijk vervangen dmv stamceldeling in het epitheel. Erg hoge snelheid van deling en vervanging.

Epitheelcellen kunnen gespecialiseerd zijn voor: 1. De beweging van vloeistofen over de epitheeloppervlakte → bescherming & smering 2. De beweging van vloeistofen door het epitheel → permeabiliteit

  1. De productie van secretie → fysieke bescherming of fungeren als chemische boodschapper

Veel epitheelcellen die interne doorgangen bekleden hebben microvilli op hun blootgestelde opp.

3 factoren helpen de fysieke integriteit van een epitheel behouden: 1. intercellulaire verbindingen 2. bevestiging aan het basaalmembraan 3. epitheliaal onderhoud en reparatie.

Epitheelcellen zijn gespecialiseerd in intercellulaire verbindingen. De drie meest voorkomende celverbindingen zijn: 1. Gap junctions: twee cellen worden samengehouden door twee ingebedde en in elkaar grijpende transmembraaneiwitten (= connexon ) a. connexon bestaat uit uit zes connexines. 2. Tight junctions: omringen de apicale gebieden van de epitheelcellen. Inferieur aan de tight junction een continue adhesie belt vormt een band die de cellen omcirkeld en linkt aan hun buren. De banden zijn bevestigd aan de microfilamenten. Tight junctions voorkomen dat water en opgeloste stoffen tussen de cellen passeren. 3. Desmosomes: zijn erg sterk en kunnen weerstand bieden aan uitrekken en draaien. Het wordt gevormd door componenten uit 2 cellen. Binnen elke cel staat een complex verbonden met het cytoskelet → geeft kracht. Er zijn 2 soorten: a. Spot-desmosomen: kleine schijven verbonden met banden van tussenliggende filamenten. b. Hemidesmosomen: lijken op de helft van een desmosoom. Het hecht een cel aan extracellulaire ilamenten in het basaalmembraan → stabiliseert de positie en verankert het in het weefsel.

Epitheelcellen moeten in contact staan met andere cellen om te blijven leven.

Anatomie van het spijsversteringsstelsel

24.

De functies van de mondholte: ● Sensorische analyse van voedsel voor het slikken ● Mechanische processes door de tanden, tong en palatinale oppervlakken ● Smering door menging met slijm en speeksel ● Beperkte vertering van koolhydraten en lipiden

Mondholte wordt bekleed door het mondslijmvlies, bestaat uit plaveisepitheel. Voedingsstoffen worden niet opgenomen in de mondholte maar het slijmvlies inferieur aan de tong is dun en vasculair genoeg om de absorptie van goed oplosbare lipiden waar te maken.

het eten is ingeslikt.

Het autonome zenuwstelsel regelt de speekselafscheiding. Ze hebben een parasympatisch en sympatisch interventie. Parasympatisch versnelt de aanmaak.

24.

Pharynx: keel, is een weg voor voedsel, vloeistoffen en lucht. Bestaat uit: ● Oropharynx ● Nasopharynx ● Laryngopharynx

Voedsel komt normaal langs de oropharynx en laryngopharynx als het in de richting van de oesofagus gaat. De pharyngeal constricter muscles duwen de bolus richting en in de oesophagus. De palatopharyngeus en stylopharyngeus muscles verheffen de larynx.

24.

Oesophagus: holle musculaire buis dat voedsel en vloeistofen naar de buik brengt. Hij begint posterior (= achter) aan de cricoid cartilage (vertebra (wervel) C6). De oesophagus daalt af in de richting van de borstholte, posterieur aan de trachea → langs de achterwand van het mediastinum → langs de achterwand van het mediastinum → door de oesophagus hiatus (= opening in diafragma) in de buikholte → de slokdarm loopt leeg in de voorste maag bij wervel T7.

De oesophagus wordt geïnnerveerd door parasympathische en sympathische vezels van de slokdarm plexus.

Onderscheidende kenmerken van de slokdarmwand: ● Het slijmvlies van de slokdarm bevat een niet-gekeratiniseerde, gestratificeerd plaveiselepitheel vergelijkbaar met de keelholte en mondholte. ● De mucosa en submucosa zijn verpakt in grote vouwen → verlengt de lengte van de oesophagus. Zorgen voor uitzetting bij grote bolus. Spiertonus in de wanden houden het lumen gesloten, behalve wanneer je slikt. ● De muscularis mucosa bestaat uit een onregelmatige laag van gladde spier. ● De submucosa bevat verspreide slokdarm klieren. Ze produceren slijm dat wrijving tussen de bolus en de voering vd oesophagus vermindert. ● Geen serosa maar adventitia van bindweefsel

Slikken / deglutition: kan vrijwillig worden gestart, maar gaat automatisch verder. Het vindt zowel op bewust als onbewust niveau plaats. Het slikrelex begint wanneer tactiele receptoren op de palatinale bogen en huig worden gestimuleerd door de doorgang van de bolus → informatie wordt doorgegeven naar het slik centrum van de medulla oblongata. Motor commando's vanuit dit centrum signaleren vervolgens de keelholte musculatuur → spiercontractie. Tijdens deze periode (<1 sec) wordt de ademhalingscentra geremd en ademhaling stopt.

Voor een normale bolus duurt het 9 seconden om door de slokdarm te gaan. Een droge of slecht gesmeerde gaat veel langzamer.

24.

De maag heeft 4 hoofdfuncties: 1. Opslag van ingenomen voedsel 2. Mechanische afbraak van ingenomen voedsel 3. Verstoring van chemische bindingen in voedsel door zuur en enzymen 4. Productie intrinsiek factor , nodig voor opname van vitamine B12 in de dunne darm

Ingeslikte stofen combineren met afscheiding van de klieren van de maag → stroperig, zuur, soepel mengsel van gedeeltelijk verteerd voedsel = chyme

De maag heeft een vorm van een uitgezette J. De vorm en grootte van de maag varieert sterk per persoon. De maag strekt zich meestal uit tussen wervel T7 en L3.

We verdelen de maag in 4 regio’s: 1. Cardia: het kleinste deel van de maag, het bestaat uit het superieure, mediale gedeelte van de maag dichtbij binding slokdarm en maag. Bevat overvloedige slijmklieren wat de oesophagus beschermd tegen het zuur van de maag. 2. Fundus: is superieur aan de verbinding van maag en oesophagus. Maakt contact met het inferieure, achterste opp van het diafragma. 3. Het lichaam: het gebied tussen de fundus en de curve van de J, is het grootste gebied. Grootste gedeelte van zuren enzymen komen hier vrij. 4. De pylorus: vormt de scherpe curve van de J. a. pylorisch antrum: holte die is verbonden met het lichaam b. pylorisch kanaal: mondt uit in de twaalfvingerige darm (het proximale segment van dunne darm)

Een gespierde pylorische sluitspier regelt de afgifte van chyme in de twaalfvingerige darm. Klieren in de pylorus scheiden slijm af en belangrijke spijsverteringshormonen, waaronder gastrine, een hormoon dat de maagklieren stimuleert.

2. Lichaam: richting de milt 3. Staart

De pancreas is retroperitoneaal en is stevig gebonden aan het achterste wand van de buikholte. Het oppervlak van de alvleesklier heeft een klonterige, lobvormige textuur. De alvleesklier is voornamelijk een exocrien orgaan. Het produceert spijsverteringsenzymen en buffers. Het grote pancreaskanaal (duct van Wirsung) levert deze secreties aan de twaalfvingerige darm.

De lever is het grootste viscerale orgaan, het is erg veelzijdig en het centrum voor metabole regulatie. Het is verpakt in een harde vezelige capsule en is bedekt door een laag visceraal peritoneum.

Falciform ligament: anterieure opp, maakt de scheiding voor links en rechts. Een verdikking in het posterieure marge = ligamentum teres / ronde ligament

De inferior vena cava markeert de scheiding tussen de rechterkwab en de caudate kwab. Inferieur aan de rechter kwab ligt de quadrate kwab, het ligt ingeklemd tussen de linker lobe en de galblaas. Aaneengesloten bloedvaten en andere structuren bereiken de lever door te reizen binnen de bindweefsel van het kleinere omentum. Ze komen samen op een regio genaamd de porta hepatis Bijna een derde van de bloedtoevoer naar de lever is arterieel bloed van de hepatische slagader zelf. De rest is veneus bloed van de hepatische

portaalader, die begint in de haarvaten van de slokdarm, maag, dunne darm en het grootste deel van de dikke darm.

De galblaas is een hol peervormig orgaan, dat gal opslaat en concentreert. Het is verdeeld in 3 gebieden: 1. fundus 2. body 3. nek

Vanaf de galblaas loopt de cystic duct die uitmondt in de common bile duct → in het duodenum komt deze duct samen met de pancreatic duct en deze twee monden samen uit in het duodenal ampulla (soort kamer), waar dus bufers, enzymen en gal samenkomen. Daarna opent de ampulla naar het duodenum bij de duodenal papilla (soort bergje). De hepato pancreatic sphincter zit om het lumen van de common bile duct, de pancreatic duct en duodenal ampulla.

Het hormoon CCK stimuleert vrijlating van gal uit de galblaas sphincter opent Galstenen kunnen ontstaan als gal te lang in de galblaas zit en sommige componenten meer geconcentreerd worden doordat het water wordt opgenomen.

  • Als een galsteen te groot wordt kan de gehele galblaas verwijderd worden, dit heeft geen hele grote gevolgen behalve dat het gal enigszins verdund is.

24.

De dikke darm begint aan het einde van het ileum en eindigt bij de anus. Het ligt inferieur aan de maag en lever en omlijst de dunne darm. Het slaat spijsverteringsafval op en absorbeert water. Inheemse bacteriën in de dikke darm zijn een belangrijke bron van vitaminen. Kan verdeeld worden in 3 delen:

ontlasting. De beweging van fecaal materiaal in het rectum activeert de drang om te poepen. Het laatste deel van het rectum, het anale kanaal, bevat kleine longitudinale plooien genaamd anale kolommen anus of anale opening is de uitgang van het anale kanaal. Daar wordt de opperhuid verhoornd en identiek naar het oppervlak van de huid. De cirkelvormige spierlaag van de muscularis externa hierin regio vormt de interne anale sluitspier. De gladde spiercellen van deze sluitspier zijn niet vrijwillig controle. De externe anale sluitspier, die de anus bewaakt.

20.

Het hart bevindt zich bij de voorste borstwand, posterior aan het borstbeen. De grote aders en slagaders zijn verbonden met het superiore einde van het hart aan de basis. De basis zit posterior aan het het borstbeen op het niveau van de 3e ribben.

De inferieure, puntige punt van het hart is de apex (top). Een hart is ongeveer 12 cm van basis tot top.

Mediastinum: het gebied tussen de 2 pleuraholtes. Het bevat het hart (voorste ruimte), grote bloedvaten, thymus, slokdarm en luchtpijp.

Pericardiale zak (fibrous pericardium) : omringt het hart. Bestaat uit een dicht netwerk van collageenvezels. Het stabiliseert de positie van het hart en de bijbehorende bloedvaten in het mediastinum.

Pericardium: de voering van de pericardiale holte. Het pericardium is bekleed met een gevoelig sereus membraan, die kan worden onderverdeeld in 2 delen: 1. Viscerale pericardium (epicardium) : bedekt en hecht nauw aan de buitenzijde opp van het hart 2. Pariëtale pericardium: lijnt de binnenkant opp van de harde pericardiale zak rond het hart.

Pericardiale holte: de potentiële ruimte tussen viscerale en pariëtale oppervlakken. Het bevat (15- ml) pericardiale vloeistof uitgescheiden door pericardiale membranen. De vloeistof fungeert als smeermiddel en vermindert wrijving als het hart klopt.

Pericarditis: pathogenen infecteren → produceren ontstekingen op het pericard De ontstoken pericardiale oppervlakken wrijven tegen elkaar, waardoor er krassend geluid ontstaat (hoor je met stethoscoop). Het resulteert vaak ook in verhoogde productie pericardiale vloeistof. Teveel vloeistof → beweging vh hart wordt beperkt = cardiale tamponade.

Het hart bestaat uit 4 componenten: 2 kamers, en 2 boezems ● Atrium: dunne spierlaag die ver uit kan rekken ● Coronary sulcus: een diepe groef die de grens tussen ventrikel en boezem ● Anterior en posterior interventricular sulcus: grenzen tussen linker en rechter ventrikel

Foramen ovale is een holte in het interatrial septum dat vanaf de 5 e week in de buik tot de geboorte het bloed van de ene boezem naar de andere toelaat, ondertussen ontwikkelen de longen zich. Bij de geboorte en binnen drie maanden sluit de foramen ovale, hier hou je de fossa ovalis aan over.

De posterior wanden en het interatrial septum zijn gladde wanden, de anteriore wanden en oppervlakte van de hartoortje/auricle daarentegen zijn ruw doordat ze pectinate muscles (groeven/rimpels) bevatten. The Right Ventricle Het bloed gaat vanuit de rechterboezem via de rechter atrioventricular valve de rechterventrikel in. Deze AV-klep, ook wel tricuspid genoemd, is te verdelen in drie delen: de drie cusps (flapjes), die vast zitten aan de chordae tendineae (bindweefselvezels), die beginnen bij de papillair spiertjes. Klep sluit als de ventrikel samentrekt Trabeculae carneae zijn spieren die groeven en rimpels veroorzaken op het interne oppervlakte van de ventrikel. Moderator band is een spierrand die horizontaal ligt en een deel van het conducting system van het hart bevat contractie van de papillair spieren Conus arteriosus = kegelvormig zakje dat stopt bij de pulmonair klep (half maanvormige klep) pulmonary trunk (longslagader) linker en rechter pulmonaire arteries naar de longen The Left Atrium Vanaf de respiratoire capillairen komt het zuurstofrijke bloed in de vier pulmonaire aderen (longader) en stroomt het de linkerboezem in. Ook deze boezem heeft een hartoortje/auricle. De linker AV-klep/bicuspide klep zit tussen de linkerboezem en -kamer, deze klep wordt ook wel de mitralis klep genoemd. The Left Ventricle De linkerkamer is veel groter dan de rechter en ook de wand is veel dikker, de kamers moeten dezelfde hoeveelheid bloed rondpompen maar doordat de linkerkamer het bloed veel verder moet pompen is deze groter. Trabeculae carneae zijn de papillair spieren die de chordae tendineae aanspannen en daarmee de twee cusps van de mitralisklep/AV-klep ankeren en zo wordt de terugstroming van het bloed voorkomen. Vanuit de linkerkamer stroomt het bloed de ascending aorta in via de aortaklep (half maanvormige klep), daarna stroomt het door de aorta boog en de descending aorta in. Het ligamentum arteriosum bevindt zich tussen de aorta boog en de pulmonary trunk is een overblijfsel uit de embryonale periode. Structural Differences between the Left and Right Ventricles Er zitten twee significante structurele verschillen tussen de kamers.

  • De linkerkamerwand is veel dikker en is rond bij de contractie wordt de kamer veel nauwer en korter
  • Als de linkerkamer samentrekt wordt ook een deel van de rechterkamer ingedrukt een defect in de rechterkamer is minder erg omdat deze dus kan meeliften.

21.

Longcircuit: slagaders en aders die bloed transporteren tussen longen en en het hart. Begint bij de rechter ventrikel en eindigt bij het linker atrium.

Van de linker ventrikel: de slagaders van het circuit transporteren zuurstofrijk bloed en voedingsstoffen naar alle organen en weefsels. Aderen brengen zuurstofarm bloed naar rechter atrium.

Drie belangrijke patronen van bloedvat organisatie: 1. De perifere levering van slagaders en aders zijn aan de linker en rechter kant van het lichaam over het algemeen identiek, behalve nabij het hart waar de grootste vaten aansluiten op de atria en ventrikels. Corresponderende slagaders en aders volgen meestal hetzelfde pad. 2. Een enkel vat kan verschillende namen hebben omdat het door anatomische grenzen heen gaat. Hierdoor nauwkeurige anatomische beschrijvingen. 3. Verschillende (slag)aders bedienen weefsels of organen.

21.

Bloed dat het rechteratrium binnenkomt is net terug van de perifere capillaire bedden, hier heeft het zuurstof vrijgelaten en CO2 opgenomen. Rechteratrium → rechterventrikel → zuurstofarme bloed komt longstam binnen → zuurstof wordt bijgevuld en CO2 vrijgelaten → zuurstofrijke bloed naar linker atrium. De slagaders van het longcircuit verschillen met die van het systemische circuit omdat ze zuurstofarm bloed vervoeren.

● A. subclavia sinistra / left subclavian artery

De subclavian slagaders leveren bloed voor armen, schouders, borstwand, rug en CNS. Drie hoofdtakken ontstaan voordat een subclavia slagader de borstholte verlaat: 1. De interne borstslagader (a. internal tharacic) : levert aan pericard en voorste wand van de borst. 2. De wervelslagader (a. vertebralis): levert aan hersenen en wervelkolom 3. Thyrocervicale stam (truncus thyrocervical): levert aan spieren en andere weefsels van de nek, schouders en bovenrug.

Na het verlaten van de borstholte → subclavian is nu a. axillaris. Distaal wordt het de a. brachialis.

De gewone halsslagaders stijgen diep in de nek. Elke halsslagader verdeeld in een externe en interne halsslagader. ● Externe: levert bloed aan structuren van de nek, slokdarm, keelholte, strottenhoofd, onderkaak en gezicht. ● Interne: komen schedel binnen en leveren bloed aan de hersenen. Stijgt naar het niveau van de optiek zenuwen waar het wordt verdeeld in 3 takken: ○ oftalmische slagader die de ogen bevoorraad ○ voorste hersenslagader: frontale en pariëtale kwab ○ middelste hersenslagader: de middenhersenen en laterale opp

De hersenen zijn extreem gevoelig voor veranderingen van bloedtoevoer. Een onderbreking → bewusteloosheid. Na 4 minuten kan er neurale schade optreden. bloed reikt de hersenen door de wervelslagaders en via de interne halsslagaders. De linker en rechter wervelslagaders ontstaan uit de subclavische slagaders en stijgen op in de dwarse foramina van de cervicale wervels. De wervelslagaders komen de schedel binnen bij het foramen

magnum, waar ze fuseren langs het ventrale oppervlak van de medulla oblongata om de basilar-slagader te vormen.

Aorta descendens: loopt door met de aortaboog. Het diafragme zorgt ervoor dat het verdeeld wordt in: ● Superior thoracic aorta: levert bloed voor de weefsels en organen van het mediastinum, spieren van de borst en middenrif en het thoracale ruggenmerg. We kunnen de takken onderverdelen ○ Visceraal: leveren aan de organen van de borst. ○ Somatisch: voeden de borstwand. ● Inferior abdominal aorta: is een voortzetting van de thoracic aorta. Het splitst zich in 2 hoofdslagaders / arteries: linker en rechter common iliac artery (bekkenslagader). Het gebied waar die splitst = het terminale segment van de aorta. Het levert bloed aan alle abdomino pelvische organen.

De abdominal aorta geeft aanleiding tot 3 niet-gepaarde slagaders: ● Celiac trunk: levert aan maag, lever en milt. Verdeeld in 3 takken ○ Left gastric artery / linker maagslagader ○ Splenic artery / milt slagader ○ Common hepatic artery / gemeenschappelijke leverslagader ● Superior mesenteric artery: het levert slagaders aan pancreas en duodenum, dunne darm, en het grootste deel van de dikke darm. ● Inferior mesenteric artery: levert bloed naar de terminale delen van de colon en het rectum.

De abdominale aorta geeft ook aanleding tot 5 gepaarde slagaders: 1. Inferior phrenic arteries: leveren het inferieure oppervlak van het middenrif en het inferieure deel van de slokdarm 2. Adrenal arteries / bijnierslagaders: Elke arterie levert een bijnier, die de bovenste deel van een nier. 3. Short renal arteries / korte nierslagader: naar klieren vd bijnier en nieren. 4. Gonadal artery / geslachtsklierslagader: bij mannen heten ze testiculair artery en leveren aan testikels en scrotum. Bij vrouwen ovarian arteries en leveren aan baarmoeder, baarmoederbuizen en eierstokken. 5. Small lumbar arterie: leveren aan de wervels, ruggenmerg en de buikwand.

Was dit document nuttig?

Boek literatuur vorm en functie

Vak: Vorm en functie (AB_1162)

185 Documenten
Studenten deelden 185 documenten in dit vak
Was dit document nuttig?
Anatomie van de hersenen.
14.1
Er zijn 6 brein regio's:
Cerebrum: het grootste deel van het volwasse brein. Bestaat uit li en re
hersenhelften / hemisferen. Worden bedekt door cortex = oppervlakkige laag
grijze stof. De opp van de hersenhelften zijn gevouwen en bedekt door
neutrale cortex → cerebral cortex (hersenschors). De hersenschors vormt gyri:
vergroot opp. Tussen gyri zitten sulcus of diepere groeven fissure. Hieruit komen de
meest hoge mentale functies (bewuste gedachte, intelligentie, sensatie etc)
Cerebellum: op één na grootste deel. Is gedeeltelijk verborgen door de hemisferen.
Heeft zelf ook hemisferen die bedekt zijn door cortex: cerebellaire cortex. Zorgt voor
bewegingen door aankomende sensaties te vergelijken met eerdere.
Diencephalon: de muren zijn samengesteld door linker en rechter thalamus. Elke
thalamus bevat relais en verwerkingscentra. De hypothalamus is de vloer van de
diencephalon, is betrokken bij hormonen, emotie en autonome functies. Het
infundibulum bevindt hypothalamus aan de hypofyse. Het diencephalon is een
functioneel schakel tussen de hemisferen en de hersenstam.
De hersenstam omvat:
Mesencephalon: ook wel midbrain genoemd. bevat kernen die visuele en auditieve
informatie verwerken en hierop reageren. Bevat ook regio’s die je bewustzijn
behouden.
Pons: verbindt het cerebellum met de hersenstam. Bevat kernen die betrokken zijn
bij somatische en viscerale motorische controle.
Medulla oblongata: verbindt de hersenen met de ruggengraat. Bij de pons is de m-o
dun en vliezig maar het onderste gedeelte lijkt meer op het ruggenmerg en heeft een
smal centraal kanaal. Het relais informatie voor de andere delen van de hersenstam
en voor de thalamus. Regelt ook autonome functies.
Embryologie vd hersenen: het CNS begint als holle cilinder = neurale buis. De buis
bevat een met vloeistof gevulde holte = neurocoel. Door expansie neurocoel →
ontstaan primaire breincellen:
Prosencephalon / voorhersenen
Mesencephalon / middenhersenen
Rhombencephalon / achterhersenen
Ze worden nog meer verdeeld → secundaire breincellen.
Prosencephalon → diencephalon en telencephalon vormt gelijk cerebrum
Mesencephalon → wand verdikt
Rhombencephalon → metencephalon: dorsale gedeelte wordt cerebellum