Was dit document nuttig?
Humane Anatomie en Fysiologie samenvatting, HAF, Hoofdstuk 10
Vak: Humane anatomie en fysiologie (AB_1197)
31 Documenten
Studenten deelden 31 documenten in dit vak
Universiteit: Vrije Universiteit Amsterdam
Was dit document nuttig?
Humane anatomie en fysiologie hoofdstuk 10
Een van de vier belangrijkste weefsels is spierweefsel. Spierweefsel heeft drie types.
1. Skeletspieren, zorgen voor het kunnen gebruiken van botten.
2. Hartspieren, zorgen voor het rondpompen van bloed.
3. Glad spierweefsel, zorgen voor regulatie van diameter kleine slagaderen, rondpompen
van vloeistoffen en oplossingen door de kanalen.
Skeletspieren: zijn organen die samengesteld zijn uit skeletspierweefsel. Er vindt alleen contractie plaats
wanneer het centrale zenuwstelsel ze stimuleert. Ze bevatten ook bindweefsel, zenuwen en bloedvaten.
Elke cel in skeletspierweefsel is een enkele spiervezel. Ze hebben zes functies.
1. Produceren van beweging.
Skeletspieren contracteren doordat pezen trekken aan de spieren.
2. In stand houden van postuur en lichaamshouding.
Spanning in de skeletspieren zorgt voor de lichaamshouding. Zonder constante spieractiviteit
zouden we niet kunnen staan of zitten.
3. Ondersteunen van zachte weefsels.
Lagen van skeletspieren vormen de abdominale laag van de bekkenholte. Deze spieren
ondersteunen het gewicht van onze viscerale organen en beschermen ons inwendig weefsel
tegen letsel.
4. Controle houden over in- en uitgangen van lichaam.
Skeletspieren omsingelen de openingen van de spijsvertering en urinaire kanalen. Deze spieren
geven ons de vrijwillige controle over overgeven, ontlasting en plassen.
5. Reguleren van lichaamstemperatuur.
Spiercontracties gebruiken energie, en wanneer energie is gebruikt in het lichaam, vormt het
soms warmte. De warmte die vrijkomt door werkende spieren houdt de lichaamstemperatuur
binnen het bereik dat nodig is voor normaal functioneren.
6. Opslaan van nutriënten.
Wanneer ons dieet te weinig eiwitten of calorieën bevat, worden de contractiele eiwitten in
skeletspieren afgebroken. De aminozuren komen in de circulatie. De lever kan sommige van deze
aminozuren gebruiken om glucose te synthetiseren en andere kunnen afgebroken worden om in
energie te voorzien.
Spiervezel: Hieruit is skeletspierweefsel opgebouwd. Zijn hele grote ‘cellen’. Spiervezels hebben
meerdere kernen. Hoe meer kopieën van de genen, hoe sneller de eiwitten kunnen worden gevormd.
Het bestaat uit 3 lagen bindweefsel.
1. Epimysium: dichte laag die bestaat uit collageenvezels. Omgeeft de hele spier. Zorgt voor een
scheiding tussen spieren en nabijgelegen weefsels en organen.
2. Perimysium: verdeelt de skeletspieren in series van compartimenten. Elk compartiment bestaat
uit een bundel van spiervezels, die samen fascicle worden genoemd. Bestaat uit bloedvezels en
zenuwen die leveren aan de spiervezels in de bundels.
3. Endomysium: bevinden zich in de bundels. Deze omgeven de individuele spiervezels, de cellen
van het spierweefsel. Is flexibel en elastisch. Bestaat uit (1) capillaire netwerken die bloed leveren
aan de spiervezels, uit (2) myosatellite cellen, stamcellen die helpen om spiercellen met schade
te repareren en uit zenuwvezels die helpen met controle van de spier. Alle drie de dingen staan in
direct contact met de individuele spiervezels.
Pees: hier komen het epimysium, het perimysium en het endomysium samen. Zorgen voor een
verbinding tussen botten en spieren.
Aponeurose: Het witte vlies dat om een spier heen zit. Zorgen voor een verbinding tussen botten en
spieren.