Meteen naar document

Samenvatting cognitieve psychologie: Hoofdstuk 1-10

Vak

Cognitieve Psychologie (P_BCOGPSY)

18 Documenten
Studenten deelden 18 documenten in dit vak
Studiejaar: 2013/2014
Geüpload door:

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

COGNITIEVE PSYCHOLOGIE

Hoofdstuk 1; introduction to cognitive psychology SAMENVATTING Cognitive psychologie is een branch in de psychologie die zich bezig houdt met het op wetenschappelijke manier bestuderen van de “mind”. De “mind” creëert en controleert mentale capaciteiten zoals perceptie, aandacht en geheugen en creëert representaties van de wereld waardoor wij kunnen functioneren.

Het werk van Donders (simpel versus choice reaction time) en Ebbinghaus (de forgetting curve for nonsense syllables) zijn voorbeelden van vroeg experimenteel onderzoek naar de mind.

Omdat de werking van de mind niet direct geobserveerd kan worden, moet de werking afgeleid worden van wat we wel kunnen meten, zoals gedrag of fysiologische reacties. Dit is een van de basis principes van cognitieve psychologie.

Het eerste laboratorium van wetenschappelijke psychologie, opgericht door Wundt in 1879, hield zich vooral bezig me het bestuderen van de mind. Structuralisme was de dominante theoretische benadering van dit laboratorium en analytische introspectie was een van de meest gebruikte methodes die gebruikt werd om data te verzamelen.

William James (US) gebruikte observaties van zijn eigen gedrag als de basis van zijn boek; principles of psychology.

In het eerste decennium van de 20ste eeuw werd het behaviorisme opgericht door John Watson, deels als reactie op het structuralisme en de methode van analytische introspectie. Zijn procedures waren gebaseerd op klassiek conditioneren. Het centrale uitgangspunt van behaviorisme was dat psychologie geheel onderzocht moet worden door het meten van te observeren gedrag en dat onzichtbare mentale processen geen valide onderwerpen waren van de psychologie.

In het begin van de jaren 1930 en ’40 zorgde B. Skinner zijn werk, operant conditioneren, ervoor dat het behaviorisme de dominante kracht in psychologie was door de 1950 jaren heen.

In de jaren 1950 gebeurde er een aantal dingen die ertoe leidde dat de cognitieve revolutie – een daling van de invloed van het behaviorisme en een heropkomst van het bestuderen van de mind- ontstond. De gebeurtenissen waren; - Chomsky’s kritiek op Skinners boek Verbal Behavior - De introductie van de digitale computer en het idee dat de mind informatie verwerkt in stadia, net als computers - Cherry’s aandachtsexperiment en Broadbent’s introductie van de flow diagram om de processen in verband met aandacht af te beelden - Interdisciplinaire conferenties in Dartmounth en de MIT.

Het fenomeen van geheugen consolidatie was gebruikt om te illustreren hoe het beantwoorden van een vraag kan leiden tot nog meer vragen, en hoe cognitieve psychologen de mind bestuderen door het gebruiken van zowel behavioristische en

fysiologische benaderingen. Het gebruiken van deze twee benaderingen samen, resulteert in een completer begrip van hoe de mind werkt.

Modellen spelen een belangrijke rol in cognitieve psychologie, door het helpen van data organiseren uit de vele experimenten. Broadbents model van aandacht is een voorbeeld van een van de vroege modellen in cognitieve psychologie. Het is belangrijk om te realiseren dat modellen zoals die van Broadbent constant herzien worden in reactie op nieuwe data.

Hoofdstuk 2; brain and cognition SAMENVATTIN

Hoofdstuk 3; Perceptie SAMENVATTING - Perceptie kan veranderen door nieuwe informatie - Perceptie is een proces

Perceptie begint met bottom-up processing; receptoren geven signalen af, waardoor neuronen in de cortex reageren op een specifiek soort stimuli.

Recognition-by-components (RBC) theory; geeft een gedragsvoorbeeld van bottom- up processing, die stelt dat het herkennen van objecten gebaseerd is op verschillende onderdelen genaamd geonen.

Voorbeelden van situaties waarin perceptie niet uitgelegd kan worden in termen van de informatie van receptoren zijn; - herkennen van verschillende schikking van geonen - herkennen van een “blob” vorm in verschillende contexten - het effect van fysiologische feedback signalen - constantheid van grootte - het waarnemen van geuren met daaropvolgende verschillende intensiteiten van snuiven

een voorbeeld van top-down processing is dat kennis van een taal het mogelijk maakt om individuele woorden waar te nemen in een conversatie, ondanks dat het geluid signaal van spraak vaak continu is.

Het idee dat perceptie afhankelijk is van kennis is afkomstig van Helmholtz’ theory of unconscious inference.

De gestalt benadering van perceptie stelt een aantal wetten van perceptuele organisatie, die gebaseerd zijn op hoe stimuli meestal voor komt in de omgeving. Deze wetten geven ons de best mogelijk schatting van hoe we de stimuli in de omgeving zullen waarnemen. Deze wetten noemen we daarom heuristieken, omdat ze meestal (maar dus niet altijd) correct zijn.

  • Double dissociation; een situatie waarin een enkele dissociatie gedemonstreerd kan worden in een persoon, en het tegenovergestelde type dissociatie kan worden gedemonstreerd in een ander persoon.
  • Experience-depending plasticity; een mechanisme dat ervoor zorgt de neuronen van een organisme zich ontwikklen zodat zij de beste soort reactie hebben voor de stimulus waar het organisme aan is blootgesteld.
  • Law of familiarity; een wet van perceptuele organisatie die stelt dat dingen waarschijnlijker groepen vormen als de groepen gelijk lijken of betekenisvol zijn.
  • Law of good continuation; wet van perceptuele organisatie die stelt dat puntjes, als ze verbonden zijn, resulteren in een rechte of vloeiend gebogen lijn die bij elkaar horen. Daarbovenop wordt gezien dat lijnen de meest vloeiende baan volgen.
  • Landmark discrimination problem; probleem waarbij de taak is om te onthouden wat de locatie van een object is en om de locatie later te kiezen. Geassocieerd met de where processing stream.
  • Light-from-above heuristic; de vooronderstelling dat ligt van bovenaf komt. Deze heuristiek kan de manier waarop we driedimensionale objecten waarnemen beinvloeden.
  • Likelihood principle
  • Theory of natural selection
  • object discrination problem
  • oblique effect
  • RBC theory
  • Semantic regularities
  • Law of simularity
  • Law of simplicity
  • Speech segmentation
  • Top-down processing
  • Theory of unconscious inferenee
  • What pathway
  • Where pathway

Hoofdstuk 4; aandacht SAMENVATTING

Selectieve aandacht; de mogelijkheid om te focussen op een boodschap en alle andere boodschappen te negeren. Wordt gedemonstreerd door middel van dichotome luisterprocedures.

Een aantal modellen zijn voorgesteld om het proces van selectieve aandacht te verklaren. - broadbent’s filter model stelt dat de waargenomen boodschap is gesorteerd van het inkomende signaal vroegtijdig in de analyse van het signaal. - Treisman’s model stelt een latere sortering en voegt een dictionaire eenheid toe om te verklaren hoe de verwaarloosde boodschap soms toch onthouden wordt. Late selectie modellen stellen dat selectie niet voorkomt totdat de boodschap genoeg verwerkt is om de betekenis ervan te bepalen.

De flanker compatibility task is gebruikt om te bepalen hoe de cognitieve belasting aandacht beinvloedt. Over het algemeen, als de druk laag is, worden taak-irrelevante stimuli geanalyseerd zelfs als de observeerder gefocust is op een andere stimulus. Wanneer de druk hoog is, worden taak-irrelevante stimuli niet geanalyseerd.

Het stroop effect demonstreert hoe een sterke taak-irrelevante stimulus, zoals bijvoorbeeld een betekenisvol woord dat resulteert in een respons dat concurreert met de observeerder zijn taak, de aandacht kan trekken.

Verdeelde aandacht is mogelijk voor makkelijke taken, of voor sterk geoefende moeilijke taken. In deze situaties is automatisch processen mogelijk. Gedeelde aandacht voor veeleisende taken vereist beheerste verwerking.

Er is bewijs dat het gebruiken van mobiele telefoons tijdens het rijden is geassocieerd met een verhoogde aantal verkeersongevallen en een verlaagde prestatie van autorijden-gerelateerde taken. Inattentional blindness en change blindness experimenten verstrekken bewijs dat wij zonder aandacht dingen die duidelijk zichtbaar zijn in het visuele veld niet zouden kunnen waarnemen.

Oogbewegingen zijn mechanismen van overt attention (zichtbare aandacht). Overt attention is bepaald door bottom-up processen, zoals stimulus saillantie en door top- down processen, zoals omgevingsschema’s en taakeisen die beïnvloeden hoe oogbewegingen gericht zijn op delen van de omgeving.

Visuele aandacht kan worden gericht op verschillende plekken in een omgeving, zelfs zonder oogbewegingen. Dat is een proces die covert attention genoemd wordt. Het effect van covert attention is gedemonstreerd in precueing experimenten, die hebben laten zien dat covert aandacht op een locatie het verwerking van de locatie verbeterd. Dit wordt locatie-gerichte aandacht genoemd.

Object-gebaseerde aandacht vindt plaats als aandacht gericht is op een specifiek object. Het verbeterd het effect van aandacht die verspreidt wordt over het gehele object; dit wordt het zelfde-object voordeel genoemd.

Feature-integration theory stelt dat er twee stadia zijn van processing; preattentieve processing en focused attention. Het idee is dat objecten geanalyseerd zijn in hun features en aandacht noodzakelijk is om deze features te combineren en zo een perceptie te creëren van een object.

Covert attention verbetert de respons in single neurons in de hersenen van apen en vergroot de activiteit in het aantal gebieden van de menselijke hersenen. fMRI experimenten hebben laten zien dat aandacht ervoor zorgt dat activiteit over de cortex verdeeld wordt.

Mensen met autisme richten hun aandacht niet op dezelfde manier als niet-autistische observeerders is sociale situaties. Autistische mensen richten zich op dingen, waar niet- autistische mensen zich meer richten op mensen.

items. De hoeveelheid informatie die in het STM gehouden wordt kan vergroot worden door chunking; het combineren van kleine units in grotere, betekenisvollere units.

Informatie kan gecodeerd worden in het STM in op het gebied van geluid (auditieve codering), zien (visuele codering) en betekenis (semantische codering). Auditieve codering was geïllustreerd door een experiment van Conrad die de type van fouten gemaakt in geheugen met letters analyseerde. Visuele codering was geïllustreerd door een herinneren van visuele patronen door Della Sala en semantische codering door Wickens’s ‘release from proactive interference’ experiment.

De STM component van het modal model was herzien door Baddeley om om te gaan met resultaten die niet verklaard kunnen worden door een enkele kortetermijn proces. In dit nieuwe model wordt het STM vervangen door het werkgeheugen.

Het werkgeheugen is een beperkte capaciteitssysteem voor het opslaan en manipuleren van informatie in complexe taken. Het bestaat uit 3 componenenten; de phonological loop, die auditieve of visuele informatie vasthoudt; de visuospatiele sketch pad, die visuele en spatiele vasthoudt; de central executive, die acties van de phonological loop en de visuospatiele sketch pad coördineert.

De volgende effecten kunnen verklaard worden door activiteiten van de phonological loop; phonological similarity effect, woordlengte effect en articulatorische onderdrukking.

Shepard en Metzler’s mental rotation experiment illustreert visuele inbeelding, wat een van de functies is van de visuospatiele sketch pad. Brooks’s “F experiment” laat zien dat twee taken tegelijkertijd gedaan kunnen worden als de ene het visuospatiele sketch pad gebruikt en de andere de phonological loop. Prestaties verminderen als een component van het werkgeheugen gebruikt wordt voor twee taken tegelijkertijd.

De central executive coördineert hoe informatie gebruikt wordt door de phonological loop en visuospatiele sketch pad en kan daarom gezien worden als iets dat aandacht controleert. Patiënten met schade aan de frontale lob hebben moeite met het controleren van hun aandacht, bijvoorbeeld met het fenomeen van perseveration.

Het werkgeheugen model is geüpdatet door een extra component toe te voegen, genaamd de episodische buffer, die helpt het werkgeheugen te verbinden met het LTM en heeft een grotere capaciteit en kan informatie langer vasthouden dan de phonological loop en de visuospatiele sketch pad.

Gedrag dat afhangt van het werkgeheugen kan verstoord worden door schade aan de prefrontale cortex. Er zijn neuronen in de prefrontale cortex die vuren bij een presentatie van een stimulus en blijven vuren als deze stimulus in het geheugen is gehouden.

Brain imaging experimenten bij mensen tonen een groot aantal of hersengebieden die betrokken zijn in het werkgeheugen. Event-related potential (ERP) studies hebben fysiologisch bewijs geleverd die het idee dat een meer efficiënt werkgeheugen

geassocieerd is met de mogelijkheid om te focussen op relevante informatie en irrelevante informatie filtert.

Er is veel bewijs dat een groter of efficiënter werkgeheugen geassocieerd is met beter begrijpen, argumenteren en intelligentie.

KEYTERMS

  • articulatory rehearsal processs
  • articulatory suppresion
  • auditory coding
  • central executive
  • chunking
  • control processes
  • decay
  • echoic memory
  • episodic buffer
  • iconic memory
  • mental approach to coding
  • modal model of memory
  • perseveration
  • phonological loop
  • phonological similarity effect
  • physicological approach to coding
  • proactive interference
  • semantic coding
  • sensory memory
  • visual coding
  • visual icon
  • visuospatial sketch pad
  • word length effect
  • working memory

hoofdstuk 6; structure of long-term memory SAMENVATTING

Het langetermijngeheugen is een “archief” van informatie over eerdere gebeurtenissen in ons leven en ennis die we geleerd hebben. Maar het is belangrijk om de dynamische kwaliteiten ook te overwegen, bijvoorbeeld hoe het LTM coördineert met het werkgeheugen om ons lopende ervaringen te creëren.

De primacy en recency effecten die voorkomen tijdens de serial position curve zijn gelinkt aan het LTM en het STM.

Het volgende bewijs ondersteund het idee dat het STM en het LTM twee afzonderlijke processen zijn; - verschillen in het primaire model van coderen, met het LTM is het waarschijnlijker dan met het STM dat coderen om een semantische manier gebeurd.

geheugen is een veel gebruikte component van veel vaardigheden die we geleerd hebben.

Klassiek conditioneren gebeurd als een neutrale stimulus gepaard gaat met een stimulus die een bepaalde respons uitlokt, zodat de neutrale stimulus dan ook dat respons gaat uitlokken. Klassiek conditioneerde emoties gebeuren in alledaagse gebeurtenissen.

KEYTERMS - anterograde amnesia - conceptual priming - declarative memory - episodic memory - explicit memory - implicit memory - korsakoff’s syndrome - nondeclarative memory - primacy effect - precedural memory - recognition memory - retrograde memory - serial position curve

hoofdstuk 7; ecoding and retrieval SAMENVATTING Het proces van informatie verkrijgen en de informatie overbrengen naar het LTM heet encoding. Het proces van het overbrengen van informatie vanuit het LTM naar het werkgeheugen heet retrieval.

Sommige mechanismen van encoderen zijn effectiever dan anderen in het overbrengen van informatie naar het LTM. Maintenance rehearsal helpt om informatie in het STM te houden, maar is geen effectieve manier om informatie over te brengen naar het LTM. Elaborative rehearsal is een goede manier om LTM te krijgen.

De levels-of-processing theory stelt dat geheugen afhangt van hoe informatie geëncodeerd of geprogrammeerd is in het hoofd. Volgens deze theorie is shallow processing minder effectief dan deep processing. Een experiment van Craik en Tulving lieten zien dat het geheugen beter was na deep processing dan na shallow processing.

Het idee van levels of processing was invloedrijk, maar heeft veel geleden aan het probleem van circulariteit, omdat de diepte van processing van geheugen moeilijk te definiëren is.

Bewijs dat encoderen het ophalen van geheugen beïnvloedt bevat onderzoek dat kijkt naar het effect van; - een woord plaatsen in een complexe zin - het vormen van visuele beelden - woorden aan jezelf linken - het genereren van informatie (generation effect)

  • organiseren van informatie
  • testing effect

het terughalen van langetermijn geheugen wordt gemakkelijker door retrieval cues. Dit is vastgesteld door cued recall experimenten en experimenten waarin deelnemers retrieval cues moesten creëren en die later hielpen met het terughalen van het geheugen.

Retrieval kan vergroot worden door de condities tijdens het terughalen overeen te laten komen met de conditie tijdens het encoderen. Dit wordt geïllustreerd door encoding specificity, state-dependent learning en transfer-appropriate processing.

Het principe van encoding specificity stelt dat we informatie leren in combinatie met de context. Godden en Baddeley’s duik experiment en Grant’s studeer experiment illustreren de effectiviteit van encoderen en terughalen van informatie onder dezelfde condities.

Het principe van state-dependent learning stelt dat een persoon zijn geheugen beter zal zijn als zijn of haar interne staat (stemming) hetzelfde is tijdens het terughalen van geheugen als dat het was tijdens het encoderen. Dit idee wordt ondersteunt door het experiment van Eich.

Transfer-appropriate processing verwijst naar de vindingen dat geheugenprestaties is verbeterd als het type van coderen dat gebeurd tijdenshet verwerven van matchende types van terughalen dat gebeurd tijdens een geheugentest. De resultaten van het experiment van Morris ondersteunt dit idee.

Zes geheugenprincipes kunnen toegepast worden tijdens het studeren; 1. uitwerken 2. genereren en testen 3. organiseren 4. pauzes nemen 5. conditie tijdens het leren en conditie tijdens de toets gelijk maken 6. vermijd “illusions of learning”

Onderzoek naar de fysiologische basis van geheugen indiceert dat de formatie van geheugen is geassocieerd met structurele veranderingen in de synaps. Deze structurele veranderingen zijn dan vertaald in het verbeteren van afvurende zenuwen, zoals aangegeven door long-term potentiation.

De mediale temporale kwab (MTL) is een belangrijk hersengebied voor het LTM. De MTL bestaat onder andere uit de hipppocampus.

De hippocampus is cruciaal voor het vormen van nieuwe langetermijngeheugen. Davachi’s fMRI experiment toont aan dat de perifere cortex betrokken is bij het herkennen van een stimulus die eerder zijn ervaren. De hippocampus heeft andere functies. Andere gebieden die betrokken zijn bij het geheugen zijn delen van de frontale en pariëtale lob en de amygdala.

De multidimensionale aard van het AM is onderzocht door aan te tonen dat mensen die hun visuele geheugen verloren zijn door hersenschaden, ook een verlies van het AM ervaren. Ook het onderzoek van Cabeza ondersteunt de multidimensionale aard van het AM. In dit experiment wordt laten zien dat de hersenen van een persoon uitgebreider geactiveerd wordt als de persoon foto’s bekijkt die de persoon zelf heeft genomen, dan wanneer de persoon foto’s bekijkt die een ander persoon heeft genomen.

Wanneer mensen gevraagd worden om gebeurtenissen van hun gehele mensenleven te herinneren, zijn overgangspunten in het leven in het bijzonder gedenkwaardig. Ook is het zo, dat mensen ouder dan 40 jaar geneigd zijn om een goed geheugen te hebben voor gebeurtenissen die ze ervaren hebben tijdens de adolescentie en de vroege kinderjaren. Dit wordt de reminiscence bump (herinneringspiek) genoemd.

Er zijn een aantal hypotheses voorgesteld om de reminiscence bump te verklaren; - self-image - cognitive - cultural life script emoties worden vaak geassocieerd met gebeurtenissen die makkelijk herinnert worden. De link tussen emoties en geheugen is gedragsmatig en fysiologisch aangetoond. De amygdala is een belangrijke structuur voor emotionele herinneringen.

Brown en Kulik gebruikte de term flashbulb memory om te verwijzen naar de herinneringen van een persoon die te maken hebben met omstandigheden waarin zij schokkende, zeer geladen gebeurtenissen te horen kregen. Zij stelden dat deze flashbulb memories levendig en gedetailleerd zijn, net zoals een foto.

Een aantal experimenten tonen aan dat het niet accuraat is om flashbulb memories gelijk te stellen aan een foto, omdat als de tijd verstrijkt, mensen meer fouten maken als ze hun flashbulb memories vertellen. Onderzoek naar geheugen van het horen over de challenger explosie laten zien dat de reacties van mensen minder accuraat werden naarmate de tijd verder verstreek.

Het onderzoek van Talarico en Rubin naar het geheugen van mensen toen zei voor het eerst hoorden over de 9/11 aanslagen, toont aan dat fouten in het geheugen toenemen na een langere tijd. Dit geldt ook voor andere herinneringen, maar mensen blijven zekerder van de accuraatheid van hun geheugen over 9/11. Een ander onderzoek naar 9/11, door Davidson et al., laat ook zien dat geheugen over 9/11 slechter wordt over tijd, maar kwam er ook achter dat mensen een beter geheugen hadden voor gebeurtenissen die rond dezelfde tijd waren als 9/11. Het verschil in deze resultaten zouden verklaard kunnen worden door de verschillende procedures die gebruikt zijn in de twee experimenten.

Volgens de constructieve aanpak van geheugen zijn dat wat mensen melden als herinneringen geconstrueerd op basis van wat er werkelijk gebeurd is plus bijkomende factoren, zoals kennis, ervaring en verwachtingen. (Barlett’s “war of the ghosts”)

Source monitoring is het proces waarin vastgesteld wordt wat de oorsprong is van onze herinneringen, kennis en opvattingen. Een source monitoring error ontstaat als

de bron van een herinnering onjuist geïdentificeerd wordt. Cryptomnesia (onbewuste plagiaat) is hier een voorbeeld van. Familiarity (Jacoby’s becoming famous overnight experiment) en kennis (Marsh’s gender stereotype experiment) kunnen resulteren in source monitoring errors.

Algemene kennis kan geheugenfouten veroorzaken. Gevolgtrekkingen is een van de mechanismes van het constructieve proces van het geheugen. Een aantal dingen die aantonen dat gevolgtrekkingen gebaseerd op algemene kennis geheugenfouten kan veroorzaken; - pragmatic inference - Bransford en Johnson’s “pounding nail” experiment - Het “baseball story” experiment

Onze kennis over wat betrokken is in een specifieke ervaring is een schema van die ervaring. Het experiment waarin deelnemers gevraagd werden om te onthouden wat er in een kantoor stond, illustreert hoe schema’s kunnen zorgen van fouten verslagen over geheugen.

Een script is onze opvatting van de volgorde van handelingen die meestal voorkomen tijdens een specifieke ervaring. Het “dentist” experiment, waarin een deelnemer gevraagd werd om een artikel te herinneren over naar de tandarts gaan illustreert hoe scripts kunnen resulteren in geheugenfouten.

Het experiment waarin mensen gevraagd waren om een lijst van woorden die gerelateerd waren aan het woord “slaap” te herinneren, laat zien hoe onze kennis over dingen die bij elkaar horen (slapen – bed) kunnen resulteren in het melden van woorden die niet in de lijst stonden.

Ondanks dat mensen vaak dingen dat het een voordeel zou zijn om een fotografisch geheugen te hebben, laten de gevallen van S. en A. zien dat het misschien wel geen voordeel is om in staat te zijn alles perfect te herinneren. Het feit dat ons geheugen niet alles opslaat, zou de waarde van het geheugensysteem misschien zelfs vergroten.

Geheugenexperimenten waarin misleading postevent information (MPI) gepresenteerd wordt aan deelnemers, laat zien dat geheugen beïnvloed kan worden door suggesties. Een voorbeeld daarvan is het verkeersongeluk experiment van Loftus. De volgende verkalringen zijn er gevormd om de fouten die veroorzaakt worden door MPI te verklaren; - memory trace replacement hypothesis - effect of retroactive interference - effect of source monitoring errors het experiment van Lindsay levert bewijs voor de source monitoring verklaring, maar over de redenen voor het effect van MPI wordt nog steeds gedebatteerd.

Een experiment door Hyman, waarin hij false memories creëerde over een feest, liet zien dat het mogelijk is om false memories te creeeren voor vroege gebeurtenissen in het leven van een persoon. Een vergelijkbaar experiment van Lindsay liet zien dat dit false memory effect voor vroege gebeurtenissen sterker kunnen worden gemaakt door het tonen van een foto van een oude klassenfoto van de deelnemer.

Het idee achter de prototypische benadering van categoriseren is dat we bepalen of een object tot een categorie behoort door te bepalen of het gelijk is aan een standaard representatie, een prototype, van de categorie. Een prototype is gevormd door het gemiddelde te nemen van leden van de categorie die men eerder is tegengekomen.

Prototypicality is een term die gebruikt wordt om te beschrijven hoe goed een object lijkt op het prototype van een bepaalde categorie.

Het volgende is waar over hoog-prototypische objecten: - ze hebben een hoge familiaire gelijkenis - stellingen over deze objecten zijn snel geverifieerd - ze worden als eerste benoemd - ze zijn meer aangedaan door priming

de exemplar benadering voor categorisatie heeft betrekking tot het bepalen of een object gelijk is aan een exemplar. Een exemplar is een lid van een categorie die een persoon in het verleden is tegengekomen.

Een voordeel van de exemplar benadering is dat het geen informatie afdankt over atypische gevallen binnen een categorie, zoals een pinguïn in de vogelcategorie. De exemplar benadering kan ook gemakkelijker omgaan met categorieën die gevarieerde leden bevatten, zoals spelletjes.

Onderzoekers hebben geconcludeerd dat mensen beide benaderingen gebruiken bij het categoriseren. Prototypes zouden belangrijker zijn als mensen in eerste instantie leren over categorieën; later wordt exemplar informatie belangrijker. Exemplars werken beter voor kleinere categorieën (presidenten VS) en prototypes werken beter voor grotere categorieën (vogels).

De soort organisatie waarin grotere, meer algemene categorieën zijn verdeeld in kleinere, meer specifieke categorieën heet hiërarchische organisatie.

Experimenten uitgevoerd door Rosch tonen aan dat een basis level van categorieën (zoals gitaar, i.p. muziek instrument of rockgitaar) een voorrangscategorie is die de alledaagse ervaringen van mensen weerspiegelt. Experimenten waarin experts zijn getest laten zien dat de basis level van categorieën kunnen afhangen van het niveau van expertise van een persoon.

De semantische netwerken benadering stelt dat concepten zijn geordend in netwerken die de manier waarop concepten zijn georganiseerd in de hersenen representeren. Collins en Quillian’s model is een netwerk dat bestaat uit knopen die verbonden zijn met koppelingen. Concepten en eigenschappen van concepten zijn gelokaliseerd in de knopen. Eigenschappen die voor de meeste leden van een concept gelden, zijn in een hoger aantal level van knopen opgeslagen. Dit heet cognitive economy.

Het model van Collins en Quillian wordt ondersteunt door de resultaten van experimenten die gebruik maakten van sentence verification technieken. De spreading activation kenmerk van het model is ondersteunt door priming experimenten.

Het model van Collins en Quillian is bekritiseerd om verschillende redenen: - het kan het typiciteitseffect niet verklaren - het idee van cognitive economy houdt niet altijd stand - het kan niet alle resultaten verklaren van sentence verification experimenten.

Collin en Loftus stellen een ander semantisch netwerk model voor, die bedacht is om met het kritiek van van het Collins en Quillian model om te gaan. Dit model werd weer bekritiseerd omdat het zo flexibel was dat het elk resultaat kon uitleggen.

De connectionistische benadering stelt dat concepten zijn gerepresenteerd in netwerken die bestaan uit input units, hidden units en output units. Informatie over concepten is gerepresenteerd in deze netwerken dor gedistribueerde activatie van deze units. Deze bandering wordt daarom ookwel de parallel distributed processing (PDP) benadering genoemd.

Connectionistische netwerken leren het correct gedistribueerde patroon voor een specifiek concept door een geleidelijk leerproces voor het aanpassen van gewichten die bepalen hoe activatie is overgedragen van de ene naar de andere unit.

Connectionistische netwerken hebben een aantal eigenschappen die ervoor zorgen dat ze veel aspecten van de menselijke concept formatie kunnen reproduceren.

Het idee dat concepten gerepresenteerd worden door gespecialiseerde hersengebieden wordt ondersteund door single neuron recording (freedman apen experiment), neuropsychologisch bewijs (categorie-specifieke kennis verslechtering) en door de resultaten van hersenscan experimenten bij mensen (dieren versus gereedschap). De conclusie van dit bewijs is dat kennis over concepten is verdeeld over verschillende hersengebieden.

Pasgeboren baby’s zijn in staat tot ruwe categorisatie. De familiariteit/nieuwigheid voorkeur procedure is gebruikt om de ontwikkeling van categorisatie van globaal tot basis tot specifiek tussen 2 en 7 maanden oude baby’s te bepalen. Verder leren tijdens de kindertijd voegt meer specifieke kennis toe aan categorieën.

Hoofdstuk 10; imagery SAMENVATTING Mentale inbeelding is het ervaren van een sensorische impressie in de afwezigheid van sensorische input. Visuele inbeelding is het “zien” in de afwezigheid van visuele stimuli. Inbeelding heeft een belangrijke rol gespeeld in het creatieve proces en in een manier van denken, als aanvulling op alleen verbale technieken.

Vroegere ideeën over inbeelding includeerde het debat over nadenken zonder inbeelding en het werk van Galton met visuele beelden, maar onderzoek naar inbeelding stopte tijdens de tijd van de behavioristen. Onderzoek naar inbeelding begon weer in de jaren ’60, tijdens de cognitieve revolutie.

Kosslyn’s mental scanning experiment suggereert dat inbeelding dezelfde mechanismen deelt als perceptie (het creëert een depictive (beeldende) representatie

Was dit document nuttig?

Samenvatting cognitieve psychologie: Hoofdstuk 1-10

Vak: Cognitieve Psychologie (P_BCOGPSY)

18 Documenten
Studenten deelden 18 documenten in dit vak
Was dit document nuttig?
COGNITIEVE PSYCHOLOGIE
Hoofdstuk 1; introduction to cognitive psychology
SAMENVATTING
Cognitive psychologie is een branch in de psychologie die zich bezig houdt met het op
wetenschappelijke manier bestuderen van de “mind”. De “mind” creëert en controleert
mentale capaciteiten zoals perceptie, aandacht en geheugen en creëert representaties
van de wereld waardoor wij kunnen functioneren.
Het werk van Donders (simpel versus choice reaction time) en Ebbinghaus (de
forgetting curve for nonsense syllables) zijn voorbeelden van vroeg experimenteel
onderzoek naar de mind.
Omdat de werking van de mind niet direct geobserveerd kan worden, moet de werking
afgeleid worden van wat we wel kunnen meten, zoals gedrag of fysiologische reacties.
Dit is een van de basis principes van cognitieve psychologie.
Het eerste laboratorium van wetenschappelijke psychologie, opgericht door Wundt in
1879, hield zich vooral bezig me het bestuderen van de mind. Structuralisme was de
dominante theoretische benadering van dit laboratorium en analytische introspectie
was een van de meest gebruikte methodes die gebruikt werd om data te verzamelen.
William James (US) gebruikte observaties van zijn eigen gedrag als de basis van zijn
boek; principles of psychology.
In het eerste decennium van de 20
ste
eeuw werd het behaviorisme opgericht door John
Watson, deels als reactie op het structuralisme en de methode van analytische
introspectie. Zijn procedures waren gebaseerd op klassiek conditioneren. Het centrale
uitgangspunt van behaviorisme was dat psychologie geheel onderzocht moet worden
door het meten van te observeren gedrag en dat onzichtbare mentale processen geen
valide onderwerpen waren van de psychologie.
In het begin van de jaren 1930 en ’40 zorgde B.F. Skinner zijn werk, operant
conditioneren, ervoor dat het behaviorisme de dominante kracht in psychologie was
door de 1950 jaren heen.
In de jaren 1950 gebeurde er een aantal dingen die ertoe leidde dat de cognitieve
revolutie – een daling van de invloed van het behaviorisme en een heropkomst van het
bestuderen van de mind- ontstond. De gebeurtenissen waren;
- Chomsky’s kritiek op Skinners boek Verbal Behavior
- De introductie van de digitale computer en het idee dat de mind informatie
verwerkt in stadia, net als computers
- Cherry’s aandachtsexperiment en Broadbent’s introductie van de flow diagram
om de processen in verband met aandacht af te beelden
- Interdisciplinaire conferenties in Dartmounth en de MIT.
Het fenomeen van geheugen consolidatie was gebruikt om te illustreren hoe het
beantwoorden van een vraag kan leiden tot nog meer vragen, en hoe cognitieve
psychologen de mind bestuderen door het gebruiken van zowel behavioristische en