Meteen naar document

Histologie-Celbiologie deeltoets 1

Vak

Celbiologie - histologie (AB_1138)

66 Documenten
Studenten deelden 66 documenten in dit vak
Studiejaar: 2017/2018
Geüpload door:
Anonieme student
Dit document is geüpload door een student, net als jij, die anoniem wil blijven.
Vrije Universiteit Amsterdam

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

Histologie Deeltoets 1

Er zijn 4 grondweefsel: 1. Epitheelweefsel 2. Bindweefsel 3. Spierweefsel 4. Zenuwweefsel  Functioneel georganiseerd in de organen Zelfde embryonale oorsprong  Exoderm: zenuwstelsel, huid  Endoderm: spijsvertering, longen  Mesoderm: spier-/bindweefsel

Epitheelweefsel H Bestaat uit aaneensluitende cellen zonder tussenstof Vormen:  Bekledingsepitheel  Klieren

Epithelia: kan worden geclassificeerd in 1. Ecto-, endo-, of mesodermaal

De vorm van de cellen  Plaveisel  Kubisch  Cilindrisch Cellagen  Eenlagig  Meerlagig  Pseudo gelaagd  Gelaagd

Kenmerken:  Niet doorbloed  Gepolariseerd  Oppervlakte specialisatie  Aanwezigheid van een basaalmembraan

Apicaal Domein  Microvilli: voor oppervlakte vergroting

Invoegen van practicum tekeningen

 Vaak insnoering van epitheelweefsel  Parenchym (kliercellen) en stoma (bindweefsel  Vaak aanwezigheid

Afgifte van klierweefsels  Exocriene klier: afgifte via een afvoerbuis aan epitheliale oppervlak  Endocriene klier: afgifte hormonen direct aan lumen (bloed en lymfe), geen afvoerbuis.

Kliersecretie: 1. Merocrien 2. Apocrien 3. Holocrien

Het secretieproces van de eiwit-producerende klier  De primaire componenten:  Ribosomen  Ruw endoplasmatisch reticulum RER; ruw door de ribsomen  Het Golgi apparaat;  Glycolysering van eiwitten  Sortering van eitwiiten o Secretorische granula o Plasmamembraan (membraaneiwttien) o Lysosomen (crinofagie)

Exocytose = afgeven van in cellen geproduceerde producten aan de oppervlakte

Steroïde producerende klier:  Uitgebreid glad wandig reticulum

 Gespecialiseerde mitochondriën; bewerken cholesterol  Geen opslag van steroïde in de cel  Signalisering van hormonen:  Autocrien: effect op cel zelf

 Paracrien: effect op cellen in onmiddelijke omgeving

 Endocrien: effect op een cel op afstand (let op endocriene klier)

Opbouw: Spier  bundel  fiber  fibril  tropo-collagene triple helix o Reticulair  Vlechtwerk van vezels  Vooral in basaalmembraan (basale lamina) en om organen (lymfeklieren)  Gemaakt door epitheel (onderdeel van basaalmembraan)  Voor aanhechting van epitheel o Elastisch  Opgebouwd uit microfibrillen en elastine ( zorgt voor de elastische eigenschappen)  Gemaakt door fibroblasten, chondrocyten en gladde spiercellen in bloedvaten  Komt voor in elastisch bindweefsel, elastisch kraakbeen en rond bloedvaten

Kraakbeen (geen directe bloedtoevoer)  Gespecialiseerd bindweefsel  Afkomstig uit mesenchym  Vormt het embryonale skelet  Zit daarna vooral in gewrichten, oren, neus en trachea Cellen (chondryten) en tussenstof: Op grond van de tussenstof, 3 typen kraakbeen:  Hyalien: omgeven door vlies; perichondrium  Schouder, gewrichten; flexibel  Elastisch: geen doorbloeding: diffusie  Oor, strottenklepje  Fibreus: geen zenuwelementen  Ruggenmergschijven Tussenstof:  Chondrochyten vormen tussenstof  Proteoglycanen en adhesive glycoproteïnen  Fribrillen/vezels, met name collageen  Groei van kraakbeen:  Interstitiële groei: vorming van isogenetische groepjes cellen (chondronen)

 Appositie: vanuit perichondrium

Been

 Afkomstig van mesenchym en osteoprogenitor cellen  Cellen ingebed in tussenstof  Bestaat uit vezels, eiwitten en calciumzouten (fosfaten en carbonaten)  Zeer dynamisch weefsel, is doorbloed Cellen in been:

 Osteocyten o Liggen in holletjes: lacunae o Zin verbonden door cutoplasmabruggetjes die in de canalicili ligen o Voor het onderhoud van het bot  Osteoblasten  Osteoclasten o Afkomstig uit beenmerg (macrofaag-achtig) o Breken botsubstantie af (organisch: enzymatisch, Ca-zouten: pH) o Multicellulair (50/cel) Botvlies is gebonden door:  Periosteum: nodig voor voeding, groei en reparatie van bot o Bindweefselvlies aan buitenoppervlak van bot, sterk doorbloed o Buitenzijde: fibreuze laag met collagene bundels o Binnenzijde: osteogene laag met osteoprogenitor cellen, worden uiteindelijk osteoblasten o Vezels van Sharpey: loodrecht in het bot binnendringende vezels; aanhechting van pezen  Endosteum: nodig voor voeding, groei en reparatie van bot o Dunne osteogene laan aan binnen oppervlak van het bot Tussenstof v been:

Osteocyte: Mature bone cell that maintains the bone matrix

Osteoblast: Immature bone cell that secretes organic components of matrix

Osteoclast: Multinucleate cell that secretes acids and enzymes to dissolve bone matrix

Osteoprogenitor cell: Stem cell whose divisions produce osteoblasts

Osteoid Osteoblast

Osteoprogenitor cell Osteoclast

Canaliculi Osteocyte

Epifysairschijf: lengtegroei 1. Proliferatie 2. Maturatie en hypertrofie 3. Calcificatie 4. Bot afzetting

Vormgroei van bot:  Door

osteoblasten en osteoclasten, deze cellen worden tijdens ontwikkeling door bloedvaten aangevoerd  Bloedvaten liggen in uitsparingen in bot  Nieuwe ruimtes van bloedvaten worden gegraven door osteoclasten  Kanalen worden wijder dan nodig  afzetting van lamellair bot  ontstaan van osteonen en kanalen van Havers en Volmann

Hormonen en botvorming  Vitamine D (steroïde): Ca en P opname uit de darm

1

2

3

4

 Parathormoon en calcitonine: calcium homeostase (via osteocyten en osteoclasten)

 Oestrogenen: stimulatie van osteoblasten tot secretie van beenmatrix

Cellen in het bindweefsel:

Parathormoon  + _  Calcitonine

Spierweefsel H( 3 typen spierweefsel: 1. Dwarsgestreept of skeletspierweefsel 2. Glad spierweefsel 3. Hartspierweefsel  Elke spiercel is omgeven door basale lamina, met daarbuiten een dun laagje reticulair bindweefsel (collageen III)

Dwarsgestreept spierweefsel  Bestaat uit gefuseerde cellen, deze cellen vormen de spiervezels  Multi-nucleair: meerdere kernen 3 typen:  Rode spieren: minder snel, langer, diepere contractie en myoglobine  Rugspieren  Witte spieren: snelle contractie, maar kunnen niet langdurig zwaar werk doen  Oogspieren  Intermediair: eigenschappen van beide, meest voorkomend

Opbouw:  Epimysium (bindweefsel buiten spier)  perimysium (bindweefsel om de spier)  endomysium (bindweefsel in de spier)  spierfiber  myofibril  filamenten/sarcoplasmatisch reticulum  basale lamina, reticulair bindweefsel

Contractie van een dwarsgestreept spierweefsel:

Ontspannen  gespannen doordat: I-band verkleint  H-band verdwijnt  Z-line verschuift richting de A-band omdat: myosine en actine over elkaar heen schuiven.

Opbouw van spiervezels:  Contactiele eenheid is sacromeer  Contractiele elementen: myofibrillen, met name actine en myosine Dunne filamenten bestaan uit 3 eiwitten: o Actine o Tropomyosine: rond actine filamenten o Troponine: 3 subuntis  TnT: bindt aan tropomyosine  TnC: bindt Ca2+ ionen

Myosine Actine

Actin Dense Myosin

body Relaxed (sectional view)

Intermed iate filament s (desmin)

Relaxed (superficial view)

Dense bodies

Contracted (superficial

b )

view)

17

 Oligodendrocytes o Predominantly present in white matter o Formation of myelin sheet around neuronal axons in the CNS (comparable to Schwann cels in the PNS)  Microglia o Microglial cells are present in both white and grey matter o They are closely related to macrophages (en vallen daarom onder grondweefsel Bindweefsel, niet Zenuwweefsel) o They can divide and migrate o Their phenotype depends on their state of activation  Astrocyte o Structural support o Neurotransmitter uptake from synaptic cleft (e. GABA, Glutamate) o Ionic homeostasis o Neuronal support: production of growth factors (e. NGF, BDNF) o Response to injury/inflammation: phagocytosis, scar formation (gliosis) o Part of Blood-Brain-Barrier (BBB)  Zijn vooral regulerende functies voor de Glia cellen Want zorgen voor de opname van Transmitter dat verspild is door de synapsen Houdt ook de signaal centraal: beïnvloed de interactie tussen de synapsen die activeren de astrocyten ( Veranderen van de synaptische transmissie wordt dus beïnvloed door de afgifte van de transmitter)

Spijsverteringsweefsel (Anatomische) membraan  Fysieke barriere dat weefsel dekt  Bestaat uit een epitheel dat ondersteund wordt door bindweefsel  Mucous: slijm o Bedekt lichaamsopeningen die in verbinding staan met de buitenwereld o Epitheel oppervlaktes: vochtig omdat,  Wrijving te reduceren  Betere absorptie en secretie  Serous: waterig o Bedekt holtes die niet in verbinding staan met de buitenwereld (buikholte) o Dun en sterk

o Transudate: vocht om wrijving te reduceren o Vormen een membraan dat organen dekt (serosa)  Cutaneous: huid o Huid o Dik, waterbestedig, droog  Synovial: gewricht o Bedekt holtes in gewrichten o Maakt synoviale vloeistof (lubricant) o Beschermd de uiteinden van botten o Bevat niet een echt epitheel

Algemene opbouw spijsverteringsstelsel  Mucosa (slijmvlies)  Epitheel  Lamina propria  Muscularis muscosa: circulaire, longitudinale spieren  Submucosa  Bindweefsel  Plexus submuscosa: zenuwknopen  Muscularis externa  Circulaire en longitudinale spieren  Plexus myentericus: zenuwknopen  Serosa  Bindweefsel (membraan)

Van oesaphagus (slokdarm) tot anus

Dunne darm:  Oppervlak vergroting door:  Plooien; plicea circularis x

(mucosa/submucosa)  Darmvilli-vlokken x10 (lamina propria)  Microvilli (membraan) x20  epitheelcellen Mucosa  Epitheel o Absorberende cellen: opname water en voedingsstoffen  Microvilli: oppervlak vergroting

Was dit document nuttig?

Histologie-Celbiologie deeltoets 1

Vak: Celbiologie - histologie (AB_1138)

66 Documenten
Studenten deelden 66 documenten in dit vak
Was dit document nuttig?
Histologie Deeltoets 1
Er zijn 4 grondweefsel:
1. Epitheelweefsel
2. Bindweefsel
3. Spierweefsel
4. Zenuwweefsel
Functioneel georganiseerd in de organen
Zelfde embryonale oorsprong
Exoderm: zenuwstelsel, huid
Endoderm: spijsvertering, longen
Mesoderm: spier-/bindweefsel
Epitheelweefsel H
Bestaat uit aaneensluitende cellen zonder tussenstof
Vormen:
Bekledingsepitheel
Klieren
Epithelia: kan worden geclassificeerd in
1. Ecto-, endo-, of mesodermaal
De vorm van de cellen
Plaveisel
Kubisch
Cilindrisch
Cellagen
Eenlagig
Meerlagig
Pseudo gelaagd
Gelaagd
Invoegen van practicum tekeningen
1