Meteen naar document

Martini, Fundamentals of Anatomy (Week 4)

Week 4 Martini
Vak

Blok 2.2: Cardiovasculaire aandoeningen (4002B6210Y)

250 Documenten
Studenten deelden 250 documenten in dit vak
Studiejaar: 2016/2017
Geüpload door:
0volgers
43Uploads
15upvotes

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

Martini: Fundamentals of anatomy and physiology (week 4):

Bloedvaten in het algemeen: Ze bestaan uit drie lagen:  tunica intima : binnenste laag van het bloedvat. Het bestaat uit endotheel met omliggend bindweefsel en elastische vezels. In arterien is deze laag met elastine vezels erg dik= internal elastic membrane.  Tunica media : de middelste laag van het bloedvat. Het bestaat uit gladspierweefsel (voor vasoconstrictie) en bindweefsel. De collagene vezels binden deze laag met de andere twee lagen. Het is de dikste laag.  Tunica externa/adventitia : Dit is de buitenste laag van het bloedvat en bestaat volledig uit bindweefsel. In arterien bestaat het uit collageen en elastine vezels. In venen is het een dikkere laag dan de tunica media en bestaat het uit gadde spiercellen en elastine vezels (dit zorgt ervoor dat de diameter kan veranderen bij veranderingen in bloeddruk en bloedflow).

Arterie: brengt bloed weg van het hart. Ze vertakken en verkleinen daarbij hun diameter. De tunica media heeft meer gladde spiercellen en elastine vezels dan in een vene ( hierdoor kan er beter ingespeeld worden op een toenemende druk/bloedflow). Bij doorsnijding is de diameter van een arterie kleiner, omdat de wanden dikker zijn en goed gecontraheerd blijven. Een vene is slap en is daardoor een beetje flabby (groter en niet rond). De dikkere wand met meer elastine en spiercellen zorgt ervoor dat de diameter kan worden aangepast aan de bloeddruk. De vasoconstrictie gebeurt bij sympatische activatie. De diameter van de arterien heeft een invloed op de afterload, de perifere bloeddruk en de capillaire bloedflow. Vasoconstrictie heeft bovendien een belangrijke rol in bloedstelping. Een aneurysma ontstaat dus eigenlijk als de grote bloeddruk de capaciteit van de elastine componenten overschrijdt.  elastische arterien: (2,5 cm): Dit zijn de geleidende arterien, zoals aorta en a. pulmonaris plus hun vertakkingen (carotis, subclavia, iliac arterie etc), die grote hoeveelheden bloed van het hart af transporteren. Deze arterien bevatten heel veel elastine vezels waardoor bij systole de wand uitrekt en bij diastole de wand weer terugschiet. Hierdoor worden de drukverschillen iets ingedamd, zodat er uiteindelijk een meer continue stroom gaat ontstaan.  Musculair arteries: Deze distributeren bloed naar de skeletspieren en de interne organen. Deze hebben een dikke tunica media, met veel gladde spiercellen. De diameter is 4 mm. Arteriolen: de kleinste vertakingen van de arterien. De tunica media bestaat uit twee lagen van gladde spiercellen of in de kleinere arteriolen van wat spiercellen die niet eens een volledige laag vormen. De diameter van de arteriolen gaat omhoog wanneer zuurstof levels laag zijn en door sympatische innervatie gaat de diameter omlaag, wat de weerstand verhoogt. In het algemen is de diameter laag. Capillairen: hier heb je difussie van bloed en interstitiele vloeistof. Bij de capillairen is de diameter al in zo’n mate afgenomen dat alleen een rode bloedcel er nog net doorpast. Alle cappillairen bij elkaar beslaan de lengte van een volledige wereldomtrek. De gaswisseling kan snel gaan omdat de wand dun is en de afstand naar de juiste elementen kort is. Daarnaast stroomt het bloed langzaam waardoor er genoeg tijd is. De cappillairen bestaan alleen uit endotheel, maar bevatten geen tunica media of adventitia.  continue capillairen: Ze zitten overag behalve in kraakbeen en epitheel. Ze laten water en vet oplosbare middelen uit het bloed naar de weefsels diffunderen. Bloed mag er niet uit. Er is in enige mate sprake van transport via endocytose.  Fenestrated capillairen (hypothalamus ): deze cappilairen bevatten porien waardoor er een snelle uitwisseling van water en oplosbare stoffen is tussen bloed en interstitiele vloeistof.  Sinusoidale capillairen (lever, beenmerg): deze zijn onregelmatig van vorm en hebben ook porien. Ze bevatten geen basaalmembraan. Daarnaast hebben ze ook gaps tussen de endotheel cellen. Hierdoor kan water met oplosbare stoffen zoals eiwitten uitgewisseld worden tussen bloed en interstitiele vloeistof. De bloedstroom beweegt traag zodat er meer tijd is voor de uitwisseling.

Het cappillair bed bestaat uit: precapillairy arteriole  precapillaire sfincter (contraheert en relaxeert in afwisselende modus = vasomotion. Dit gebeurt obv zuurstof concentratie in het bloed (autoregulatie). Hierdoor laat het het bloed in pulserende beweging toe)  thoroughfare channel (capillairen)  venulen. Daarnaast heb je ook nog arterioveneuze anastomosen; een directe verbinding tussen arteriole en venulen. Het sympatisch zenuwstelsel activeert deze, waardoor het bloed dus direct terug stroomt zonder door de capillairen te gaan. Venulen: bloed uit de capillairen stroomt in de venulen. Sommige venulen hebben geen tunica media. Venen: brengen bloed terug naar het hart. Venen hebben een dunnere wand dan arterien. Het bloed dat er doorheen stroomt heeft een lagere bloeddruk. De diameter van venen is groter dan die van arterien.  gemiddelde venen: Even groot als arterien. Diameter verschilt van 2 tot 9 mm. Dun tunica media en weinig glad spierweefsel. De adventitia laag is het dikst en bevat veel elastine en collageen weefsels.  Grote venen: bv vena cava inf en sup. Ze hebben alle drie de lagen en een dik adventitia met elastine en collageen vezels. Daarnaast bezitten venen ook kleppen om het bloed weer terug naar het hart te sturen. In de venen is de bloeddruk namelijk zo erg gedaald dat het de zwaartekracht niet meer kan overbruggen. Daarom zitten er vuwen in de tunica intima= de kleppen, die het bloed slechts een kant op kunnen sturen. Bij elke compressie van de vene kan het bloed alleen nog maar naar het hart toe. De aaanspanning van spieren is hierbij een goede compressor van de vene. Deze contracties gebeuren al bij staan. Dit vergroot dus je veneuze return. Wanneer de wand van een vene verzwakt bij de kleppen kan deze wand verwijden, waardoor je kleppen niet meer werken spataderen.

Lymfe systeem: Het lymfesysteem heeft als functie het produceren, behouden en distribueren van lymfocyten die een bescherming vormen tegen infectie en andere lichaamsvreemde stoffen.  lymfe weefsel (keel amandelen): Productie en opslag van lymfocyten.  lymfoide organen ( milt en thymus) : Productie en opslag van lymfocyten.  Beenmerg: productie van lymfocyten, macrofagen De cappillairen krijgen meer bloed aangevoerd dan ze wegvoeren. Een deel van de vloeistof treedt uit bij de cappilliaren en wordt later via lymfevaten terug gebracht in de lboedstroom. Dit zorgt voor het transport van lymfocyten, houdt de bloedvolume gelijk, houdt het interstitiele vloeistof gelijk in zijn samenstelling door hormonen etc, te elimineren.

Lymfevaten: Lymfe capillairen: Ze beginnen in perifere weefsels. Het verschilt van bloedcapillairen, doordat dit een beginstructuur is in plaats van een structuur in een circulatie. Daarnaast hebben ze grotere diameter, dunnere wanden en zijn plat en onregelmatig. Ze bestaan uit endotheel cellen. Vloeistof en opgeloste stoffen zoals eiwiten kunnen samen met virussen/bacterien etc in de capillairen komen. Je vindt ze niet in cornea, cns, beenmerg. Smalle lymfe vaten: Deze bevatten kleppen net als de venen. De kleppen zorgen voor bultjes waardoor de lymfevaten een bobbelige structuur krijgen. De kleppen zorgen ervoor dat de vloeistof naar de thorax gaat ondanks de zwaartekracht en geringe bloeddruk. Grote lymfe verzamelingsvaten:  oppervlakkige lymfevaten: net onder de huid (ademhaling, urine, spijsvertering , voortplantingsorganen  diepe lymfevaten: skelet spieren en andere organen deze vaten fuseren met andere vaten en vormen lymfetrunks. De lymfe trunks die vloeistof van het lichaamsdeel onder het diafragma en van links boven het diafragma heeft verzamelt, leegt zich in de thoracic duct op L2 niveau verzamelt lymfe van links bronchomediastinaal trunk, links subclaviaal trunk, en links jugulair trunk  leegt zichzelf in de linker subclaia vene.

Was dit document nuttig?

Martini, Fundamentals of Anatomy (Week 4)

Vak: Blok 2.2: Cardiovasculaire aandoeningen (4002B6210Y)

250 Documenten
Studenten deelden 250 documenten in dit vak
Was dit document nuttig?
Martini: Fundamentals of anatomy and physiology (week 4):
Bloedvaten in het algemeen: Ze bestaan uit drie lagen:
tunica intima : binnenste laag van het bloedvat. Het bestaat uit endotheel met omliggend
bindweefsel en elastische vezels. In arterien is deze laag met elastine vezels erg dik=
internal elastic membrane.
Tunica media : de middelste laag van het bloedvat. Het bestaat uit gladspierweefsel (voor
vasoconstrictie) en bindweefsel. De collagene vezels binden deze laag met de andere twee
lagen. Het is de dikste laag.
Tunica externa/adventitia : Dit is de buitenste laag van het bloedvat en bestaat volledig uit
bindweefsel. In arterien bestaat het uit collageen en elastine vezels. In venen is het een
dikkere laag dan de tunica media en bestaat het uit gadde spiercellen en elastine vezels (dit
zorgt ervoor dat de diameter kan veranderen bij veranderingen in bloeddruk en bloedflow).
Arterie: brengt bloed weg van het hart. Ze vertakken en verkleinen daarbij hun diameter. De
tunica media heeft meer gladde spiercellen en elastine vezels dan in een vene ( hierdoor kan er
beter ingespeeld worden op een toenemende druk/bloedflow). Bij doorsnijding is de diameter van
een arterie kleiner, omdat de wanden dikker zijn en goed gecontraheerd blijven. Een vene is slap en
is daardoor een beetje flabby (groter en niet rond). De dikkere wand met meer elastine en
spiercellen zorgt ervoor dat de diameter kan worden aangepast aan de bloeddruk. De
vasoconstrictie gebeurt bij sympatische activatie. De diameter van de arterien heeft een invloed op
de afterload, de perifere bloeddruk en de capillaire bloedflow. Vasoconstrictie heeft bovendien een
belangrijke rol in bloedstelping. Een aneurysma ontstaat dus eigenlijk als de grote bloeddruk de
capaciteit van de elastine componenten overschrijdt.
elastische arterien: (2,5 cm): Dit zijn de geleidende arterien, zoals aorta en a. pulmonaris
plus hun vertakkingen (carotis, subclavia, iliac arterie etc), die grote hoeveelheden bloed
van het hart af transporteren. Deze arterien bevatten heel veel elastine vezels waardoor bij
systole de wand uitrekt en bij diastole de wand weer terugschiet. Hierdoor worden de
drukverschillen iets ingedamd, zodat er uiteindelijk een meer continue stroom gaat
ontstaan.
Musculair arteries: Deze distributeren bloed naar de skeletspieren en de interne organen.
Deze hebben een dikke tunica media, met veel gladde spiercellen. De diameter is 4 mm.
Arteriolen: de kleinste vertakingen van de arterien. De tunica media bestaat uit twee lagen van
gladde spiercellen of in de kleinere arteriolen van wat spiercellen die niet eens een volledige laag
vormen. De diameter van de arteriolen gaat omhoog wanneer zuurstof levels laag zijn en door
sympatische innervatie gaat de diameter omlaag, wat de weerstand verhoogt. In het algemen is de
diameter laag.
Capillairen: hier heb je difussie van bloed en interstitiele vloeistof. Bij de capillairen is de diameter
al in zo’n mate afgenomen dat alleen een rode bloedcel er nog net doorpast. Alle cappillairen bij
elkaar beslaan de lengte van een volledige wereldomtrek. De gaswisseling kan snel gaan omdat de
wand dun is en de afstand naar de juiste elementen kort is. Daarnaast stroomt het bloed langzaam
waardoor er genoeg tijd is. De cappillairen bestaan alleen uit endotheel, maar bevatten geen tunica
media of adventitia.
continue capillairen: Ze zitten overag behalve in kraakbeen en epitheel. Ze laten water en
vet oplosbare middelen uit het bloed naar de weefsels diffunderen. Bloed mag er niet uit. Er
is in enige mate sprake van transport via endocytose.
Fenestrated capillairen (hypothalamus ): deze cappilairen bevatten porien waardoor er een
snelle uitwisseling van water en oplosbare stoffen is tussen bloed en interstitiele vloeistof.
Sinusoidale capillairen (lever, beenmerg): deze zijn onregelmatig van vorm en hebben ook
porien. Ze bevatten geen basaalmembraan. Daarnaast hebben ze ook gaps tussen de
endotheel cellen. Hierdoor kan water met oplosbare stoffen zoals eiwitten uitgewisseld
worden tussen bloed en interstitiele vloeistof. De bloedstroom beweegt traag zodat er meer
tijd is voor de uitwisseling.