Meteen naar document

Praktijkgids Brussel II bis

internationaal privaatrecht praktijkgids over de werking van Brussel II bsi
Vak

Europees recht (610064-B-6)

337 Documenten
Studenten deelden 337 documenten in dit vak
Universiteit

Tilburg University

Studiejaar: 2015/2016
Geüpload door:
Anonieme student
Dit document is geüpload door een student, net als jij, die anoniem wil blijven.
Tilburg University

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

Justitie en Consumentenzaken

verordening Brussel II bis

Praktijkgids voor de toepassing van de

2 Praktijkgids voor de toepassing van de verordening Brussel II bis

    1. Algemene inleiding
      1. Geografisch toepassingsgebied – artikel 2, lid
      1. Inwerkingtreding – artikel
      1. Overgangsbepalingen – artikel
    1. Huwelijkszaken
      1. Inleiding
      1. Materiële werkingssfeer in huwelijkszaken
      1. Welke gerechten zijn bevoegd voor huwelijkszaken?
      1. Aanhangigheid - wat als een zaak in twee lidstaten aanhangig wordt gemaakt? – artikel 19, lid
      1. Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken
    1. Ouderlijke verantwoordelijkheid
      1. Materiële werkingssfeer
      1. Van welke lidstaat zijn de gerechten bevoegd inzake ouderlijke verantwoordelijkheid?
      1. Verwijzing naar een gerecht dat beter in staat is de zaak te behandelen – artikel
      1. Wat gebeurt er als in twee lidstaten een procedure aanhangig wordt gemaakt?
      1. Erkenning en tenuitvoerlegging - algemeen
      1. Regels inzake omgangsrecht (recht op persoonlijk contact) - Erkenning en uitvoerbaarheid – artikelen 40 en
    1. De regels inzake internationale ontvoering van kinderen binnen de EU
      1. Algemene inleiding – artikelen 10, 11, 40, 42, 55 en 62..
      1. Bevoegdheidskwesties in gevallen van kinderontvoering
      1. Bepalingen om de onmiddellijke terugkeer van het kind te verzekeren – artikel 11, leden 1 tot en met
      1. Wat gebeurt er als het gerecht beslist dat het kind niet moet terugkeren? – artikel 11, leden 6 en

1. Algemene inleiding

Algemene inleiding 5

  1. Geografisch toepassingsgebied – artikel 2, lid 3

De verordening, die ook wel bekend staat als “Brussel IIa” of “Brussel II bis” (1), is van toepassing in alle lidstaten van de Europese Unie behalve Denemarken. Zij is rechtstreeks toepasselijk in deze lidstaten en heeft als zodanig voorrang boven de nationale wetgeving.

  1. Inwerkingtreding – artikel 72

De verordening werd met ingang van 1 maart 2005 van toepassing voor 24 van de toenmalige lidstaten van de Europese Unie; voor de lidstaten die nadien tot de Unie zijn toegetreden is zij van toepassing met ingang van de respectieve datum van toetreding. (2) De verordening is integraal van toepassing op:

  • gerechtelijke procedures die ter zake zijn ingesteld,
  • authentieke akten die zijn verleden en
  • overeenkomsten die tussen partijen tot stand gekomen zijn – na de datum vanaf welke deze verordening overeenkomstig artikel 72 van toepassing is (artikel 64, lid 1).

(1) Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1347/2000. (2) Vanaf 1 januari 2007 wat Bulgarije en Roemenië betreft, en vanaf 1 juli 2013 wat Kroatië betreft.

  1. Overgangsbepalingen – artikel 64

De bepalingen inzake erkenning en tenuitvoerlegging van de verordening gelden, met betrekking tot voor 1 maart 2005 ingestelde gerechtelijke procedures, voor drie categorieën van gerechtelijke beslissingen:

  • (a) beslissingen gegeven op en na 1 maart 2005 in gerechtelijke procedures die voor die datum, maar na de datum van inwerkingtreding van de Brussel II-verordening zijn ingesteld (artikel 64, lid 2) (3);
  • (b) beslissingen gegeven vóór 1 maart 2005 in gerechtelijke procedures die na de datum van inwerkingtreding van de Brussel II-verordening zijn ingesteld in zaken die onder het toepassingsgebied van de Brussel II-verordening vallen (artikel 64, lid 3); en
  • (c) beslissingen gegeven vóór 1 maart 2005 maar na de datum van inwerkingtreding van de Brussel II-verordening in gerechtelijke procedures die vóór de datum van inwerkingtreding van de Brussel II-verordening zijn ingesteld (artikel 64, lid 4).

Beslissingen die onder deze categorieën vallen worden onder bepaalde voorwaarden erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig hoofdstuk III van de verordening:

  • voor gerechtelijke beslissingen bedoeld onder a) en c): mits het gerecht dat de beslissing heeft gegeven zijn bevoegdheid heeft (3) Verordening (EG) nr. 1347/2000 van de Raad; zie PB L 160 van 30.6, blz. 19; de Brussel II-verordening trad in werking op 1 maart 2001.

2. Huwelijkszaken

10 Praktijkgids voor de toepassing van de verordening Brussel II bis

2.3. Bevoegdheidsregels - analyse door de rechter

Een rechter bij een gerecht waar een echtscheidingszaak aanhangig wordt gemaakt, moet de volgende redenering volgen:

(11) Zie punt 2.3.

Ben ik overeenkomstig de artikelen 3 tot en met 5 bevoegd?

Is een gerecht van een andere lidstaat krachtens de verordening bevoegd (artikel 17)? Ik moet mij ambtshalve onbevoegd verklaren (artikel 17).

Ik houd ambtshalve mijn uitspraak aan totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

Staat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vast (artikel 19, lid 3)?

Ik verklaar mij onbevoegd.

Is tussen dezelfde partijen reeds een procedure tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring aanhangig bij een ander gerecht (artikel 19, lid 1)?

Ik kan de zaak verder behandelen. Indien geen enkel gerecht op grond van de verordening bevoegd is, kan ik toch bevoegd zijn op grond van mijn nationale wetgeving (“residuele bevoegdheid”) (artikel 7).

NEE

NEE

NEE

NEE

JA

JA

JA

JA

Huwelijkszaken 11

2.3. De verschillende bevoegdheidsgronden in huwelijkszaken – artikel 3

Er is geen algemene bevoegdheidsregel in huwelijkszaken. Artikel 3 somt in plaats daarvan zeven bevoegdheidsgronden op. Echtgenoten kunnen een echtscheidingsprocedure instellen voor de rechter van de lidstaat van:

(a) hun gewone verblijfplaats; of (b) hun laatste gewone verblijfplaats, indien een van hen daar nog verblijft; of (c) de gewone verblijfplaats van een van de echtgenoten, in geval van een gemeenschappelijk verzoekschrift; of (d) de gewone verblijfplaats van de verweerder; of (e) de gewone verblijfplaats van de verzoeker, indien hij of zij daar sedert ten minste een jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft; of (f) de gewone verblijfplaats van de verzoeker, indien hij of zij daar sedert ten minste zes maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft en onderdaan van die lidstaat is; of (g) hun gemeenschappelijke nationaliteit (of gemeenschappelijke “domicile” (woonplaats), in het geval van het Verenigd Koninkrijk en Ierland).

2.3. De alternatieve aard van de bevoegdheidsgronden

De bevoegdheidsgronden in huwelijkszaken zijn alternatief, wat betekent dat er geen hiërarchie en dus geen rangorde bestaat tussen de verschillende gronden. In de zaak Hadadi (12) diende het Hof van Justitie uitspraak te doen over de vraag of er een dergelijke hiërarchie bestond, nu de echtgenoten in

(12) Zie het arrest van Het Hof van Justitie van 16 juli 2009 in zaak C-168/08, Hadadi tegen Hadadi , Jurispr. 2009, blz. I-6871.

deze zaak beiden de nationaliteit van dezelfde twee lidstaten hadden. De beslissing van het Hof van Justitie wordt hieronder samengevat.

De echtgenoten woonden samen en hadden hun gewone verblijfplaats in lidstaat A. Ze hadden ook beiden de nationaliteit van die lidstaat én van lidstaat B. Na hun breuk maakten zowel W als H een procedure tot echtscheiding aanhangig. W deed dit in lidstaat A en H deed dit vier dagen later in lidstaat B. Ondertussen verbleven beiden nog steeds in lidstaat A. De rechter in lidstaat B sprak de echtscheiding uit, waardoor deze echtscheiding in beginsel erkend en uitgevoerd kon worden.

Ondertussen weigerde de rechter in lidstaat A in eerste aanleg het door W ingediende verzoek tot echtscheiding. In beroep werd deze beslissing herzien. De appelrechter verklaarde ook dat het echtscheidingsvonnis uit lidstaat B niet kon worden erkend in lidstaat A. H vocht dit aan, waarna de zaak naar het Hof van Justitie werd verwezen.

Aan het Hof van Justitie werden drie vragen voorgelegd:

  • moet artikel 3, lid 1, onder b, van de verordening zo worden uitgelegd dat, wanneer de echtgenoten zowel de nationaliteit van de staat van het aangezochte gerecht als de nationaliteit van een andere lidstaat van de Europese Unie hebben, de nationaliteit van de staat van het aangezochte gerecht voorrang dient te krijgen?
  • indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, moet die bepaling dan zo worden uitgelegd dat daarmee, wanneer de echtgenoten elk de nationaliteit hebben van dezelfde twee lidstaten,

Huwelijkszaken 13

Voorbeeld 2: de echtgenoten hebben hun gewone verblijfplaats in verschillende lidstaten

Echtgenoten die voorheen hun gezamenlijke gewone verblijfplaats in lidstaat A hadden, gaan uit elkaar. H, die onderdaan is van die lidstaat, blijft ter plaatse terwijl W naar lidstaat B verhuist, waarvan zij onderdaan is. De echtgenoten kunnen kiezen: Zowel H als W kan een verzoek indienen bij de gerechten van lidstaat A op grond van het feit dat A de laatste gewoonlijke verblijfplaats was van beide echtgenoten en dat H zich daar nog steeds bevindt; H kan zich ook richten tot de gerechten van lidstaat B zodra W daar haar gewone verblijfplaats heeft. W kan eveneens een verzoek indienen bij de gerechten van lidstaat A op grond van het feit dat H daar gewoonlijk verblijft, en bij de gerechten van lidstaat B waarvan zij onderdaan is en waar zij haar gewone verblijfplaats heeft, indien zij daar ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van het verzoek verblijft.

Voorbeeld 3: beide echtgenoten hebben de nationaliteit van dezelfde lidstaat

Echtgenoten H en W hebben beiden de nationaliteit van lidstaat P, maar woonden in lidstaat A. Na hun breuk verhuist H naar lidstaat B en W naar lidstaat C. Beide echtgenoten kunnen onmiddellijk een verzoek indienen bij de gerechten van lidstaat P, op grond van hun gezamenlijke nationaliteit. Bij wijze van alternatief kunnen zij zich richten tot de gerechten van hun respectieve nieuwe gewone verblijfplaats, zodra zij daar gedurende minstens een jaar hebben gewoond.

”In het geval dat het gerecht van een lidstaat in het geheel niet bevoegd is, moet het zich ambtshalve onbevoegd verklaren, zonder dat het verplicht is om de zaak naar een ander gerecht te verwijzen. Het nationale gerecht dat zich ambtshalve onbevoegd heeft verklaard, moet echter het bevoegde gerecht van een andere lidstaat daarvan rechtstreeks of met behulp van de krachtens artikel 53 van Verordening nr. 2201/ aangewezen centrale autoriteit in kennis stellen indien dit in het belang van het kind vereist is.”

2.3. Voorbeelden van de toepassing van de bevoegdheidsregels

Voorbeeld 1: beide echtgenoten hebben hun gewone verblijfplaats in dezelfde lidstaat

Een man, onderdaan van lidstaat A, is gehuwd met een vrouw die onderdaan is van lidstaat B. De gewone verblijfplaats van het echtpaar bevindt zich in lidstaat C. Na enkele jaren verslechtert hun huwelijk en wil de vrouw scheiden. Krachtens artikel 3 kunnen zowel de man als de vrouw de echtscheiding enkel aanvragen bij de gerechten van lidstaat C, waar zij hun gewone verblijfplaats hebben. De vrouw kan zich niet op basis van haar nationaliteit tot de gerechten van lidstaat B wenden, aangezien artikel 3, lid 1, onder b) daarvoor eist dat beide partners deze nationaliteit hebben.

14 Praktijkgids voor de toepassing van de verordening Brussel II bis

Voorbeeld 4: de echtgenoten zijn onderdanen van verschillende lidstaten

Echtgenoten W en H wonen in lidstaat S en zijn onderdanen van respectievelijk lidstaat G en lidstaat H. Nadat zij uit elkaar zijn gegaan, gaat W terug naar lidstaat G, terwijl H naar een andere lidstaat, N, verhuist. In dit geval ontstaan de volgende opties: W kan een verzoek tot echtscheiding indienen voor de gerechten in lidstaat N zodra H daar zijn gewone verblijfplaats heeft. W kan ook een verzoek indienen in lidstaat G, waarvan zij onderdaan is, zodra zij daar haar gewone verblijfplaats heeft en er gedurende zes maanden heeft gewoond. Op dat moment kan H ook de echtscheiding aanvragen in lidstaat G. H kan enkel een verzoek indienen in lidstaat N zodra hij daar gedurende een jaar heeft gewoond en er zijn gewone verblijfplaats heeft.

Voorbeeld 5: een van de echtgenoten is onderdaan van een derde land

Voor zij uit elkaar gingen, woonden de echtgenoten samen en hadden zij hun gezamenlijke gewone verblijfplaats in lidstaat A. W is een onderdaan van lidstaat B, terwijl H een onderdaan is van derde land, C. Na hun breuk blijft W in lidstaat A. H keert terug naar derde land C. Zowel H als W kan een verzoek indienen in lidstaat A, omdat dit het land is van de laatste gewone verblijfplaats van beide echtgenoten en omdat W daar nog steeds verblijft. Indien W lidstaat A zou hebben verlaten en zou zijn gaan wonen in lidstaat B, waarvan zij onderdaan is, dan zou zij daar een verzoek kunnen hebben ingediend op voorwaarde dat zij er eerst minstens zes maanden had gewoond.

Bepaalde aspecten van deze situatie maakten het voorwerp uit van een zaak voor het Hof van Justitie (14) waarin de echtgenote opwierp dat de bevoegdheidscriteria van de verordening niet konden worden toegepast, nu de echtgenoot zijn gewone verblijfplaats niet in een lidstaat van de Europese Unie had en ook geen onderdaan van een EU-land was. Zij argumenteerde dat, op grond van de nationale wetgeving van lidstaat B, de rechtbanken van die lidstaat (waarvan zij onderdaan is) overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van de verordening bevoegd waren.

Het Hof van Justitie oordeelde dat, wanneer een rechterlijke instantie van een lidstaat bevoegd is krachtens de verordening, de rechterlijke instantie van een andere lidstaat waarbij een zaak aanhangig is gemaakt zich krachtens artikel 17 van de verordening ambtshalve onbevoegd moet verklaren en dat de artikelen 6 en 7 van de verordening dus niet kunnen worden gebruikt om een beroep te doen op nationale bevoegdheidsregels om te bepalen welk gerecht bevoegd is. (14) Arrest van het Hof van Justitie van 29 november 2007 in zaak C-68/07, Sundelind Lopez tegen Lopez Lizazo , Jurispr. 2007, blz. I-10403.

2.3. Exclusieve aard van de bevoegdheidsregels – artikel 6

De gronden zijn exclusief, in die zin dat een echtgenoot die zijn of haar gewone verblijfplaats in een lidstaat heeft of die onderdaan van een lidstaat is (of die zijn of haar “domicile” heeft in het Verenigd Koninkrijk of Ierland), in een andere lidstaat slechts op basis van de artikelen 3 tot en met 5 van de verordening voor het gerecht kan worden gedaagd.

16 Praktijkgids voor de toepassing van de verordening Brussel II bis

  1. Erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken

2.5. Geen bijzondere procedure vereist voor de erkenning van een beslissing – artikel 21, lid 2

In principe is er geen bijzondere procedure nodig opdat een beslissing die in de ene lidstaat van de EU gegeven is in een andere lidstaat kan worden erkend. In het bijzonder hoeft geen bijzondere procedure te worden gevolgd om de akten van de burgerlijke stand van een lidstaat aan te passen overeenkomstig een in een andere lidstaat gegeven beslissing waartegen geen beroep is aangetekend of waartegen volgens de wetgeving van die lidstaat geen rechtsmiddel meer openstaat. Dit is praktisch van belang omdat het voor een persoon die na een echtscheiding wil hertrouwen en die aan de autoriteiten van de lidstaat waar het nieuwe huwelijk wordt gesloten zijn of haar burgerlijke staat moet bewijzen, zou moeten volstaan om de echtscheidingsbeslissing zelf aan de autoriteiten voor te leggen.

2.5. Procedure voor erkenning en tenuitvoerlegging – artikelen 21 en 23 tot en met 39

Elke belanghebbende kan verzoeken dat een beslissing in huwelijkszaken die door het gerecht van een lidstaat is gegeven, in een andere lidstaat erkend of niet erkend of uitvoerbaar verklaard wordt. Het uitvoerbaar verklaren van een beslissing uit het buitenland wordt ook wel het “exequatur” genoemd. Het verzoek om uitvoerbaarverklaring moet worden ingediend bij het bevoegde gerecht in de lidstaat waar om erkenning en tenuitvoerlegging wordt verzocht. De gerechten die hiervoor door de lidstaten zijn aangewezen, zijn opgenomen

in “lijst 1” (17). Het betrokken gerecht zal onverwijld verklaren dat de beslissing in die lidstaat uitvoerbaar is. Noch de persoon jegens wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, noch het kind, hebben in deze fase van de procedure het recht om opmerkingen in te dienen bij het gerecht.

De partijen kunnen tegen de beslissing een rechtsmiddel instellen. Het rechtsmiddel staat open bij de hiervoor door de lidstaten aangewezen gerechten, die zijn opgenomen in “lijst 2”. Beide partijen kunnen in dit stadium van de procedure bij het gerecht opmerkingen indienen.

2.5. Gronden tot weigering van de erkenning van beslissingen – artikel 22

Er is een beperkt aantal gronden waarop erkenning kan worden geweigerd; er is met name sprake van een weigeringsgrond:

  • indien de erkenning kennelijk strijdig zou zijn met de openbare orde van de lidstaat van tenuitvoerlegging; (18)
  • indien de verweerder niet verschijnt en indien het stuk waarmee het geding is ingeleid niet zo tijdig aan de verweerder is betekend als met het oog op zijn verdediging noodzakelijk was, tenzij vaststaat dat de verweerder ondubbelzinnig met de beslissing instemt;
  • indien de beslissing onverenigbaar is met een beslissing die tussen dezelfde partijen is gegeven in de aangezochte lidstaat; of
  • indien zij onverenigbaar is met een beslissing die tussen dezelfde partijen is gegeven in een andere lidstaat en die kan worden erkend in de aangezochte lidstaat. (17) PB C 85 van 23.3, blz. 6. (18) Zie hierover echter artikel 25 van de verordening en punt 2.5.

Huwelijkszaken 17

2.5. Beperkingen aangaande de toetsing door het gerecht waar de erkenning wordt gevraagd

Het gerecht waar de erkenning wordt gevraagd mag niet:

  • overgaan tot toetsing van de bevoegdheid van het gerecht van de lidstaat van herkomst dat de beslissing heeft genomen – art. 24;
  • overgaan tot het toepassen van het criterium van openbare orde op de bevoegdheidsregels van de artikelen 3 tot en met 7 van de verordening
    • art. 24;
  • de erkenning van de beslissing weigeren omdat volgens de wetgeving van de aangezochte lidstaat een uitspraak in huwelijkszaken op dezelfde gronden niet mogelijk zou zijn – art. 25; of
  • overgaan tot een onderzoek van de juistheid van de beslissing – art. 26.

2.5. Authentieke akten – artikel 46

Een authentieke akte die is verleden in een lidstaat en er uitvoerbaar is, of een overeenkomst tussen partijen die uitvoerbaar is in de lidstaat waar zij is gesloten, moet in een andere lidstaat onder dezelfde voorwaarden worden erkend en uitvoerbaar gemaakt als beslissingen (19).

(19) Voor een algemene beschouwing over het begrip “authentieke akte” waarbij de aard en de gevolgen ervan worden beschreven, zie het arrest van het Hof van Justitie van 17 juni 1999 in zaak C-260/97, Unibank A/S tegen Flemming G. Christensen , Jurispr. 1999, blz. I-3715. Er is nu ook een definitie opgenomen in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 4/2009 van 18 december 2008 (zie hierboven, voetnoot 8).

2.5. Legalisatie - artikel 52

Geen legalisatie of soortgelijke formaliteit is vereist voor stukken met betrekking tot de erkenning of tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken, met inbegrip van een beslissing of certificaat.

Ouderlijke verantwoordelijkheid 19

  1. Materiële werkingssfeer

De verordening regelt bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging

3.1. Onderwerpen waarop de verordening betrekking heeft

De verordening bevat regels inzake bevoegdheid (hoofdstuk II), erkenning en tenuitvoerlegging (hoofdstuk III) en samenwerking tussen centrale autoriteiten (hoofdstuk IV) op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid. Zij bevat specifieke regels inzake kinderontvoering en omgangsrecht.

De verordening is van toepassing op alle burgerlijke zaken die betrekking hebben op “de toekenning, de uitoefening, de overdracht, de beperking of de beëindiging van de ouderlijke verantwoordelijkheid”

3.1.1. Op welke kinderen heeft de verordening betrekking?

Anders dan het Verdrag van ‘s-Gravenhage van 1996 inzake de bescherming van kinderen, dat van toepassing is op kinderen tot de leeftijd van 18 jaar (zie verder, hoofdstuk 8), stelt de verordening geen maximumleeftijd vast voor de kinderen die onder de verordening vallen, maar wordt deze kwestie aan het nationale recht overgelaten. Er zij op gewezen dat het Verdrag van ’s-Gravenhage inzake de internationale ontvoering van kinderen van toepassing is op kinderen tot de leeftijd van 16 jaar. Hoewel beslissingen over ouderlijke verantwoordelijkheid doorgaans betrekking hebben op minderjarigen jonger dan 18 jaar kan aan dergelijke personen uit hoofde van nationale wetgeving handlichting worden verleend, in het bijzonder als zij in het huwelijk wensen te treden. Beslissingen

die met betrekking tot deze personen worden gegeven, betreffen in principe geen zaken van “ouderlijke verantwoordelijkheid” en vallen bijgevolg buiten de werkingssfeer van de verordening.

3.1.1. Betekenis van het begrip “ouderlijke verantwoordelijkheid” - artikel 1, lid 1, onder b, artikel 1, lid 2 en artikel 2, lid 7

Het begrip “ouderlijke verantwoordelijkheid” wordt ruim gedefinieerd in artikel 1, lid 2, en omvat alle rechten en plichten van de persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt met betrekking tot de persoon of het vermogen van het kind. Het gaat zowel om de rechten en plichten die van rechtswege ontstaan, als om die welke voortvloeien uit een beslissing van een rechter of een overeenkomst. De lijst van onderwerpen die onder het begrip “ouderlijke verantwoordelijkheid” in de zin van de verordening vallen is niet limitatief, maar dient louter ter illustratie.

Opgenomen in de lijst zijn

  • het gezagsrecht en het omgangsrecht
  • voogdij, curatele en dergelijke
  • de aanwijzing en de taken van een persoon die belast is met de zorg voor de persoon of het vermogen van een kind, of die een kind vertegenwoordigt of bijstaat
  • maatregelen ter bescherming van een kind die verband houden met het beheer, de instandhouding van of de beschikking over het vermogen van het kind
  • de plaatsing van een kind in een pleeggezin of in een inrichting

De persoon die de ouderlijke verantwoordelijkheid draagt kan een natuurlijke of een rechtspersoon zijn.

20 Praktijkgids voor de toepassing van de verordening Brussel II bis

In de zaken C (20) en A (21) boog het Hof van Justitie zich over de vraag of de plaatsing van een kind in een pleeggezin voor de toepassing van de verordening een burgerlijke zaak vormt. In beide zaken diende het Hof van Justitie te beslissen of een dergelijke onder de publiekrechtelijke regels vallende plaatsing in een pleeggezin onder het toepassingsgebied van de verordening kon vallen. In beide gevallen waren kinderen onder toezicht gesteld en in een pleeggezin geplaatst.

In de zaak C was er ten aanzien van twee kinderen een beslissing genomen door de Zweedse kinderbescherming. Kort nadat de beslissing werd genomen, nam hun moeder hen mee naar Finland, waar zij de tenuitvoerlegging van de beslissing door middel van een beroep bij het Finse Hooggerechtshof (20) Arrest van het Hof van Justitie van 27 november 2007 in zaak C-435/06, C , Jurispr. 2007, blz. I-10141. (21) Arrest van het Hof van Justitie van 2 april 2009 in zaak C-523/07, A , Jurispr. 2009, blz. I-2805.

probeerde te beletten. Een van de argumenten die zij aanvoerde was dat de beslissing buiten het toepassingsgebied van de verordening zou liggen, omdat het hier niet ging om een burgerlijke zaak maar om een publiekrechtelijke maatregel. Het Hof van Justitie besloot dat de beslissing wel onder het begrip “burgerlijke zaken” in de zin van de verordening viel, zowel wat betreft de ondertoezichtstelling als de plaatsing van de kinderen in een pleeggezin.

De zaak A handelde over drie kinderen die bij hun moeder en stiefvader in Zweden woonden. Tijdens de zomer gingen zij in Finland wonen. Later dat jaar beval de Finse kinderbescherming dat de kinderen onder toezicht zouden worden gesteld en in een pleeggezin zouden worden geplaatst, omdat de moeder en de stiefvader hen hadden verlaten. De moeder vocht de beslissing aan voor het Finse Hooggerechtshof, onder meer omdat de beslissing buiten de definitie van “burgerlijke zaken” in de zin van de verordening zou vallen. Dat hof verwees de zaak naar het Europees Hof van Justitie en vroeg om uitlegging van de verordening. Het Hof van Justitie oordeelde dat een enkele beslissing waarbij de ondertoezichtstelling en de plaatsing van een kind buiten zijn eigen gezin in een pleeggezin worden gelast, onder het begrip “burgerlijke zaken” in de zin van deze bepaling valt wanneer deze beslissing is genomen op grond van de publiekrechtelijke regels inzake kinderbescherming.

De verordening is van toepassing op “burgerlijke zaken”

3.1.1. Betekenis van het begrip “burgerlijke zaken” – artikel 1, leden 1 en 2, en overweging 7

De verordening is van toepassing op “burgerlijke zaken”. Het begrip “burgerlijke zaken” wordt voor de toepassing van de verordening ruim gedefinieerd en omvat alle in artikel 1, lid 2, opgesomde onderwerpen. De verordening is van toepassing wanneer een specifiek onderwerp in verband met ouderlijke verantwoordelijkheid volgens het nationale recht onder het “publiekrecht” valt, bijv. de plaatsing van een kind in een pleeggezin of in een instelling. In het hier weergegeven kader wordt hiervan een voorbeeld gegeven.

De verordening is van toepassing op maatregelen ter bescherming van het vermogen van het kind.

3.1.1. Maatregelen met betrekking tot het vermogen van een kind – artikel 1, lid 2, onder c) en e), en overweging 9

Als een kind een vermogen bezit, kan het nodig zijn om bepaalde beschermende maatregelen te nemen, zoals de aanwijzing van personen of lichamen om het

Was dit document nuttig?

Praktijkgids Brussel II bis

Vak: Europees recht (610064-B-6)

337 Documenten
Studenten deelden 337 documenten in dit vak

Universiteit: Tilburg University

Was dit document nuttig?
Justitie en
Consumentenzaken
verordening Brussel II bis
Praktijkgids voor de toepassing van de