Meteen naar document
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Begrippenlijst Rechtsgeschiedenis

Vak

Rechtsgeschiedenis 1 (RGPRG00106)

170 Documenten
Studenten deelden 170 documenten in dit vak
Geüpload door:
Anonieme student
Dit document is geüpload door een student, net als jij, die anoniem wil blijven.
Technische Universiteit Delft

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

Samenvatting Rechtsgeschiedenis (Begrippen)

Hoofdstuk 1 (Codificatie – de basis)

Ius ex scripto – Geschreven Recht Ius ex non scripto – Ongeschreven Recht Codificatie – 3 voorwaarden: 1. Er moet een overheid zijn die gezag uitoefent over haar onderdanen. 2. Het moet op schrift gesteld recht betreffen 3. Dat recht moet volledig zijn, exclusieve gelding. Het woord is voor het eerst gebruikt door Bentham. De voordelen van een nationale codificatie zijn:

  1. Meer rechtseenheid
  2. Wellicht meer politieke eenheid
  3. Vereenvoudiging van de rechtenstudie. Authentieke Interpretatie – Gezaghebbende uitleg door de wetgever Référé législatif – De verplichting aan de rechter om uitleg te vragen aan de wetgever. Exclusiviteitsclausule – Hiermee geeft de wetgever aan dat de wettekst exclusief is. Grammaticale Interpretatie – Uitleg naar letter van de wet ofwel taalkundige uitleg. Wetshistorische interpretatie – Uitleg naar de bedoeling van de wetgever. Systematische interpretatie – Uitleg naar hoe de regel past/geplaatst is in het stelsel van de wet. Analogie – Toepassing van een regel die eigenlijk niet toepasselijk is toch wordt toegepast (dit is geen interpretatie). Teleologische interpretatie – Uitleg naar het doel van de wet.

Hoofdstuk 2 (Codificatie en het Natuurrecht)

Common sense – Pamflet dat in 1776 uitkwam (geschreven door Thomas Paine heeft een belangrijke rol gespeeld bij de tot standkoming van de de “Declaration of Independence” Ius civile – Specifiek inheems burgerrecht Ius Gentium – Algemeen recht der volkeren (supranationaal complex van rechtsregels) Epicureïsche school – De oerstaat van de mens is een oorlog van allen tegen allen. Er is geen ander recht dan het onmiddellijk van overheidswege gestelde recht. Er zijn geen gedrags voorschriften die op materiële grond (onafhankelijk van tijd en plaats) absolute waarde bezitten. Stoa school – Het recht moet inhoudelijk worden beoordeelt op zijn rechtvaardigheids gehalte. Recht is een natuurlijk gegeven dat men in zichzelf kan vinden. Recht stemt overeen met rede en is onafhankelijk van een overheid. Ius naturale – Natuurrecht, heeft een sterk morele lading. Aequitas canonica – Canonieke Billijkheid Ius strictum – Strikte interpretatie van de wet “Over het recht van oorlog Werk van Hugo de Groot uit 1625. Zelfs als er geen en vrede” – God zou zijn zou er nog natuurrecht zijn. Met behulp van rede kon een heel rechtstelsel worden gebouwd. Één van de meest gezaghebbende bronnen van het Volkerenrecht. “Inleiding tot de Hollandse De wijsheid en billijkheid zijn de basis voor de receptie Rechtgeleerdheid” – in Holland. Hugo de Groot (1631). Contrat Social – 1762 door Rousseau, zijn theorie over de verhouding tussen burgers en de overheid. Een vrij mens kan alleen aan regels worden onderworpen als hij zich er vrijwillig aan bindt. Volonté Générale – De wil van de gemeenschap. Rechter kan slechts de Volonté Générale toepassen. Vernuftrecht – De menselijke rede is ALLEEN tot staat door te dringen to de waarheid. Ius constituendum – Recht zoals het zou moeten zijn (fel tegen Romeinsrecht) Legaliteitsbeginsel – Geen straf zonder voorafgaande wettelijke bepaling. Ceasre Beccaria is hier de bedenker van. (Nulla Poena) Mos Gallicus – Juridisch humanisme, recht is een historisch verschijnsel en is per definitie niet universeel (Montesquieu)

Senaatsconsulten – Voor de “keizertijd” hadden deze consulten slechts een adviserende taak. In de “keizertijd” hebben zij ook de kracht van wet. Dit omdat de bevolking van Rome zo sterk gegroeid was dat de Comitia (volksvergadering) niet meer samen kon komen. Deze consulten kwamen ipv Leges. Echter werd de senaat een instrument van de keizer en werd elk wetsvoorstel (oratio) zonder meer overgenomen. Constitutie (Keizertijd Rome)– Een verzamelnaam voor alle keizerlijke maatregelen zoals edicta. Deze hadden een bindende kracht. Iurisconsulti – Zij informeerde procederende partijen indien ze hun zaak voor de praetor brachten. Een aantal kregen een vergunning om hun adviezen (responsa) en public uit te brengen. Responsa – Publiekelijk uitgebracht advies door iurisconsulti dat gold als bindend advies voor de rechter en later ook de kracht van wet kreeg. Constituties & responsa – Rond 300 A. Zijn er nog twee rechtsbronnen over: Constituties (keizerlijk recht) & responsa (juristenrecht)

Constantinopel – In 330 A. Vindt de inwijding van een tweede Rome plaats. Deze heet Constantinopel. Wapenen en Wetten – Keizer Justinianus wilde wapenen in oorlogstijd en wetten in vredestijd om aan het gehele Romeinse rijk leiding te geven. Codex Justinianus – Deze Codificatie was volledig en exclusief. De lex posterior regel was van toepassing. Beschikkingen kregen hier ook de kracht van wet. 529 A. Leges generales – Wetten Rescripta – Beschikkingen Digesten/Pandekten – Deze waren een codificatie van het juristenrecht met exclusieve werking. 2 problemen:

  1. de bevolking kon het niet lezen
  2. De digesten waren omstreden en dat had weer 3 redenenen:
  3. Er mochten geen tegenstellingen meer zijn want de keizer kan zichzelf niet tegenspreken.
  4. Door de lex posterior regeling kregen rechtsregels die al door de keizer waren afgeschaft hernieuwde rechtsgelding.
  5. Binnen de Digesten gold de lex posterior niet omdat ze als 1 constitutie waren uitgevaardigd. Siglenverbod – Verbod om afkortingen te gebruiken (en daarnaast ook een verbod op verklarende aantekeningen in de marge of tussen de regels). Instituten/elementen – Bestaan uit 4 boeken die samen het eerstejaars

handboek voor rechtsgeleerdheid. Het grootste deel van het boek is gebaseerd op de Instituten van Gaius. In 553 A. Kreeg dit boek kracht van wet. Novellen – Na 534 A. Verscheen een lange serie van constituties. De naam geeft al aan dat deze verschenen nadat de wetgeving van Justinianus voltooid was. Corpus Iuris Civilis – Het geheel van de 4 hierbovenstaande rechtsbronnen Basilica – De Griekse vertaling van de Codex Justinianus, in opdracht van Leo de Wijze. (weet ik niet precies graag ff aanvullen plz:P Hexabiblos – Een uitreksel van de Basillica dat omstreeks 1350 A. is gemaakt en in de praktijk gebruikt werd terwijl de Basillica de officiële rechtsbron was.

Decretisten – Glossatoren van het Decretum Glossa Ordinaria Accursius – Een standaard werk waarin het canonieke recht werd van glossen werd voorzien.

Investituurstrijd – Strijd tussen de keizer en de paus over macht. De keizer zocht steun onder de legisten (Romeins Recht) en de paus onder de decretisten (Decretum). Uit het decretum volgt dat deze prevaleert boven het Corpus bij een strijd. Bronnenleer – Kan ik niet vinden graag uitleg! Decretalen van Gregorius – een verzameling van 5 boeken waarin canoniek recht OOK WEL Liber Extra dat na het Decretum is uitgekomen gepubliceerd wordt. Ze is systematisch geordend en heeft alle kenmerken van een codificatie en is exclusief. Ze kwam uit rond 1234 A. Liber Sextus – Een aanvulling van paus Bonifatius VIII en deelt verder alle kenmerken van de Liber Extra. Kwam uit in 1298 A. Clementinen – Een verzameling decretalen van paus Clemens V waren echter niet exclusief. Extravaganten – Een tweetal systematische verzamelingen die de periode na 1317 behandelen. Corpus Iuris Canonici – Extravaganten, Clementinen, Liber Sextus, Liber Extra en het Decretum. Dit is het geheel van rechtsbronnen dat de katholieke kerk tot 1918 heeft gebruikt. CODEX Iuris Canonici – Het eerste echte wetboek van de Katholieke kerk dat in 1918 in gebruik werd genomen en in 1983 werd vervangen. Consuls (12de eeuw) – Stadshoofden die 2 jaarlijks worden gekozen en wetten konden maken. Statuten – Wetten gemaakt door de 12de eeuws consuls in samenwerking met de volksvergadering. Gekoren recht – De statuten werden ook wel gekoren recht genoemd omdat deze positief recht waren en hun wortels niet hadden in het gewoonterecht maar in een uitdrukkelijke wilsverklaring van de stadsbevolking. Internationaal Privaatrecht – Ook wel conflicten recht genoemd. Dit is een geheel van rechtsregels zonder internationale gelding die aangeeft bij conflicten welk rechtssysteem de voorkeur verdient als er een keuze mogelijkheid is. Italiaanse methode – De regels van het corpus iuris moeten zo rum worden opgevat dat zij ook van toepassing werden op problemen waarvoor ze eigenlijk niet waren bedoeld. Bartolisten – Aanhangers van Bartolus van Sassoferato. En tevens de Italiaanse school. Commentatoren – Zie Bartolisten. Consiliatoren – Zie Bartolisten. Philosophes (verlichting) – Grote aversie van het Romeinse recht omdat deze alles wat niet deugde symboliseerde. “Misdaden & straffen” – Geschrift van Beccaria uit 1764. Hierin is het Nulla

Poena beginsel opgenomen en tevens een verbod voor rechters om de wet te interpreteren. Nieuwe IT wetboek – Het nieuwe Italiaanse wetboek dat in 1942 uitkwam is sterk beinvloed door het facisme van Mussolini.

Mos gallicus – Beoefenaars waren opzoek naar de betekenis die een wet tekst in het verleden had toen hij werd opgeschreven. (historisch-literair) Mos Italicus – Beofenaars zoeken een betekenis die een wettekst voor het heden zou kunnen hebben. (juridische benadering). Constitutieve ordonnanties – Exclusieve gedeeltelijke codificaties uitgeschreven door Lodewijk XIV waarin het burgerlijk procesrecht, handelsrecht en zeerecht waren vastgelegd. Trias politica – Bedacht door Montesquieu. Cahiers – Om het dreigende faillissement van de staat af te wenden werd de Staten-Generaal bijeengeroepen in 1788. Vanuit ieder dorp werden brieven gestuurd die o. De roep om unificatie bevatte. Er werden 4 dingen verwacht:

  1. Één geschreven grondwet
  2. Vereenvoudiging en optekening van de burgerrechten
  3. Bescherming van het eigendom
  4. Bescherming tegen rechterlijke willekeur. Verklaring van de rechten van de mens en burger – De Constituionele Nationale Vergadering vaardigde dit uit hierin werden vele punten opgenomen:
  5. Recht op vrijheid
  6. Nulla Poena
  7. Onschendbaarheid van het eigendom
  8. Trias politica
  9. Soevereiniteit is niet gelegen in personen maar in de natie
  10. Gelijkheid van burgers voor de wet. Assemblée Législative – Kwam voor het eerst bijeen op 1 oktober. Zij was een wetgevende vergadering maar uiteindelijk weinig succesvol. Ze schorsten de koning in de uitoefening van zijn functie omdat hij teveel gebruik maakte van zijn vetorecht. Assemblée Convention – Opvolger van bovenstaande vergadering en op 21 september 1792 hebben zij de Republiek uitgeroepen. Comité van de wetgeving – Subcommisie van het Assemblée dat zich bezighield met de republikeinse grondwet die in 1793 werd uitgebracht. Zij is echter nooit in gebruik genomen omdat deze alleen zou gelden in vredestijd en door het schrikbewind van Robespierre was er in binnen- en buitenland oorlog. Directoire – 2 wetgevende vergadering en het bestuurlijke oorgaan heette hier Directoire, zij zijn maar zeer kort aan de macht geweest. Consulaat 1799 – Na een staatsgreep werd het consulaat uitgeroepen met als eerste consul Napoleon. Consulaire Grondwet – trad op 25 december 1799 in werking. Volgens Napoleon was dit het einde van de revolutie.

Commissie voor Code Civil – Bestond uit 4 leden die in 4 maanden tijd een ontwerp moesten maken voor de “Code Civil”. Portalis, Tronchet, Bigot-Préameneu en Maleville waarin die 4 mannen. Discours Préliminaire – Het voorwoord uit de Code Civil (CC) kwam van de hand van Portalis. De inhoud van het voorwoord bestond uit:

  1. Aandacht voor de Trias Politica
  2. Reflectie op de taak van de wetgever
  3. Einde aan de gedachte dat een codificatie alles zal regelen en dat de rechter deze niet zou hoeven te interpreteren
  4. De rechter mag geen algemene regels opstellen en de wetgever mag geen beschikkingen uit doen gaan
  5. Een vermelding waar de rechtsregels hun oorsprong vonden.
  6. Opmerking dat het gezin de hoeksteen van de samenleving is. Tribunaat – Zij moesten wetsvoorstellen goedkeuren en hielden aanvankelijk de CC tegen maar Napoleon eiste deze bevoegheid voor zichzelf op en voerde toen alsnog de CC in. Hiernaast verkreeg hij ook nog een levenslang consulaat in 1802. Code Civil – Deze bevat een exclusiviteitsclausule. Het is eigenlijk een afzonderlijke verzameling wetten die hun rechtskracht behouden hebben. De indeling: Inleiding Boek 1: Personenrecht Boek 2: Vermogensrecht (eigendomsrecht) Boek 3: Vermogensrecht (erf- en verbintenissenrecht) Hij heeft tot op de dag van vandaag gelding in FR. Code Napoléon – Omdat de CC niet meer up-to-date was door de expansie drift van Napoleon werd dit boek ingevoerd. Na de val Nap. Kreeg FR weer de CC des Français. Ecole de L'Exégèse – Aan de hand van deze betekenis werd de CC gelezen en geinterpreteerd.

Salvatorische clausule – Dit houdt in dat indien het recht geen oplossing bied men volgens andere afspraken verder gaat? Pruisische Allgemeine Landrecht – Frederik II heeft dit wetboek ingesteld om de plek van het Romeinse recht in te nemen op het gebied van subsidaire rechtsbron. ALR – Subsidair wet boek ter vervaning van het Romeinse recht. Het omvatte o. Het straf/handels/staats en administratieve recht. Het had een encyclopedisch karakter. Ontworpen door Suarez en gebasseerd op de Corpus Iuris en Vernunftrecht. Trap in 1794 in werking. Slag bij Jena – 1806 werd Pruisen aan Napoleon onderworpen. In het westen van het Pruisische rijk werden Franse wetten ingevoerd die ook na de val van Napoleon in 1813 bleven gelden.

ABGB – 2 grote verschillen met het ALR:

  1. Het ALR was een encyclopedische codificatie, het Oostenrijkse ABGB is een deelcodificatie omdat het uitsluitend burgerlijk recht bevat
  2. Het ABGB was opgezet als een exclusieve codificatie van het burgerlijk recht waar het ALR bedoeld was als subsidiaire rechtsbron. Het is ook het enige nog bestaande wetboek dat het natuurrecht tot de rechtsbronnen rekend.

Codex Theresianus – in 1753 vaardigde Maria Theresia een decreet uit met de mededeling dat tot een exclusieve codificatie van haar Oostenrijkse erflanden binnen het Roomse Rijk was besloten. Rijnbond – Opgericht door Napoleon in 1806 betekende de doodsteek voor het roomse rijk. De leden ervan maakten zich los en werden soeverein. Hierop legde Franz II zijn keizerskroon neer maar werd hij op hetzelfde moment Franz 1. Historische School – Savigny was de oprichter van deze school en bood de strijd aan met het natuurrecht. Bovendien leverde hij kritiek op het ABGB, ALT en vooral op de CC. Volgens hem ontwikkeld de samenleving zich organisch ofwel in allerlei vormen en gedaanten afhankelijk van tijd, plaats etc. Volgens hem bestond de rechtswetenschap dan ook uit het opsporen van de beginselen van het recht en het hanteren van de juridische rekenmethode.

“System des heutigen rómischen rechts” – Een publicatie van Von Savigny waarin hij zijn denkbeelden in de praktijk bracht. Duitse Universiteiten – Onder invloed van Von Savigny werden aan Duitse universiteiten nog maar 2 vakken gegeven, Institutionen waarin de ontwikkeling van het Romeinse recht wordt besproken en Pandekten waarin het eigentijdse Romeinse recht aan de orde kwam. Aanhangers van de Historische school werden ook wel Pandektisten genoemd. Theodor Mommsen. Rijk van Bismarck – Voor het rijk van Bismarck ontstond kende men 3 grote rechtsgebieden:

  1. Dat van het Pruisische Algemene Landrecht, dat deels subsidiaire en deels exclusieve gelding had
  2. Dat van de vertaalde CC, die in de rijnprovincies en in Baden gold
  3. Dat van het gemene Romeinse recht, dat subsidiaire gelding had en ook in het onderwijs een alles overheersende plaats had.

ADHGB – Op het gebied van handels en ondernemings was al een (Allegemeine Deutsche Handels soort van rechtseenheid, deze kwam tot uiting in het Gezetzbuch) ADHGB van 1870. Deze vorm van recht komt immers voort uit economische noodzaak. Lex Lasker – In 1873 aangenomen wet die het mogelijk maakte dat het keizerrijk het gehele burgerlijk recht alsmede het straf en procesrecht mocht codificeren. Eerste ontwerp BGB – Was in 1887 gereed maar ontkwam niet aan kritiek, het had een sterk doctrinair en star karakter en er was totale afwezigheid van iedere behandeling van sociale vraagstukken. Tweede ontwerp BGB – Dit trad op 1 jan. 1900 in werking, Het Romeinse recht was sterk verwoven met het BGB. Begriffsjurisprudenz – Aanhangers van de historische school zagen het recht van een professorale, onpraktische en zelfgenoezame manier. Er werd gegoocheld met begrippen. Daarmee had de Historische School het middel (de rechtswetenschap) tot het doel gemaakt. Interessenprudenz – Het afwegen van en oordelen over tegenstrijdige belangen. Bedenker Jhering ontnam de rechtsbeoegening haar wetenschappelijke karakter en gaf haar een meer maatschappelijke benadering daarvoor terug. Tegenovergestelde van Begriffsjuris.

Hoofdstuk 7 (Nederland: Op weg naar Codificatie)

Groot Privilege – Maria van Bourgondië verleende dit aan verschillende van haar bezittingen. Het gaf de gewesten gewestelijke autonomie. Ze beloofde de bijzondere gewoonterechten van haar afzonderlijke gewesten te respecteren.

Bourgondisch Kreits – TOM legt uit

Homologatiebevel – In 1531 beval Karel V dat alle verschillende gewoonterechten in de Nederlanden ter plekke opgetekend moesten worden en dat zij daarna ter goedkeuring naar Brussel gestuurd moesten worden. Deze gewoonterechten zouden indien nodig veranderd worden om ze meer in overeenstemming te brengen met de rechtvaardigheid en de billijkheid. Dit vloeide voort uit een bijzondere absolutistische kijk op de legitimiteit van het gewoonterecht.

Unie van Utrecht – In 1579 kwam de grote onvrede over het beleid van Karel V (oa Belasting, schending van het Groot Privilege, en strenge wetgeving tegen ketterij) tot ontploffing en leidde tot de Unie van Utrecht waarin een alliantie werd gevormd tussen de opstandige gewesten. Plakkaat van Verlatinghe – In 1581 zetten zij hun landheer Filips II af. Tot dan toe had de soevereiniteit van de republiek aan hem toebehoord en dus werd de vraag aan wie deze nu was toegevallen. Sommigen waren van mening dat de soevereiniteit gewoon aan Filips II bleef toekomen omdat ze hem slechts als landheer hadden afgezet en niet zijn titels hadden afgenomen. “Verhandeling over afgeschafte en in onbruik geraakte bepalingen” – Simon Groeneweg van der Made schreef deze verhandeling waarin uiteen wordt gezet dat het Romeinse recht in het begin alleen gedragen werd door zijn intrinsiek rationele zeggingskracht. Langzamerhand werd het echter uit kracht der gewoonte het subsidiairde recht van de gewesten van de republiek. “De Iure belli ac paces” – Boek van Hugo de Groot waaruit les werd gegeven in de 18e eeuw. Hierin stond het natuurrecht centraal. “Inleiding op het natuurrecht” – Boek van Samuel Pufendorf, ook op het natuurrecht geschoold maar met een sausje van privaatrecht.

Pamflet van Schorer – Een omstreden pamflet die het zwaar moest ontgelden omdat het een natuurrechtelijke grondslag adviseerde en omdat de straatsinrichting een codificatiepoging op nationale grondslag praktisch onmogelijk maakte. “Aan het volk van Nederland” – Pamflet geschreven door Derk van der Capellen tot den Pol in 1781. Dit pamflet legde de grondslag voor de burger oorlog in Nederland. Er wordt voor het eerst gesproken van een Nederlands volk en er wordt een lans gebroken voor de leer van volkssoevereiniteit. Unitarissen – Grepen de macht in 1798 en maakten Nederland tot een eenheidsstaat: De Bataafse Republiek. Commisie van Twaalf – Zij moesten een codificatie voor de Bataafse Republiek maken. Ze was onderverdeeld in 3 subcommissies, straf/proces/burgerlijk recht. Hendrik Cras was de oorzaak dat de commissie zich het doel van materiële volledigheid voor ogen stelde. “Wetboek van Napoleon, ingerigt voor het Koninkrijk Holland” – Ingevoerd door Lodewijk Napoleon toen hij in 1806 onze eerste erfelijke koning werd. Het was onze eerste echte codificatie. Codificatiecommissie 1814 – In opdracht van Koning Willem I werd er een codicatiecommissie opgericht onder leiding van Joan Melchior Kemper. Ontwerp 1816 – Een ontwerp van bovenstaande commissie die nooit is ingevoerd door de creatie van het koninkrijk der Nederlanden in 1815. (BE + NL) Ontwerp 1820 – Dit ontwerp kreeg geen steun van de kamer en daarom besloot de kamer zelf de rol van wetgever op zich te nemen. Wetboek 1830 – Onder leiding van Luikse rechter Pierre Nicolaïi kwam er een nieuw wetboek tot stand dat gebasseerd was op de CC. Het had in 1831 in werking moeten treden maar is er nooit gekomen door de Belgische opstand in 1830. In 1838 trad dit nieuwe wetboek in werking. Hercodificatie – Ondanks ontevredenheid over het OBW 1838 duurde het tot na de 2de wereldoorlog dat er een nieuwe codificatie gemaakt werd. In 1957 onder leiding van E. Meijers kwam dit wetboek tot stand. Des ondanks werd het pas in 1991 ingevoerd.

Court of Common Pleas – Het koninklijke gerechtshof dat bestond uit de Curia Regis. Doordat deze hofraad veel geestelijke bevatte werd er vaak recht gesproken op grond van het canonieke recht en het christelijke natuurrecht waardoor het echte engelse recht (CL) ondergesneeuwd raakte. Court of the King's Bench – Uit deze hofraad ontstonden 2 gerechtshoven die zich bezighielden met op Writs gebaseerde processen. De Concurentie was moordend omdat ze bepaald kregen naar aantal zaken. Court of the Exchequer – Zie Hierboven Yearbooks – Vanaf 1272 hielden juristen de rechterlijke uitspraken bij in de yearbooks deze dienden ter ondersteuning voor de rechtspraktijk en werden ook voor het onderwijs gebruikt. In de Middeleeuwen was er maar 1 rechtsbron namelijk de gewoonte van de koninklijke rechtbank die men kon destilleren uit hun uitspraken. Dit kwam voort uit het feit dat de rechters zich niet gebonden achtten aan hun eerdere uitspraken. Lord Chancellor – Het hoofd van de Koninklijke Kanselarij. Hij werd een concurrent voor de common law courts. Doordat de writs werden opgesteld door de kanselarij is de common law voornamelijk onwikkeld door deze kanselarij. Eigenlijk was de uitgave van iedere nieuwe writ een daad van wetgeving. Provisions of Oxford – 1558 werd besloten dat de Kanselarij alleen nog nieuwe writs mocht uitvaardigen als deze in de lijn van de al bestaande writs paste. Statute – Een door het parlament opgestelde wet in formele zin, en was toen de enige uitbreiding die nog mogelijk was op het recht. Equity – Het interpreteren van het recht waarbij het wordt getoetst aan de redelijkheid en de billijkheid. Engelse rechters verboden dit zichzelf. Equity (officiele term) – Het geheel van rechtsregels dat is opgesteld door de Court of Chancery. Het is ontwikkeld om de common law aan te vullen te ondersteunen of desnoods te corrigeren. Common law vs. Equity – Common law en equity bestonden dus niet altijd in harmonie naast elkaar de regel is equity follows the law. Maar wanneer de beginselen van de common law en equity met elkaar in conflict raken dan geldt equity prevails over the law. Blackstone – Publiceerde in 1765 een samenvatting van het op dat moment geldende recht in Engeland. Echter was hij geen fan van hervormingen door middel van codificaties.

Bentham – UITVINDER VAN HET WOORD CODIFICATIE!! Leerling van Blackstone. Was een groot voorstander van de codificatie. Utility-beginsel – Bedacht door Bentham die aan hand hiervan een codificatiet wilde opstellen: de mate waarin door een rechtsregel een bijdrage werd geleverd aan het grootste geluk van het grootste aantal mensen. Judicature Acts – in 1873 en 1875 werden alle verschillende courts afgeschaft en werd er 1 court opgericht. Supreme Court of Judicature. High court of Justice – Rechtbank in eerste aanleg binnen het Supreme Court. Zij kreeg alle bevoegdheden die de Court of Chancery ook had en sprak recht volgens common law en equity. Court of Appeal – Het hof van beroep binnen het Supreme Court. Apellate Jurisdiction Act – 1876 uitgevaardigd door het “House of Lords”dat ondanks het court of appeal zij de hoogste beroepsinstantie waren.

Interpretation – Het normale taalkindige proces waardoor een betekenis aan een woord wordt gehecht. In deze zin moet dus iedere wet worden geïnterpreteerd. Construction – Het proces waarbij aan onduidelijke of dubbelzinnige bepalingen in een wet een duidelijke betekenis wordt toegekend. Literal Approach – In Engeland wordt de wet geinterpreteerd naar letter van de wet. De rechter moet de wet toepassen zoals de wetgever hem bedoeld heeft maar hij kan die bedoeling slechts achterhalen via de woorden van de wet. Indien woorden op meer manieren kunnen worden uitgelegd dan moet de rechter achterhalen hoe de common law er uitzag voordat de wet rechtsgelding kreeg en wat de misstand was waar het parlement wat aan wilde doen. Mischief Rule – Komt voort uit Heydon's case. De regel stelt dat er 4 punten zijn die moeten worden meegewogen wanneer een statute moet worden geinterpreteerd:

  1. Wat was de common law voordat de wet gemaakt werd.
  2. Wat was de fout in de Common Law die de wetgever probeerde recht te zetten.
  3. Wat was de oplossing die het parlament bedacht had om deze fout recht te zetten.
  4. Wat is de ware reden van de remedie. Purposive Approach – Dit is de tegenhanger van de literal approach. Het gevaar van een teleologische aanpak schuilt volgens de wetgever in het feit dat men misschien gaat zoeken naar wat het parlament zou hebben moeten bedoeld ipv wat het feitelijk bedoeld had.
Was dit document nuttig?
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Begrippenlijst Rechtsgeschiedenis

Vak: Rechtsgeschiedenis 1 (RGPRG00106)

170 Documenten
Studenten deelden 170 documenten in dit vak
Was dit document nuttig?

Dit is een preview

Wil je onbeperkt toegang? Word Premium en krijg toegang tot alle 22 pagina's
  • Toegang tot alle documenten

  • Onbeperkt downloaden

  • Hogere cijfers halen

Uploaden

Deel jouw documenten voor gratis toegang

Ben je al Premium?
Samenvatting Rechtsgeschiedenis (Begrippen)
Hoofdstuk 1 (Codificatie de basis)
Ius ex scripto Geschreven Recht
Ius ex non scripto Ongeschreven Recht
Codificatie 3 voorwaarden:
1. Er moet een overheid zijn die gezag uitoefent over
haar onderdanen.
2. Het moet op schrift gesteld recht betreffen
3. Dat recht moet volledig zijn, exclusieve gelding.
Het woord is voor het eerst gebruikt door Bentham.
De voordelen van een nationale codificatie zijn:
1. Meer rechtseenheid
2. Wellicht meer politieke eenheid
3. Vereenvoudiging van de rechtenstudie.
Authentieke Interpretatie Gezaghebbende uitleg door de wetgever
Référé législatif De verplichting aan de rechter om uitleg te vragen aan
de wetgever.
Exclusiviteitsclausule Hiermee geeft de wetgever aan dat de wettekst
exclusief is.
Grammaticale Interpretatie Uitleg naar letter van de wet ofwel taalkundige uitleg.
Wetshistorische interpretatie Uitleg naar de bedoeling van de wetgever.
Systematische interpretatie Uitleg naar hoe de regel past/geplaatst is in het stelsel
van de wet.
Analogie Toepassing van een regel die eigenlijk niet toepasselijk
is toch wordt toegepast (dit is geen interpretatie).
Teleologische interpretatie Uitleg naar het doel van de wet.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.