Meteen naar document

Samenvatting - Eldering Cultuur en Opvoeding

samenvatting van het boek van Eldering bijbehorend bij de colleges van...
Vak

Interculturele pedagogiek (PABA2053)

121 Documenten
Studenten deelden 121 documenten in dit vak
Studiejaar: 19/20
Geüpload door:
0volgers
6Uploads
3upvotes

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

Samenvatting Interculturele

Pedagogiek

H1 Inleiding

Ecologische benadering: naast functionele en intentionele pedagogiek ook de invloed van de wijdere omgeving en maatschappelijke context op het gezin en een opgroeiend kind voor ogen hebben.

Doel van opvoeding: kinderen  competente leden van de samenleving. Steeds meer allochtonen  andere culturele achtergrond  behoefte aan kennis van en inzicht in de invloed van cultuur.

1 Interculturele pedagogiek

De taak van interculturele pedagogiek is het beschrijven van de leefsituatie en opvoeding van allochtone jeugdigen. Het is anders dan pedagogiek vanwege biculturele context + acculturatieproces

  • allochtonen die een lage sociale positie hebben (gemiddeld).
1 Uitgangspunten en opzet van het boek

pedagogiek

functioneel

vanzelfsprekende dagelijkese omgang met kinderen

intentioneel

ouders die reflecteren op hun opvoedend en sturend handelen

opvoeden

theoretische perspectieven

ecologisch model

niveaus van omgeving

acculturatie en cultuurverschillen

verschillen in acculturatieniveau

vergelijkend en historisch perspectief

vergelijking westerse en niet-westerse geschiedenis

H2 Allochtonen in Nederland

2 Identificatiecriteria

Je bent allochtoon o.b.:  Nationaliteit  Geboorteland  Geboorteland van de ouders  De omvang van het aantal allochtonen hangt af van welk criterium je kiest.

2 Herkomst en omvang allochtonenpopulatie

Migratie uit: - Westerse landen (met vergelijkbare sociaaleconomische structuur en cultuur) - Voormalige koloniën - Landen rond de middellandse zee - Asielzoekers

Minderhedenbeleid bedoeld voor immigrantengroeperingen die gemiddeld genomen een lage positie in onze samenleving innemen en komen uit een land met een niet-westerse cultuur. Deze doelgroepen zijn: - Immigranten uit voormalige koloniën - Buitenlandse werknemers en hun gezinnen uit landen rond de middellandse zee - Vluchtelingen en asielgerechtigden - Zigeuners en woonwagen bewoners

Natuurlijke aanwas + vestigingsoverschot  groei niet-westerse allochtonenpopulatie.

2 Migratie, een proces in fasen

Pushfactoren: stimuleren emigratie (weggaan uit land van herkomst) Pullfactoren: stimuleren immigratie (aantrekkingskracht nieuwe land) Beide factoren kunnen zowel collectief als individueel zijn. Surinaamse motieven: educatie, politiek (+economisch). Marokkaanse motieven: vooral economisch.

Fasen migratiebeweging uit Turkije en Marokko: 1) Periode van arbeidsmigratie (investeren in eigen land) 2) Gezinshereniging in NL 3) Vorming van etnische gemeenschappen met eigen voorzieningen 4) Gezinsvorming

2 Enkele demografische kenmerken

Gemeenschappelijke kenmerken en demografische verschillen v. allochtone populatie: - Sekseratio, verblijfsduur, leeftijdsopbouw Eerste fase  mannen oververtegenwoordigd Lange verblijfsduur  jonge bevolking - Veranderingen in samenstelling v. allochtonenpopulatie aantal allochtonen v. 2e generatie neemt snel toe - Concentratie Aantal allochtonen (niet-westers) in de randstad - Samenstelling huishoudens

setting

fysiek

huisvesting, aanwezigheid

speelgoed en

mogelijkheden thuis en in

de buurt

sociaal

aantal personen waar het

kind mee te maken heeft,

verdeling van taken en

rollenpatroon in de

huihouding: wie doet wat

locatie waarbinnen

participanten activiteiten

uitvoeren en rollen

bekleden voor een bepaalde

tijdsperiode

Meltingpot: het idee dat contact tussen mensen van verschillende culturen leidt tot een mengcultuur met elementen uit beide culturen. Verschil tussen NL en Canada/VS/VK: in NL gaan we uit van cultuurverschillen, terwijl de andere drie landen uitgaan van racial minorities.

3.2 Beleid en implementatie

 Immigratiebeleid c. immigrantenbeleid Immigratiebeleid  m.b. regels voor toelating van vreemdelingen. Immigrantenbeleid  m.b. migranten die al in het land zijn.

In NL is dit immigrantenbeleid gefocust op integratie: - Inhalen van sociaaleconomische achterstanden - Bevorderen van gelijke kansen.

3 Het cultureel-ecologisch raamwerk
3.3 Het ecologisch model van Bronfenbrenner

 Omgeving  gedrag.

Het ecologisch model van bronfenbrenner: - Microsysteem: het geheel van relaties tussen de jeugdige en zijn omgeving in een bepaalde setting. In het westen: ouders en kinderen In niet-westerse culturen: meer familieleden; grootouders, ooms, tantes etc. Watvoor setting?

  • Mesosysteem: het geheel van microsystemen waarvan een jeugdige deel uitmaakt. Het kind wordt ouder  steeds meer microsystemen; peuterspeelzaal, school, sport, etc.
  • Exosysteem: wijdere fysische en maatschappelijke context die de microsystemen beïnvloedt. Het gaat hier om de formele en informele sociale structuren rond het gezin die invloed op ouders uitoefent en die ouders weer doorgeven aan hun kinderen. Voorbeeld: Het werk van de ouders: o Bepaalt hoeveel de ouders thuis zijn o Aard van het werk  invloed  opvoedingsdoel (boerengezin). Ook het sociale netwerk van het gezin heeft invloed. Allochtone gezinnen hechten meer waarde aan familie. Etnische/religieuze gemeenschap invloed op opvoedend gedrag van ouders. Vooral als de gemeenschap controleert of de leden zich wel aan de normen en waarden houden. +voordeel: elkaar helpen bij problemen en ziekten -nadeel: controle of meisjes en gehuwden zich aan de fatsoensnormen houden
  • Macrosysteem: overkoepelende systeem waarin de cultuur tot uiting komt uit de heersende religie/wereldbeschouwing. De culturele/religieuze ideologie komt naar voren in macrostructuren als: o Economisch systeem o Rechtssysteem o Onderwijssysteem o Systeem van sociale voorzieningen
3.3 De developmental niche

Ontstaan uit kritiek op het ecologisch model: te weinig aandacht voor de culturele structurering van de omgeving. Kritiek op cultureel antropologen: wel aandacht voor cultuur, maar te weinig voor kinderen en opvoeding (alleen oog voor het eindproduct; de volwassene).

Developmental niche: combi van het ecologische model en culturele antropologie.

3 Cultuur

4 definities van cultuur:  Aangeleerd  Interne samenhang  Verschillen op collectief en individueel niveau  Continuïteit en verandering

  1. Risicofactoren die samenhangen met de structuur van het gezin
  2. Risicofactoren die het gevolg zijn van de interactie binnen het gezin

Globaal de risicofactoren binnen het gezin: - Afwezigheid van de vader - Autoritaire of permissieve opvoedingsstijl - Negatieve attitude t.a. kinderen

Drie clusters van gezinsvariabelen die samenhang vertonen met probleemgedrag van de onderzochte jongens:  Competentie van de moeder  Interactie van de vader met de moeder en andere gezinsleden  Controle en toezicht op de kinderen

Stressresistente gezinnen: gezinnen die kinderen weten te beschermen tegen de risicofactoren in de wereld buiten het gezin (distal risicofactoren).

Persoonlijkheidsfactoren die van invloed zijn bij stress: - Identiteit: zelfbeeld - Locus of control: de mate waarin het kind denkt controle te hebben over zichzelf en de omgeving - Copingmechanismen: strategieën die het kind heeft om zichzelf te kunnen handhaven.

3.5 Specifieke risicofactoren bij allochtone jeugdigen

De meeste allochtone jeugdigen die uit de traditionele immigrantengroeperingen zijn in NL geboren en hebben dus geen directe ervaring met migratie ( gezinnen van asielmigranten). Sinds kort is radicalisering een nieuwe risicofactor in het proces van opgroeien.

H4 Religie

Functies van een religie: - Zingeving - Beïnvloeding (bidden voorkomt dat je ziek wordt of geneest je als je al ziek bent) - Legitimering (normen en waarden verdedigen met een beroep op religie)

4 De Islam
4.1 Ontstaan en verbreiding

De profeet Mohammed is de stichter van de Islam. Hij is geboren in Mekka, waar hij later het visioen krijgt dat hij de woorden van Allah moet verspreiden. Hij krijgt aanhangers in Mekka, maar ook tegenstanders, dus vlucht hij naar Yathrib (Medina). Op een tocht naar de Ka’aba vernielde Mohammed met zijn neef en schoonzoon de afgodsbeelden. Na Mohammed zijn dood dreigde de moslimgemeenschap (Umma) uit elkaar te vallen. Abu Bakr werd aangewezen als nieuwe leider. Onder zijn bewind werden er meer oorlogen gevoerd en stukken land veroverd. Anderen wilden dat Ali, de neef en schoonzoon van Mohammed de opvolger werd. Soennieten: accepteren scheiding tussen religie en staat. Shi’iten: religieus leiderschap staat boven politiek leiderschap.

De islam erkent Jezus als (belangrijke) boodschapper, maar niet als de zoon van God. Ook wordt het idee van de drie-eenheid verworpen.

4.1 De islamitische wet en religieus onderwijs

Na de dood van de Mohammed is de islamitische wet, de sharia opgesteld. De sharia bevat regels voor het persoonlijke en publieke leven. 5 categorieën in het menselijk gedrag: 1. Verplichte daden 2. Aan te bevelen daden 3. Neutrale daden 4. Laakbaar gedrag 5. Verboden gedrag

De soennieten kennen 4 rechtsscholen: - Hanafistische (meeste ruimte voor interpretatie) - Malekitische (streeft naar toepassing zoals in de tijd van Mohammed in Medina) - Shafi’itische - Hanbalitische Een kind wordt geboren als onbeschreven blad.

4.1 Religieuze plichten

Orthodoxie: de juiste uitleg van de mythen. Orthopraxie: de juiste uitvoering van rituele handelingen en voorschriften.

5 zuilen v. islam: 1. Shahada: uitspreken v. geloofsbelijdenis 2. Salaat: rituele gebed 5x per dag 3. Zakaat: betalen van religieuze belasting 4. Ramadan: vasten tijdens de maand van ramadan 5. Hadjdj: bedevaart naar Mekka

4.1 Overgangrituelen

Overgangsrituelen begin van een nieuwe fase: - Geboorte - Besnijdenis (betekent voor de jongen toetreding tot de islamitische gemeenschap) - Huwelijk (voor een meisje: overgang van maagd naar gehuwde vrouw. Een man mag gehuwd zijn met maximaal 4 vrouwen. In veel islamitische landen wordt dit niet meer gepraktiseerd.) - Dood (geloofsbelijdenis, citaten uit de koran. De begrafenis moet zo snel mogelijk zijn. Crematie is verboden.)

4.1 Rationalisme, fundamentalisme en jihad

Discussie over de interpretatie van de Koran is opgedeeld in 2 kampen: Onderwerp / stroming Traditionalisten Rationalisten Kern van stroming De Koran is rechtstreeks neergedaald en bevat de feitelijke woorden van God. Moslims moeten Arabisch leren om de Koran te lezen. Een vertaling is verboden, want dat leidt tot een nieuwe interpretatie.

De Koran is een weerspiegeling van God. De Koran en Soenna zijn door de mens geschapen en onderworpen aan de menselijke rede.

Menselijke rede De menselijke rede is onbetrouwbaar en veranderlijk, terwijl de traditie van de profeet en Koran vast ligt.

De mens is vrij in zijn keuze om te kiezen voor het goede of het kwade verantwoordelijkheid voor verlossing ligt bij de gelovige

Buiten het kastesysteem vallen de onaanraakbaren. Zij voeren vooral onreine beroepen uit; wassers, kappers en vroedvrouwen.

Varnasysteem: kastesysteem.

Samsara: leer van wedergeboorte. Karma: je gedrag in je eerdere leven is bepalend voor de kaste waarin je in je volgende leven geboren zult worden.

4.2 Goden, verering en offers

God Taak Rijdier Echtgenote Brahma Schepper v. kosmos Wordt weinig afgebeeld

Saraswathi, godin van kennis en muziek Vishnu Behoeder Garuda (gevleugeld mens)

Lakshimi, godin van licht, geluk en rijkdom Shiva Vernietiger en herschepper

Stier Parvati, verschijnt symbolisch als eigenschap van Shiva Ganesha (zoon van Shiva)

God die obstakels wegneemt

Afgebeeld met olifantshoofd. Rijdier:

####### -

vedische geschriften veda's

1500- 1000 v.

epische periode goden treden op in menselijke gedaante en met menselijke eigenschappen innerlijkestrijd: keus tussen goed en kwaad

400- n.

grote tempelbouw ontwikkeling stromen --> eredienst goden

600 n.

brah man en (prie

ksatriyas sters)

(bestuurders

en militairen)

vaisiyas (kooplieden en

boeren)

soedras (dienaren en

ambachtslieden)

muis/rat Vishnu en Shiva worden vaak als mens afgebeeld. In de verhalen is het thema de spanning tussen orde en chaos, schepping en vernietiging. Vishnu en Shiva vechten met demonen die hen van hun plaats willen verstoten en daarmee de orde verstoren

Goden v. godinnen Goden meer hemelse aspecten. Beschouwd als passief. Godinnen meer aardse aspecten. Beschouw als actief en destructief.

Puja: godenverering. Fasen: - Godheid aanroepen en uitnodigen voor het ritueel - God baden, kleden, bloemen en voedsel geven - Olielampen aansteken om God te aanschouwen - Afscheid.

Mela: hindoebedevaart.

4.2 Mensbeeld en levenstaak

Moksha: het doorbreken van de levenscyclus door het bereiken van de toestand van loslating van de wereld en zelfverwerkelijking. Manieren om Moksha te bereiken: 1. Kennis en studie (vaak de hogere kasten) 2. Goede werken 3. Godenverering (vaak de lagere kasten)

Dharma: morele plicht/gedragscode. 4 fasen in het leven van een hindoe: 1. Leren (kennis van dharma verwerven) 2. Huwelijk en kinderen krijgen (praktijk van dharma) 3. Losmaken van familie (onderwijs over dharma geven) 4. Voorbereiding op de dood (= overgang naar het volgende leven, verwerkelijking van dharma)

4.2 Overgangsrituelen

Meest belangrijke overgangsrituelen: - Geboorte en kindertijd Bevalling omgeven door onreinheid (bloed) en risico’s (boze geesten). Na de geboorte vindt een naamgevingsceremonie plaats. Eerste levensjaar: afknippen van haar van de baby en in stromend water gooien. - Huwelijk Religieuze plicht. Initiatief ligt bij de ouders van het meisje. Zij moeten ook het feest en de bruidsschat betalen. - Overlijden Na het overlijden wordt het lichaam gewassen en bij de man het hoofd kaalgeschoren. Het lichaam wordt gecremeerd. - Hindoefeesten

4.2 Het hindoeïsme in Suriname

Het kastesysteem is afgeschaft, maar zowel de Brahmanen en onaanraakbaren hebben nog hun positie. Het kastesysteem was niet goed uitvoerbaar in Suriname vanwege de plantages. Arya samaj-beweging: beweging die het kastenstelsel verwerpt, omdat dit in strijd is met de veda’s. Iedereen zou door onderwijs en vorming een plaats in de samenleving moeten kunnen verwerven die

5.2 Huisvesting en woonbuurt

Weinig inkomen + onzekerheid over in NL blijven  weinig eigen woningbezit. Allochtonen verhuizen vaak en meestal naar de stad (waar landgenoten wonen).

5.2 Naturalisatie en politieke rechten

Naturalisatie: het verlenen van de nationaliteit van een land aan een vreemdeling die daarom vraagt. Voor Tegen Vervallen van visumplicht Verlies van aanspraken op erfenis/onroerend goed Rechtszekerheid voor vrouwen bij scheiding Onzekerheidmogelijkheid van de remigratieregeling Sinds 1993: mogelijkheid dubbele nationaliteit (bipatride)

Angst discriminatie

Niet willen opgeven van islamitische identiteit

5 Culturele oriëntatie
5.3 Taalgebruik

Gebruik van de herkomsttaal in Marokkaanse en Turkse gezinnen is sterk afgenomen, maar nog altijd meer gesproken in eigen taal dan in NL.

5.3 Sociaal netwerk en familie

Emigratie  breuk met familie en het sociale netwerk in het land van herkomst. Veel allochtonen hebben toch meer contact met eigen familie en andere allochtonen dan met autochtonen.  Rare ontwikkeling, want de sociale positie is verbeterd. Redenen voor deze ontwikkeling: - Meer allochtonen bij elkaar in steden - Verharding maatschappelijk klimaat Deze redenen gelden niet voor vluchtelingen, want:  Hoger opgeleid  Langer in azc gezeten  Inburgeringscursus  Beter Nederlands  Minder behoefte aan etnische/religieuze netwerken

5.3 Identiteit

Identiteit: - Nationaliteit  regio van herkomst  etniciteit - Taal - Religie (vooral Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen)  individualisten/ conformisten

5.3 Eigen voorzieningen

Problemen met islamitische scholen: conflict tussen bestuur en leerkrachten (met NL achtergrond) over: - Interpretatie van de cultuur van de islam - Kledingvoorschriften - Pedagogische omgang

5 Gemengde huwelijken

Islamitische traditie: kind volgt de religie van de vader  daarom kan een islamitische man wel trouwen met een Nederlandse vrouw, maar een Nederlandse man niet met een islamitische vrouw.

5 Banden met het land van herkomst
5.5 Juridische aspecten

Door behoud van nationaliteit behoud je recht op erfenis (+), maar ook de dienstplicht (-).

5.5 Investeringen en terugkeer

Er is steeds minder behoefte aan terugkeer voorgoed. Slechts nog bij ouderen aanwezig.

5.5 Familieverplichtingen

Wanneer je uit je herkomstland vertrekt, wordt verwacht dat je vanuit het nieuwe land geld stuurt naar familie in het land van herkomst.

H6: Crossculturele verschillen in opvoeding

6 De rol en waarde van kinderen

Westerse culturen kinderen als psychologische waarde. Niet-westerse culturen kinderen als psychologische, maar ook economische waarde. Er worden 2 crossculturele studies besproken die zijn uitgevoerd in een tijd waarin veel oudere migranten zijn opgevoed.

6.1 De zesculturenstudie

microsystemen waarin kinderen opgroeien. Wat wordt bestudeerd: De dagelijkse bezigheden van kinderen (6-10). Doel: nagaan in hoeverre uitkomsten van dit onderzoek universele waarde hebben en of de opvoeding en ontwikkeling van kinderen anders verloopt in niet-westerse landen. Hypothese: de wijze waarop een groep in haar levensonderhoud voorziet, heeft grote invloed op de settingen waarin kinderen participeren en hun sociale gedrag.

Resultaten van het onderzoek: - Kinderen in niet-westerse samenlevingen hebben vaak minder tijd voor spelen en vervullen meer werktaken. In westerse culturen geldt dit over het algemeen andersom. - Tussen westerse samenlevingen kunnen ook grote verschillen zijn in de opvoeding van kinderen. Dit is te wijten aan: 1. Structuur van de huishouding waarin de kinderen opgroeien

Voordelen van het hebben van een zoon: - Continuering familienaam - Financiële zekerheid - Acceptatie door anderen - Het hebben van een zoon versterkt de band met de echtgenoot - Zoons zouden de vader voor de vergetelheid behoeden - In tegenstelling tot dochters blijft de zoon bij de ouders wonen en dragen zij de verantwoordelijkheid voor het levensonderhoud van de ouders als zij oud worden.

6 Visies op kinderen en hun ontwikkeling
6.2 Rol en verantwoordelijkheid van ouders

In niet-westerse culturen voelen ouders zich vooral verantwoordelijk voor het levensonderhoud van hun kinderen en de training tot competente volwassenen (economisch, sociaal en religieus). Zij gaan uit van een scherpe scheiding tussen de taken van de school en de taken van de ouders.

Ouders in westerse culturen zijn meer bewust van het belang van een gezonde psychologische ontwikkeling van hun kinderen. Zij proberen ook thuis de cognitieve ontwikkeling te stimuleren d.m. spelletjes spelen en voorlezen.

6.2 Kind en levensloop

Overeenkomsten tussen het islamitische mensbeeld en hindoeïstische mensbeeld: - Belang van kennis - Sekse specifieke opvoeding - Seksualiteit van meisjes/vrouwen als bedreiging voor de sociale orde en het prestige v. familie - Huwelijk als religieuze plicht

6 Het socialisatiemodel van Kagitcibasi
6.3 Socialisatie in collectivistische culturen

Kagitcibasi gaat uit van een cultureel-ecologisch perspectief  de leefwijze en culturele oriëntatie v. groep zijn van invloed op de familiestructuur, socialisatiewaarden, interactiepatronen bij het opvoedingsproces en uiteindelijk de identiteit v. persoon. Cultures of relatedness: collectivistische culturen.

6.3 Socialisatie in individualistische culturen

Cultures of separatedness: individualistische (=westerse) culturen. gekenmerkt door een urbane/industriele leefwijze.

6.3 socialisatie in stedelijke, collectivistische culturen

Urbanisatie/industrialisatie leiden niet per definitie tot een individualistische samenleving: er ontstaat een mengvorm met individualistische en collectivistische waarden. Conclusies: 1) Zowel het sociaaleconomische systeem als de culturele oriëntatie v. samenleving heeft invloed op de opvoedingswaarden en interactiepatronen in de familie. 2) Collectivistische culturen zullen bij industrialisatie en urbanisatie niet automatisch in individualistische culturen met een individualistisch socialisatiepatroon veranderen.

6.3 Kritische kanttekeningen bij het socialisatiemodel

Kritiek op het socialisatiemodel van Kagitcibasi:

  • Het model gaat uit van een stereotiep en sterk vereenvoudigd beeld van een cultuur.
  • Het model houdt geen rekening met intraculturele verschillen: sociale klasse, opleidingsniveau en subcultuur.
  • Het collectivistische model wordt beperkt tot agrarische samenlevingen met een patrilineaire verwantschapscultuur.
6 Opvoeding, leren en identiteit
6.4 Van functionele naar intentionele opvoeding

Intentioneel opvoeden steeds belangrijker in het westen. Ouders in niet-westerse culturen zijn hier minder mee bezig, met name omdat: - Deze culturen hebben vaak een (min of meer) vastliggend rollenpatroon. Er is weinig onzekerheid over de positie van de kinderen later  minder nadenken over de wijze waarop zij hun kinderen opvoeden. - Sociaaleconomische status  opvoeden = voeden en verzorgen.

6.4 Formeel en informeel leren

Informeel leren: leren d.m. observatie (en imitatie) binnen en buiten het gezin. De nadruk ligt op contextspecifieke kennis en vaardigheden. Formeel leren: leren op school, als aanvulling en vervolg op de primaire socialisatie in het gezin.

6.4 Sociale rollen en identiteit

Langetermijndoel van de opvoeding  kind een competent lid van de maatschappij laten worden.

Belangrijkste verschillen tussen westerse en niet-westerse samenlevingen: 1. Westerse samenlevingen hebben een complexer sociaaleconomisch systeem + meer rollen 2. In niet-westerse samenlevingen krijgen personen vaker een positie toebedeeld a.h. leeftijd/ sekse/ afkomst. 3. De normen en verwachtingen t.a. rollen in niet-westerse samenlevingen worden preciezer omschreven en zijn belangrijker dan in westerse samenlevingen. Roldistantie: de afstand tussen het rolgedrag dat van iemand wordt verwacht versus hun persoonlijke gevoelens.

6 Opgroeien in een MENA-cultuur

MENA-cultuur: de moslimcultuur die aanwezig is in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

6.5 Erecode en islam

Centrale waardesystemen van de MENA-culturen: erecode en islam. Eer sterk gevoel van mannelijkheid dat zich manifesteert in fysieke moed, agressiviteit, viriliteit en macht over meisjes en vrouwen.

6.5 Opvoedingsstijlen en ontwikkelingstaken

Pediatrische stijl Pedagogische stijl Veel lichaamscontact Conversatie moeder-kind Weinig face-to-face Veel face-to-face Komt voor in samenlevingen met veel kindersterfte

Komt voor in de westerse middenklasse

Bereidt beter voor op onderwijsnormen Bereidt beter voor op interactiesituaties in het onderwijs Gehoorzaamheid en afhankelijkheid Eigen initiatief en autonomie

7.2 Theorieën van allochtone ouders over kinderen en opvoeding

####### -

7.2 Opvoedingspraktijken en disciplinering

Veel gesprekken tussen ouder en kind in allochtone gezinnen, waarvan een deel in eigen taal. Vaak gaan deze gesprekken over school, en niet over zaken als religie.

3 disciplineringsreacties: 1. Machtsuitoefening: lichamelijke straf, dwang, dreigen met straf etc. 2. Liefdesonthouding: kind negeren, teleurstelling uitspreken etc. 3. Inductie: praten, uitleg geven, wijzen op consequenties. vaak meer aandacht voor negatieve disciplineringstechnieken dan voor belonen. Jongere kinderen worden vaker gestraft dan oudere en laagopgeleide moeders straffen meer dan hoogopgeleide moeders.

7 Educatieve stimulering en programma’s

Allochtone kinderen  gemiddeld lagere schoolprestaties + taalachterstand.

7.3 Informele educatie in allochtone gezinnen

Conclusies van het onderzoek van Leseman: - Kwaliteitsaspecten (vooral kwaliteit van instructie bij geletterdheidsactiviteiten en educatieve spelletjes) zijn van invloed op de cognitief-verbale ontwikkeling van kinderen.  invloed op voorbereiding geletterdheid. - Interventieprogramma’s zouden zich niet alleen op geletterdheid moeten richten, maar ook op de kwaliteit van educatieve spelinteracties. (in het gezin en daarbuiten)

7.3 Educatieve interventieprogramma’s voor jonge kinderen

Interventieprogramma = compensatieprogramma = verrijkingsprogramma, bedoeld voor jonge kinderen in een achterstandspositie.

Nederlands interventieprogramma/experiment: Opstap(je), waarbij een buurtmoeder langskomt. Een buurtmoeder is een gemiddeld hoger opgeleide vrouw, maar komt wel uit dezelfde etnische groep. Problemen met dit experiment: 1) Vaak uitval door zwangerschap, dat geldt voor de moeder en de buurtmoeder. 2) Analfabete moeders kunnen het lesmateriaal niet lezen. 3) Buurtmoeders functioneerden niet optimaal; het zijn geen professionals.

H8 Adolescentie

8 Adolescentie in pre-industriële samenlevingen

Hypothesen: - In de adolescentie treden genderverschillen op. Meisjes gaan meer om met volwassen vrouwen, terwijl er tussen jongens en volwassen mannen meer afstand zit. Deze afstand heeft te maken met politieke macht en controle over bezit. - Het aanleren van volwassen rollen is voor jongens moeilijker dan voor meisjes. De rollen van de adolescente meisjes verschillen minder van die van volwassen vrouwen. De adolescentie in deze samenlevingen is maar kort, meestal trouwen meisjes 2 jaar na de puberteit. Dit is voor meisjes sneller voor jongens omdat:

  1. Jongens hebben een langere leerperiode nodig
  2. De reproductieve functie van vrouwen vormt een belangrijk economisch en sociaal kapitaal. Te lang ermee wachten zorgt voor andere problemen (ongewenst zwangerschap etc.). Conclusie van dit onderzoek: afwijkend gedrag van adolescenten komt minder vaak voor dan je zou verwachten.
8.1 Relatie met de familie

In deze samenlevingen blijft een sterke economische en emotionele afhankelijkheid bestaan tussen de volwassene en zijn familie. Adolescenten hebben vooral contact met personen van hetzelfde geslacht.

8.1 Peer groups

Meisjes in pre-industriële samenlevingen brengen tijd door met vrouwen van allerlei leeftijden, terwijl jongens vaker activiteiten met jongens van dezelfde leeftijd uitvoeren.

8.1 Huwelijk en seksualiteit

De adolescentiefase in pre-industriële samenlevingen eindigt met het huwelijk. Dit huwelijk is een overeenkomst tussen families. Exogamie: wanneer alle leden van de afstammingsgroep als huwelijkspartner worden uitgesloten.  positief voor sociale cohesie, vanwege relaties tussen verschillende dorpen of niet-verwante groeperingen. Endogamie: sociale regel die voorschrijft dat je binnen een cultureel bepaalde groepering moet huwen.

Voorkeurshuwelijken: vaak een (kind van) familielid. Redenen: - Families kennen elkaar - Gemakkelijkere aanpassing van de bruid aan de gewoonten van haar man - Een schoondochter uit eigen familie verstevigt de positie van de moeder bij de familie van haar man. (ze haalt een bondgenoot in huis)

8 Acculturatie en aanpassing van migrantenjongeren
8.1 Acculturatieprofielen

Meestal gaat een sterke etnische identiteit samen met een lage score voor nationale identiteit (= identificatie met het land van vestiging).

Acculturatieprofielen:  Integratieprofiel: grote mate van betrokkenheid bij de samenleving, betere beheersing van de nationale taal dan de etnische taal, vaak autochtone en etnische vrienden.  Etnisch profiel: weinig betrokken bij de samenleving, sterke oriëntatie op eigen groep, neiging tot separatie. Komt vaker voor in wijken met veel bewoners met dezelfde achtergrond.  Nationaal profiel: sterke orientatie op de samenleving, sterke nationale identiteit, veel contact met nationale vrienden  neiging tot assimilatie. Er is een positief verband tussen verblijfsduur en nationaal profiel.  Diffuus profiel: meer gebruik van etnische taal, lage beheersing van nationale taal en weinig autochtone vrienden. Deze jongeren weten vaak niet of ze hier willen blijven. Er is een negatief verband met verblijfsduur.

Was dit document nuttig?

Samenvatting - Eldering Cultuur en Opvoeding

Vak: Interculturele pedagogiek (PABA2053)

121 Documenten
Studenten deelden 121 documenten in dit vak
Was dit document nuttig?
Samenvatting Interculturele
Pedagogiek
H1 Inleiding
Ecologische benadering: naast functionele en intentionele pedagogiek ook de invloed van de wijdere
omgeving en maatschappelijke context op het gezin en een opgroeiend kind voor ogen hebben.
Doel van opvoeding: kinderen competente leden van de samenleving.
Steeds meer allochtonen andere culturele achtergrond behoefte aan kennis van en inzicht in de
invloed van cultuur.
1.1 Interculturele pedagogiek
De taak van interculturele pedagogiek is het beschrijven van de leefsituatie en opvoeding van
allochtone jeugdigen. Het is anders dan pedagogiek vanwege biculturele context + acculturatieproces
+ allochtonen die een lage sociale positie hebben (gemiddeld).
1.2 Uitgangspunten en opzet van het boek
pedagogiek
functioneel
vanzelfsprekende
dagelijkese omgang met
kinderen
intentioneel
ouders die reflecteren op
hun opvoedend en
sturend handelen
opvoeden
theoretische
perspectieven
ecologisch model
niveaus van omgeving
acculturatie en
cultuurverschillen
verschillen in
acculturatieniveau
vergelijkend en
historisch perspectief
vergelijking westerse
en niet-westerse
geschiedenis