Meteen naar document
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Samenvatting De Eenwording Van Nederland

Vak

Sociaal-economische Geschiedenis

5 Documenten
Studenten deelden 5 documenten in dit vak
Studiejaar: 2014/2015
Geüpload door:
Anonieme student
Dit document is geüpload door een student, net als jij, die anoniem wil blijven.
NHL Stenden Hogeschool

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

Hoofdstuk 1 Het krachtveld van de eenwording

Het verdwijnen van de klederdracht kan gezien worden als een teken van eenwording. Lokale en regionale groepen werden meer met elkaar vervlochten. Relatieve autonomie en isolement maken plaats voor afhankelijkheid en communicatie. Eenwording is een proces van sociaal- ruimtelijke integratie. Gebieden en gemeenschappen komen steeds meer samen. De Franse tijd kan gezien worden als een nieuw begin.

Modernisering en sociale mobilisering

Integratie en schaalvergroting maken deel uit van algemene processen van modernisering van de samenleving. Deel van de bevolking dat is opgenomen in het moderniseringsproces wordt een sociaal gemobiliseerd deel. Zijn verschillende indicatoren om dit te bepalen:  woon in stad  krijgt de krant en ontvangt post  leeft niet van landbouw, bosbouw of visserij  betaalt belasting  vervult militaire dienstplicht  bezoekt de markt  is naar school geweest  luistert naar de radio, gaat naar de film  heeft verzekeringen  is in het kiesregister opgenomen Dit is een deel van de indicatoren. Voldoe je aan een deel? Dan ben je sociaal mobiel.

Een schematisering in 4 dimensies

De eenwording begint in de Franse tijd (1800). Op papier kwam er een eenwording tussen de 7 gewesten en de Generaliteitslanden. In het echt duurde het nog veel langer. De ontwikkelingen gebeurde op 4 gebieden:

  • Infrastructurele integratie  verbondenheid  bereikbaarheid  transport en communicatie  land-, water-, en spoorwegen  telefoon en telegraaf  uitwisseling van goederen, diensten, kapitaal, informatie en mensen

  • Economische integratie  schaalvergroting  verplaatsing van lokale naar nationale/internationale markten  omzet en productie ging omhoog, aantal vestigingen ging omlaag

  • Politieke integratie  nationale overheid kreeg meer invloed

 ontstond een maatschappelijke staat  wetten en verplichtingen voor burgers (dienst,- en leerplicht/belasting)  staat en natie meer samen  nationale symbolen

  • Culturele integratie  integratie van culturen  ABN i.p. dialecten  Mensen gingen zich meer Nederlander voelen

De verzuiling werkte dit tegen, verdeelde de bevolking juist in groepen (op geloof).

Hoofdstuk 2 Een archipel van gebieden en samenlevingen

Dit boek bevat niet het begin of het einde van de eenwording, proces bestaat al jaren. Rond 1700 al samenwerking tussen boerderijen, hielpen elkaar met grondstoffen en materialen.

Het ontstaan van een eenheidsstaat

In de Franse tijd staatkundig veel veranderingen. Fransen legden het fundament voor de moderne eenheidsstaat. In 1815 ontstond het Koninkrijk der Nederlanden. De staatkundige verbrokkelingen uit de 18e eeuw werden vervangen door een meer centraal ingericht staatsbestel. Het bestuur kende 3 lijnen:  de steden en het platteland (kleine groep regenten)  de gewesten of provincies (Gewestelijke en Provinciale staten)  de Unie (Staten- Generaal en Raad van State)

Steden hadden eigen regels en waren redelijk autonoom. Ook de provincies kenden hun eigen wetten en verordeningen. Je kon opklimmen, maar alleen in je eigen provincie (tenzij je Hollander was). De Generaliteitslanden werden gezien als het buitenland en moesten ook meer betalen. Deze landen vielen ook onder het gezag van de Staten- Generaal. In de Staten-Generaal zaten 7 provincies: Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Holland en Zeeland. Holland had meeste macht door economische overmacht. Het einde van de Franse tijd zorgde ook voor een einde aan deze verdeeldheid. Drenthe en Brabant kwamen erbij als provincie. Er kwam eenheid in belasting, wetten, decimale stelsel enz. Rond 1800 was er staatkundige eenheid. Deze werd later uitgebreid. België splitste zich in 1830 af, in 1839 aanvaarde Willem I dit ook.

Natievorming en de voormalige Generaliteitslanden

In de industriële tijd weer een 3 standenmaatschappij: bourgeoisie, middenklasse en arbeidersklasse. Volgens 19e eeuwse waarnemers 4 deling:  grote burgerij (regenten, hoge ambtenaren, bankiers en academici)  kleine burgerij (winkeliers, ambachtslieden, onderwijzers)  werklieden (landbouw, ambacht, fabriek)  arbeiders en paupers (bedeelden, bedelaars)

Als je hogere komaf had, had je ook meer info over andere gebieden, je was beter geïnformeerd. Maakte lange reizen, spraken ABN, hadden geld en tijd. Lagere komaf bleef meer in oude, vertrouwde gebied. Spraken vaak dialect, reisden weinig tot niet en lazen ook bijna niet (geen opleiding).

Holland en de overige gewesten

Woonplaats had belangrijke rol. Gangbare verdeling land vs. zee en noord vs. zuid. Holland vs. de rest van Nederland kan ook. Hollandse elite bleef gevoel van superioriteit en betrokkenheid houden. Holland rijk gebied met hogere lonen en kosten.

Ruimtelijke cohesie

Nederland was in 1e helft 19e eeuw een staat maar geen natie. Tot 1873 weinig interesse buiten eigen gebied. Groei tot 1870 vooral afhankelijk van lokaal bestaansbronnen:  Den Helder / Vlissingen  Marine  Arnhem / Apeldoorn  bouw villawijken  Plaatsen Noordelijk  scheepsbouw  Tilburg  wol nijverheid  Harderwijk  handel tabak en kalveren  Assen  ontginning en verveningen

Tot 1870 weinig integratie buiten het westen. Weinig stedelijke specialisatie en complementariteit verhinderde het ontstaan van afhankelijkheid. Na 1870 meer ontwikkeling op nationale schaal.

Meer differentiatie dan integratie

Integratie vooral op staatkundig vlak, natievorming bleef achter. Samenhang tussen regio’s en steden was gering. Wanneer begin ‘moderne tijd’:  spoorwegen ontwikkelen vanaf 1860 in rap tempo  urbanisatie 1880  schoolstrijd 1870  industrialisatie 1890

Hoofdstuk 3 Transport, communicatie en migratie

1 van de noodzakelijke voorwaarden voor ruimtelijke integratie is de aanwezigheid van een samenhangend netwerk van transport en communicatielijnen.

Openbaar vervoer over water

Nederland had vanaf 1630 watervervoer (trekschuit). Dit was een relatief comfortabele en goedkope manier van reizen. Het netwerk was groot en de frequentie was hoog. De trekschuit was minder snel dan de koets maar wel goedkoper en vaker. De wegen voor koetsen waren slechter dan de waterwegen. Door de trekschuit was er een hoge mobiliteit voor Friezen, Groningers en Hollanders. Aan het eind van de 18e eeuw ging de kwaliteit van de wegen en koetsen omhoog. Trekschuit werd minder gebruikt.

Aanleg infrastructuur Landwegen

De 1e concurrent van de trekschuit was de koets. Deze kon via landwegen. Bij de oprichting van het Koninkrijk der Nederland was er minder dan 500 km. aan straatwegen. De wegen die er waren, waren erg nat en slecht. In Overijssel, Limburg, Drenthe, Groningen en Friesland lagen helemaal geen wegen. Lodewijk legde meer wegen aan zodat er langere afstanden overbrugd konden worden. Koning Willem I besloot dat de opbrengst van de wegen gebruikt moest worden om de wegen te verbeteren. In de 19e eeuw waren er veel tolwegen. Waren ook mensen die de tol niet hoefden te betalen (Boerenmarkten). In 1899 schafte het rijk de tol op. Verkeer lag in de jaren 30-40 erg hoog, daarna kwamen er meer spoorwegen. In de jaren 80 komt de tram op. Het lokale verkeer verminderde. Wegen veranderde ook, niet meer heel breed en veel bochten. Was voor de auto niet zo goed. In 1890 werden de rubberbanden van de fietsen vervangen voor luchtbanden.

Spoorwegen

In 1825 1e trein in Engeland, in 1839 de 1e trein in Nederland. Deze reed tussen Amsterdam en Haarlem. In de jaren 50 waren er 2 trajecten. Deze sloten niet op elkaar aan. In 1860 ging de overheid spoorlijnen bouwen. In ’63 1e lijn van staatsspoorwegen. In de loop van de tijd werden de lijnen steeds groter. Tussen 1880-1920 groeide ook de tramverbindingen.

Waterwegen

Netwerk van waterwegen volgens 4 fasen:  losse fragmenten  integratie  intensivering (verdichting)

telefoons op openbare plekken. Kosten werden hierdoor lager, groei was explosief.

Post

Door post was contact mogelijk buiten je eigen omgeving. Post was in het begin erg duur, daarna prijs daalde, meer post versturen. Ansichtkaarten werden ook meer verstuurd, voor mensen makkelijk om contact te houden.

Opkomst van de massamedia

Uitwisseling informatie werd steeds makkelijker. Door massamedia werd een groter publiek bereikt (krant, bioscoop, radio en televisie.) De opkomst hoort bij een moderniserende samenleving.

Almanakken en kranten

Gedrukte informatie over je eigen streek 1e helft van de 19e eeuw hoofdzakelijk in almanakken. Grootste deel was regionaal. Regionaal ging over de markt, predikanten of informatie over de plaats. Kranten waren redelijk duur, waren maar enkele en dan vooral voor elite. In 1896 werd de belasting (dagbladzegel) van de kranten afgehaald. De oplage steeg, meer soorten kranten en prijs werd lager. Sloten meer aan op de verzuiling, meer verschil. Verspreiding ging via het spoor, meer en sneller. In de kranten kwam steeds meer informatie, tijdschriften kwamen ook op. Foto’s gingen een rol spelen. In de 20e eeuw steeg vooral de oplage van de kranten die al bestonden.

Radio en televisie

Verspreiding radio ging erg snel. Rond 1925 omroepverenigingen die voor de radio zorgden. Radiodichtheid erg hoog. Na de oorlog steeg de radio nog sneller. Televisie was in de naoorlogse tijd wel belangrijkers. Radio voor veel landelijke informatie.

Bioscoop

Film was ook belangrijk voor de verspreiding van mentale en informatieve schaalvergroting. In de bioscoop waren speelfilms maar ook het journaal. De ramp van de Titanic was er te zien maar ook in de krant te lezen. Mensen raakten steeds meer betrokken bij de buitenwereld. Door moderne media mensen meer betrokken.

Van lokale tijden naar 1 nationale tijd

Vaste kalender sinds 1701. Landelijke kloktijd vanaf 1 mei 1909. De Amsterdamse zonnetijd zou gebruikt worden. Daarvoor tijden overal anders. Klokken werden aan de hand van de zon gezet, daarom elke dag anders. Amsterdam koos in 1832 voor een middelbare tijd, Haarlem paste tijd elke dag aan. Was lastig voor bijvoorbeeld de trekschuit want wat was nou de goede tijd. Voor de spoorlijn was een vaste tijd ook noodzakelijk, hoe konden treinen anders vertrekken. In 1858 steeds meer vaste tijden. In 1892 werd de Greenwichtijd gebruikt voor post en telegraaf. Waren nu 3 tijden:  West- Europese voor spoor  Amsterdamse  Lokale tijden In 1909 heel Nederland op Amsterdamse tijd, in 1937 op de 5e meridiaan Oosterlengte en bij Duitse bezetting op Midden- Europese tijd (nu nog steeds).

Migratie: mensen in beweging

Migratie kan vele redenen hebben.  Werk (van platteland naar stad)  Huwelijk  Opleiding  economisch besef

Seizoenmigratie

Mensen die paar maanden per jaar ergens anders werken, commerciële landbouw is hier een voorbeeld van. Om betere kansen te krijgen reisden mensen ver. Bleef tot in de 19e eeuw doorgaan. Lonen hier hoger, levensonderhoud ook maar leefden zo zuinig mogelijk. Trokken rond voor werk, dialecten vermoeilijkten het werk.

Permanente migratie en forensisme

Over migratie in de 1e helft 19e eeuw is weinig bekend. Tot 1870 redelijk stabiel qua landbouw, daarna industrialisatie en hernieuwde verstedelijking. Verhuizingen waren vooral binnen streek. In 1849 leefde 20% van de bevolking buiten geboortegemeente. Migratie was meestal gedwongen (te weinig ruimte of voor werk). Door modernisering migratie op langere afstanden, steden groeide. Migratie ook door afstoting platteland, aantrekking stad (meer werkgelegenheid). Tussen 1900 – 1930 migratie erg hoog. Grote steden

In 16e / 17e eeuw in kustprovincies veel veranderingen. Baltisch graan had zelfvoorzienende noodzaak weggenomen. Steden groeiden snel, meer vraag naar voedsel. Stimuleerde introductie nieuwe landbouwtechnieken en grote kapitaalinvesteringen. Nieuwe bedrijven, productie voor de markt. Stad en platteland verbonden met elkaar. Betaling in het oosten nog veel in natura. Deze tegenstelling bleef in 193 eeuw ook bestaan.

De oostelijke zandgronden

De sociaal- economische structuur van agrarische bevolking op de zandgronden was rond 1800 nog een peasant economie. Een peasant is een kleine niet gecommercialiseerde boer. Er waren 3 niveaus. Huishouden is de basiseenheid, leden zijn op elkaar afgestemd. Is deel van een dorpsgemeenschap die beslissingen neemt over de bebouwing van akkers en het beheer van gronden. Dorpsgemeenschap onderworpen aan een grote samenleving waar ze pacht en belasting aan betalen. Productiestrategie was dus eerst voor eigen behoefte en daarna voor ‘grotere samenleving’ en als laatste voor de markt. Bij zandgronden vaak peasant cultuur. In oosten boer- ambachtsman vaak samen, kust meer gespecialiseerde ambachtslieden. In de loop van 19e eeuw ontwikkeling die eind maakte aan tweedeling. Zandgronden meer betrokken, leveren ook bijdrage. Regionale factoren:  Demografische ontwikkeling (bevolkingsgroei)  Vervening  Landbouw werd intensiever  Infrastructuur (meer transport en betere wegen)  Textielnijverheid kwam op Na 1795 kregen ook andere delen in Nederland wat te zeggen. Marke- genootschappen regelde woeste gronden. In stand houden en extreme ontginning voorkomen en armen bestaansminimum geven. Markt vanaf 1840 openstellen. Prijzen stegen, kwam specialisatie bij veehouderij.

De zuidelijke zandgronden

Landbouw in het zuiden was in 19e eeuw beter ontwikkeld. Grotere bevolkingsdruk en meer marktsteden. Door gebrek aan weidegrond moeilijke veeteelt. Gebrek aan geld, veel boeren in krijt bij winkels (tussen handelaren). Verbetering transport kwam goed van pas.

De Kustprovincies

In de 1e helft 19e eeuw stagneerde landbouw in laag- Nederland. De steden in het westen waren een schim van de grote steden uit de Gouden eeuw. Stedelijke armoede had weerslag op landbouw. Groningen

uitzondering. Achterstand  mogelijkheid tot specialisatie. Na 1850 aantal veranderingen. Export groeide, vraag naar luxe levensmiddelen kwam ook op. Tuinbouw en akkerbouw groeide ook. Engelse markt was belangrijk (Duitse, Bel., Franse ook). Groei ging samen met toename vraag arbeid. Lonen stegen vanaf 1860. Mechanisatie vanaf 1865 opgang. In landbouw ontstond aardappelmeel, strokarton, suiker, vlas en meekrap.

Grote verscheidenheid

In Nederland grote verschillen in gebruik landbouwgrond. Grondsoort speelt grote rol.

De agrarische sector na 1880

Eind 19e eeuw agrarische crisis, ondanks hoge transport snelheid. Graan werd door spoor snel vervoerd, in grote hoeveelheden. Kwam goedkoop uit Rusland (<1880) en Argentinië (<1890). Graanprijzen daalde, technische uitvinding deden prijzen kool en meekrap dalen, tabak daalde door tropische concurrentie. Sectoren verplaatsen  aardappel, suikerbiet, peulvruchten en veeteelt.

Versnelde modernisering

De agrarische crisis heeft de modernisering versneld. Na 1895 veel veranderingen. Ook organisatorische veranderingen. Commerciele veranderingen onder begrippen specialisatie en schaalvergroting. Zandgronden hadden achterstand. Beperkt aantal producten, vooral voor eigen gebruik. Nadruk op veehouderij, economisch beter om veevoer te kopen. Schaalvergroting landbouw niet zozeer door vergroten maar door samenwerking in landbouwcoöperaties. Dit waren schakels tussen de boeren en markt. Zorgden voor afzet maar ook voor krediet. In 1877 eerste aankoopvereniging. In 1886 eerste verwerkingsverening. In 1887 1e afzetcoöperatie (tuinbouw). In 1896 1e coöperatieve kredietvereniging. Vooral in zuiden veel coöperaties, noorden minder enthousiast. Wel veel ontwikkelingen:  kleine boeren / tuinders konden zich zo ontwikkelen aanschaf mogelijk als je het samen kocht. Kregen zo wel verkoop van producten en betere prijzen  greep op de markt kon vergroot worden. Monopolies verbroken, minder afhankelijk.

Van lokale naar Europese markt

Modernisering kon door transport/communicatienetwerk , infrastructuur zorgde voor betere en goedkopere aanvoer. Internationale markt nam steeds verder toe. In 1962 economische eenwording door gemeenschappelijke prijsbeleid. Vanaf 1968 uniforme prijzen. Nederland landbouw ontwikkelde zich snel. Productiviteit steeg ook. Nederland richtte zich op export. Producten steeds meer gespecialiseerd.

De Staat doordringt de maatschappij

Overheid kan burgers op verschillende manieren aan de staat binden:  Onderwijs o Draagt kennis, vaardigheden op volk over o Natievorming door ideologie van de natie te accentueren o Door gs en ak gevoel natie overbrengen o Taal zorgt voor verbondenheid  Leger o Samen het vaderland verdedigen o Samen tegen de vijand o Afkomst is niet belangrijk o Vaderlandsliefde o Onvoorwaardelijke trouw  Belasting o Zonder inkomsten kan de staat niet bestaan o Iedereen betaalt o Is van ons samen

Opvoeding tot brave burgers

Voor 1795 geen algemeen onderwijsstelsel. Generaliteitslanden programma van Staten-Generaal. Platteland, steden eigen programma. Bataafse revolutie  nationaal onderwijsstelsel. Scholen kregen christelijk karakter. Katholieken ook naar die scholen. Joden hadden wel eigen scholen. Alle wetten werden vastgelegd. In 1806 de belangrijkste. Katholieken kregen ook functies in het onderwijs. Door districtsschoolopzieners en plaatselijke schoolopzieners. Was geen leerplicht, keuze ouders. Bleef na Franse tijd. Systeem in Bel. niet populair. In Noord-Nederland (nu NL.) problemen vooral in Limburg.

Voor vaderland en oranje

Verdediging van grenzen en handhaven interne rust en orde: taken van gewapende macht, plaatselijke schutterij en staand (beroeps)leger. Door de Bataafse Republiek centrale overheid, houdt zich bezig met schutterij. Treden op namens overheid, burgermacht bleef plaatselijke instelling. Na Franse tijd vraag naar leger om Fransen te bestrijden en om onafhankelijkheid te verdedigen. Hierna vraag of permanent beroepsleger of andere optie (burgermacht) beter was. In 1813 verscheen reglement van algemene volksbewapening (Landstorm en landsmilitie).  Landstorm o Weerbare mannen 17- o Na oefening bewapend in compagnieën o Plaatselijk bestuur kreeg hier beschikking over o Eigen plaats verdedigen

 Landmilitie o Vrijwillig aangemeld o Kwamen uit Landstorm o Te weinig aangemeld? Gekozen

Grondwet 1814-1815 handhaafden militieplicht. Dienstplicht van 18- 23 jaar daarvan paar jaar onder de wapenen. Na dienstplicht nog 10 jaar dienstplichtig. De stedelijke schutterij kon onder militair bevel komen ten tijde van oorlog. Het beroepsleger bestond uit huurlingen. Dit systeem tot 1901 (landweerwet). Mannelijke burgers gebonden door dienstplicht. Konden het voorkomen doordat niet iedereen opgeroepen werd (bij geluk niet geroepen) of door nummerwisseling (je betaalde een ander om op jouw nummer te gaan). Wisselen was duur en risico, persoon kon afgekeurd worden. In 1898 werd het stelsel afgeschaft.

Wie zal het betalen

In grondwet werd vastgelegd dat elke burger belasting moet betalen. In 1805 kwam er nieuw belastingstelsel, minder ongelijk. Naast grondbelasting ook personele- patent belasting. Was ook successierecht, zegelrecht, in- en uitvoerrecht en accijnzen. Op rijksbelasting kon gemeente nog opcenten heffen. Dit bleef tot 1893. Toen verdween patent en kwam er belasting op inkomsten, vermogen en vennootschap. Tot 1851 veel verschil per stad.

Van nachtwakerstaat naar verzorgingsstaat

Eerste zorgstaat was stabiliteit handhaven. Daarna economie verbeteren (handel ook). Na 1850 ging overheid ook kijken naar de verzorgende taken. Deze ontwikkeling op 2 punten:  toenemende staatsbemoeienis met maatschappelijk leven  verschuiving binnen takenpakket

Kiezers en gekozenen

Plaatselijke revolutionaire beslisten wie stemgerechtigd burger was en wie invloed mocht uitoefenen. Vrouwen sowieso geen stemrecht. Bedelaars, jongeren en bedienden ook niet. De minimumgrens was 18- (verschilde per plek). Na Franse tijd kwam kiesstelsel: mengvorm van oude en nieuwe. Provinciale Staten hielden naast bestuur op platteland, taak om leden voor Tweede Kamer te kiezen. Waren 110 leden, 22 Holland tot 1 Drenthe. Minimumleeftijd hiervoor was 30 jaar. Provinciale Staten gekozen door 3 standen:  edelen en ridderschappen  landelijke stand  steden

oude. Enkele hielpen wel; regeling kiesrecht, scheiding bestuur – rechtspraak, stad – platteland minder verschil, uniformering bestuur gemeenten. Na bevrijding Fransen grondwet 1814 nog wel onderscheid steden – dorpen. In reglementen verschillen uitgewerkt. In stedelijke gemeenten burgemeester (door koning gekozen). Raad (door kiescollege) naast hem. Kiescollege (gekozen door census). Niet-stedelijke gemeenten onder regeling per provincie anders. Gemeenten door Schout bestuur (door koning gekozen). Naast schout ook gemeenteraad (door Provinciale Staten). Verdere uniformering in 1824/1825  1 reglement voor steden, 1 voor platteland. Thorbecke zijn gemeentewet maakte eind aan onderscheid tussen stad en platteland. Wet had 4 hoofdbeginselen: 1. Bestuur in handen van vertegenwoordiging der burgers. Aantal kiesgerechtigden groter dan voor Tweede Kamer. Census gemeenteraad helft van census Tweede Kamer. 2. Principe gemeentelijke autonomie ingevoerd. Alle gemeentelijke besluiten onder toezicht Kroon. Financiële besluiten onder preventief toezicht Gedeputeerde Staten. 3. Gemeentewezen wettelijk geregeld. Eind afhankelijkheid koninklijke reglementen. Bevoegdheden duidelijk vastgelegd. 4. Openbaarheid bestuur. Raadsvergadering openbaar

Nationale overheid kreeg zo greep op de samenleving. Prioriteit Thorbecke lag bij de staat. Gemeente onderdeel staat, vervolgens zelfstandig. Gemeenten kregen taken via nationale wetgeving. Armenwet 1854, Lager Onderwijswet 1857. Armenzorg eerst particulier later door overheid. Overheid wel te maken met onderwijs werd verantwoordelijk. Kosten werden daardoor hoger. Post openbaar werken gaat mede over industrialisatie. Tussen stad- platteland veel verschillen. Stad heeft hogere kosten dan het platteland. Regionaal ook nog steeds veel verschillen. Landelijke verschillen nemen in de 20e eeuw af. Gemeentegrootte speelt nog wel een rol voor verschil. Criminaliteit, kansarme en problemen blijven in grote steden.

Lokale en nationale kiezersoriëntatie

Gemeenteraadsverkiezingen nog steeds regionaal. Nationale partijen hadden weinig te zeggen. Er waren verschillende lijsten:  Kerkdorpen en buurtschappen  Standslijsten boeren, arbeiders en middenstanders  Lokale leiders, geestelijken, adel, onderwijzers, artsen, notarissen, grote boeren  Algemeen of plaatselijk belang  Persoonslijsten op populariteit.

Hoofdstuk 6 Culturele eenwording

De eenwording heeft ook invloed op de regionale culturen. Mensen pasten zich aan, aan de dominantie cultuur. Ze zochten steun bij gelijkgestemden.

De opmars van het ABN

In Nederland was lange tijd een 2e taal naast het Nederlands, namelijk het Fries. Rond 1800 in Friesland 3 talen: Nederlands, het Fries in de stad en het Fries op het platteland. Op scholen werd er Fries gesproken en er werd in het Nederlands gepreekt (aan de hand van de Nederlandse Staten- Bijbel). In 1806 verdween het Fries uit de scholen, taal door Nederlands sprekende docenten. Methodes werden ook vervangen, in Friesland deed Nederlands echt zijn intrede. Er verdwenen ook specifieke Friese woorden. In 1829 was er een Friese beweging, ontstond Fries Genootschap voor Geschied- Oudheid en Taalkunde. Vaak gestreden om het Fries weer overal toe te laten. Midden 20e eeuw Fries op het platteland als omgangstaal. Wel meer Nederlandse woorden. Door tv en migratie ook meer Nederlands op het platteland. In 1953-1956 Fries erkend om te spreken en schrijven in het openbare bestuur en de rechtspraak. In 1970 Fries erkend als vak op de lagere school. Door ABN namen de dialecten af, de migratie hielp dit ook verminderen. Processen werden versneld door communicatie op grotere afstanden. Het Hollandse dialect is de basis van het ABN.

Aap noot mies (alfabetisering)

De lees en schrijfkunst was van grote betekenis voor de taalkundige integratie. Lezen en schrijven gebeurd in de standaardtaal. In het begin van de 19e eeuw eerste leren lezen en dan pas schrijven. Binnen Europa had Nederland hoog alfabetiseringsniveau. Protestantisme vond lezen belangrijk dus werd het aangeleerd. Welvaart speelde ook een rol. Drenthe had veel mensen die konden schrijven. Mede door periode rond de Republiek. Toen Drenthe nog een landschap (reglementen van de kerk) was kinderen op jonge leeftijd naar school. Konden dus lezen en schrijven. Schoolgeld werd sowieso betaald, of je nu ging of niet. Deze regel werd in 1857 weer afgeschaft. In het Zuiden was een economische achterstand dus ook op dit gebied. Katholieke geloof vond lezen en schrijven niet noodzakelijk. Zorgde voor groot contrast tussen protestanten en katholieken. In de loop van de 19e eeuw verschillen minder. Door onderwijsstelsel 1806 en emancipatie. Rond eeuwwisseling liep Drenthe steeds meer achter. De steden groeide een stuk harder. Leerplicht 1901 verkleint de verschillen nog meer.

Requiem voor de oude plattelandsbeschavingen

Feodale structuur sloot aan bij de Republiek der Verenigde Nederlanden. Belang eigen gewest hoog. Nederlands Hervormde Kerk overheerste op godsdienstig terrein. Gezag over Kerkelijke zaken maar ook huwelijk, armenzorg en onderwijs. Katholieken, Joden of Protestanten die afweken werden niet als volwaardig gezien. Uitgesloten voor staatsambten. Eenheidsstaat 19e eeuw, maakte einde aan formele achterstelling Generaliteitslanden. Eenheid was nog niet behaald, zou eerst nog schoolstrijd ontstaan. Verschillende manieren om scherpe culturen te verzwakken:

  1. Culturele minderheden onderdrukken of elimineren. (vb. Frankrijk onderdrukt Occitaans, Bretons en Vlaams)
  2. Institutionalisering van culturele verschillen. Federale opbouw staat. Evenwicht centraal gezag – regionale (culturele autonomie.)
  3. Culturele verschillen marginaliseren. Verschillen terug gedrongen tot thuis en niet openbaar. (vb. Nederland en etnische minderheden.)

Ontstaat vaak door samenspel machten en groeperingen. Mengvormen horen er ook bij. Tijdens Koninkrijk der Nederlanden probeerden (liberale) regering godsdienstige tegenstellingen tegen te werken. Daarna institutionalisering. Rond eeuwwisseling was Nederland 3 stromen land:  Katholieken  Protestanten  Vrijzinnige Friesland meeste radicalen, onkerkelijken en orthodoxen. Stonden recht tegenover elkaar. Schoolstrijd hier erg heftig. Door verzuiling (ook nationaal) weinig contact met elkaar. Alleen top van de zuilen onderling contact. Gevolg was soort concurrentiestrijd. Seks was altijd alleen voor voortplanting en binnen het huwelijk. In de jaren 60-70 kwamen er anticonceptiemiddelen en seks mocht ook voor het huwelijk. Ontstonden ook andere samenlevingsvormen. Culturele evolutie door meerdere oorzaken. Vanaf 1965 steeg de koopkracht snel. Ruimtelijke mobiliteit vergroot, tv verbrak het isolement van de zuilen. Opleidingsniveau steeg. De vruchtbaarheid daalde enorm ook door de komst van de pil.

Ruimtelijke patronen van politieke voorkeur

Culturele verschillen nemen af. Dit is ook te zien aan politiek. Provinciale politieke verhoudingen meer als landelijke

Onkerkelijkheid

Bij de volkstelling 1879 blijkt onkerkelijkheid als aparte categorie te zijn. Eerste onkerkelijkheid niet in grote steden maar in Groningen en Friesland (op het platteland). Op het Friese platteland meer dan in de steden.

Binnen de kerk ontstonden grote conflicten, naast de toename van de onkerkelijkheid bracht dat ook een toenamen van gereformeerden met zich mee. Sociaal- psychologische aspecten verwijzen naar Friese volkskarakter. Vertonen grote mate van eigenzinnigheid. Ook in Zaanstreek onkerkelijkheid door vroeg industrialisme. Socialisme komt daar op. Ontkerkelijking in steden hoger. De gang naar de stad betekende het verlaten van platteland, vertrouwde omgeving enz. In de steden culturele menging, traditionele waarden en normen werden minder. Sociale controle verdween. In Noord- Brabant en Limburg weinig onkerkelijkheid. Na WO2 door zuilen minder onkerkelijkheid. Na de jaren 60 groeide dit weer sneller.

Voeding en conservering

In het begin van de 20e eeuw veel regionale verschillen qua voeding. Conserveringsmethoden verschilden ook. Na WO1 weckpotten  voor rijke gezinnen. Na WO2 (eind jaren 50) diepvriezers (grote voor meerdere families). In jaren 60 bij elk gezin. Het ontbijt (tijd, hoeveelheid en samenstelling) verschilde per provincie. Ook het middageten is plaatsgebonden. Geleidelijk verdween dit. Ontstonden (inter) nationale markten. Kwamen advertenties en huishoud- en voedingsonderwijs. Meisjes leerden meer over het huishouden, hygiëne. Kookboeken werden ook geïntroduceerd.

Tegenkrachten: minizuiltjes en buitenlanders

Minizuiltjes ontstonden als tegenbeweging tegen de grote zuilen. De immigratie stijgt ook. Zorgt voor culturele differentiatie.

Afsluiting

Veel culturele verschillen zijn veranderd. Na 1965 namen de dominante zuilen af. Samenleving die overblijft is georiënteerd ook op de nationale cultuur. Geografische verschillen hebben te maken met stedelijkheid. Regionale culturen (oude elementen) dreigen te verdwijnen of worden opgenomen in Nederlandse cultuur (carnaval of de Elfstedentocht). Culturele verschillen op gebied van geloof, politiek en vakbonden verminderen ook.

Hoofdstuk 7 Twee dialectische processen

Was dit document nuttig?
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Samenvatting De Eenwording Van Nederland

Vak: Sociaal-economische Geschiedenis

5 Documenten
Studenten deelden 5 documenten in dit vak
Was dit document nuttig?

Dit is een preview

Wil je onbeperkt toegang? Word Premium en krijg toegang tot alle 23 pagina's
  • Toegang tot alle documenten

  • Onbeperkt downloaden

  • Hogere cijfers halen

Uploaden

Deel jouw documenten voor gratis toegang

Ben je al Premium?
Samenvatting De eenwording van Nederland Sociaal- economische geschiedenis
Hoofdstuk 1 Het krachtveld van de eenwording
Het verdwijnen van de klederdracht kan gezien worden als een teken
van eenwording. Lokale en regionale groepen werden meer met elkaar
vervlochten. Relatieve autonomie en isolement maken plaats voor
afhankelijkheid en communicatie. Eenwording is een proces van sociaal-
ruimtelijke integratie. Gebieden en gemeenschappen komen steeds meer
samen. De Franse tijd kan gezien worden als een nieuw begin.
Modernisering en sociale mobilisering
Integratie en schaalvergroting maken deel uit van algemene
processen van modernisering van de samenleving. Deel van de bevolking
dat is opgenomen in het moderniseringsproces wordt een sociaal
gemobiliseerd deel. Zijn verschillende indicatoren om dit te bepalen:
woon in stad
krijgt de krant en ontvangt post
leeft niet van landbouw, bosbouw of visserij
betaalt belasting
vervult militaire dienstplicht
bezoekt de markt
is naar school geweest
luistert naar de radio, gaat naar de film
heeft verzekeringen
is in het kiesregister opgenomen
Dit is een deel van de indicatoren. Voldoe je aan een deel? Dan ben je
sociaal mobiel.
Een schematisering in 4 dimensies
De eenwording begint in de Franse tijd (1800). Op papier kwam er
een eenwording tussen de 7 gewesten en de Generaliteitslanden. In het
echt duurde het nog veel langer. De ontwikkelingen gebeurde op 4
gebieden:
* Infrastructurele integratie
verbondenheid
bereikbaarheid
transport en communicatie
land-, water-, en spoorwegen
telefoon en telegraaf
uitwisseling van goederen, diensten, kapitaal, informatie en mensen
* Economische integratie
schaalvergroting
verplaatsing van lokale naar nationale/internationale markten
omzet en productie ging omhoog, aantal vestigingen ging omlaag
* Politieke integratie
nationale overheid kreeg meer invloed
1

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.