Meteen naar document
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Historische context 1 het Britse rijk + kenmerkende aspecten

samenvatting
Vak

Geschiedenis

999+ Documenten
Studenten deelden 1818 documenten in dit vak
NiveauJaar

HAVO

5
Studiejaar: 2022/2023
Geüpload door:
Anonieme student
Dit document is geüpload door een student, net als jij, die anoniem wil blijven.
Linde College

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Gerelateerde Studylists

geschiedenis

Preview tekst

Historische context 1 het Britse rijk

1585-

Op welke manier ontwikkelden zich de Engelse koloniën in de Amerika’s (1585-1833)?

Aan het eind van de 16e eeuw gaan de Engelsen Noord-Amerika verkennen. Ze zijn opzoek naar - Mogelijke uitvalsbasis in strijd met Spanje (economisch motief) Engeland was in oorlog met Spanje. Spanje financierde deze oorlog met goud en zilver uit Noord-Amerika, dus Engelsen gaan ook naar Amerika om zelf opzoek te gaan naar goud en zilver en; - Eventuele kolonie (politiek motief) Om een uitvalsbasis voor kaapvaart te creëren.

In 1585 komt de eerste groep Engelse kolonisten aan in Noord-Amerika. Ze hopen daar goud en zilver te vinden, net zoals de Spanjaarden en Portugezen in Zuid-Amerika. Engeland zoekt naar een alternatieve route naar Azië. Handel op Azië (in specerijen) was winstgevend en vooral in handen van Portugezen. Raonoke wordt de eerste kolonie van Engeland, maar dit was geen succes door mislukte oogsten en ruzie met de inheemse bevolking.

Dit pas bij kenmerkend aspect 18: het begin van de Europese overzeese expansie.

Als 3e motief voor de Engelsen waarom ze naar Noord-Amerika gaan is een religieus motief. Na de reformatie ontstaan diverse christelijke stromingen in West-Europa. De Engelse kerk heeft de Anglicaanse kerk en staat onder leiding van Engelse koning. Andersdenkenden krijgen weinig ruimte. Puriteinen (strenge protestanten) zoeken daarom naar andere plek om te leven en hun geloof te belijden. Ze vertrokken naar Noord-Amerika en stichtten een nederzetting met de naam Plymouth (1620) met als doel; geheel nieuwe puriteinse calvinistische samenleving. Deze groep wordt de Pilgrim Fathers genoemd: voorvaders van de VS. Doordat ze in november aankwamen, was er geen tijd meer om voedselvoorraden aan te leggen. Inheemse bevolking gaf hun voedsel in ruil voor gebruiksvoorwerpen die de Engelsen maakten.

Dit past bij kenmerkend aspect 21: De reformatie.

Contacten met inheemse bevolking

De inheemse bevolking werden door Europeanen indianen genoemd. Door de stijging van het aantal kolonisten dat aankomt, komt de verhouding onder druk, door - Europese ziektes - Uitbreiding Europese koloniën ten koste van inheems grondgebied en - Neerbuigende houding van de ‘’beschaafde Europeanen’’ naar de ‘’wilde’’ indianen.  Er ontstaan conflicten over grondgebied, deze lopen uit tot bloedige oorlogen. De kolonisten winnen meestal door betere wapens, maar voor beide kanten zijn er veel slachtoffers gevallen. Uiteindelijk worden de Indianen tot slaaf gemaakt of vermoord.

Er is een verschil tussen de zuidelijke en noordelijke Engelse kolonies, in het noorden was er vooral sprake van vestigingskoloniën ( bestaan vooral uit Europeanen en hun afstammelingen) hier waren ze gericht op landbouw, veel handel (intensieve handel met moederland) en nijverheid. Hier is een agrarisch-urbane samenleving. In het zuiden zijn vooral plantagekoloniën (bestaan vooral uit slaven) hier waren ze gericht op het verbouwen van tabak en katoen (mogelijk door het klimaat) er is een agrarische samenleving met weinig steden. Ze hadden Afrikaanse slaven die zwaar en arbeidsintensief werk moesten verrichten. De 13 koloniën vormen slechts een deel van het Britse rijk in Amerika. De meest winstgevende plantagekoloniën waren op Barbados (1627) en Jamaica (1655), dit was allemaal slavenarbeid. Ze verbouwden op deze plantages suiker, tabak, rijst en indigo.

Koloniën in de Caraïben - Plantagekoloniën op Barbados (1627) en Jamaica (1655) - Suiker, tabak, rijst en indigo - Veel gebruik gemaakt van zwarte slaven - Zeer winstgevende koloniën

Dit past bij kenmerkend aspect 25: begin van de wereldeconomie

De driehoekshandel ontstond met gebruik van slaven. De slavenhandel was winstgevend.  Oprichten Royal African Company , kreeg de monopolie op slavenhandel en de handel in goud met West – Afrika.

Dit past bij kenmerkend aspect 29: Trans-Atlantische slavenhandel en abolitionisme

De Amerikaanse kolonisten kregen kritiek op Engeland, omdat ze meer vrijheid in eigen bestuur wouden en vrij handel. George III (Engelse koning) streef naar absolute macht. Hij kwam met nieuwe belastingen die de Amerikanen moesten betalen aan de Britse overheid, maar zij werden alsnog niet vertegenwoordigd in het Britse parlement. (Deze belastingen waren om de Engelse oorlog te betalen). Frustratie van kolonisten: wel belasting betalen, maar geen politieke vertegenwoordiging in het Engelse parlement.  “no Taxation without representation”

In 1776 kwamen de kolonisten in opstand tegen de Engelse koning, door middel van hun onafhankelijkheidsverklaring wordt soevereiniteit uitgeroepen. De Verenigde Staten wordt een federale staat.

Federale staat: alle 13 Noord-Amerikaanse koloniën doen hier aan mee. In een federale staat is er een federale overheid, maar de lidstaten hebben grote mate van zelfbestuur. Federale overheid komt te pas bij buitenlande politiek, defensie, financiën en economisch verkeer. De lidstaten hebben allemaal een eigen regering en een eigen parlement. Deze bepalen voor hun eigen staat hoe het zit met het onderwijs, politie en rechtspraak.

Dit past bij kenmerkend aspect 30: de democratische revoluties

Er komt een grondwet op basis van Verlichtingsideeën: - Trias Politica (wetgevend, uitvoerend, rechtsprekende macht) - Volkssoevereiniteit ( mag in opstand komen tegen een slechte overheid en heeft het hoogste gezag) - Natuurlijke rechten (vrijheid, gelijkheid, eigendom etc)

Waardoor werd India in de 19e eeuw de belangrijkste kolonie binnen het Britse Rijk? (1765 – 1885)

Na onafhankelijkheid VS ligt de focus van de Britten nu op India.

Indiase subcontinent werd sinds begin 16e eeuw bestuurd door Mogolvorsten. Het Mogolrijk: islamitische nazaten van Turken en Mongolen. O. bekend door hun kunst en cultuur (Taj Mahal). De Mogols onderhouden goede contacten met de Britten en voeren handel in specerijen, thee, porselein en stoffen.

Dit past bij kenmerkend aspect 25: begin van de wereldeconomie

Handel door Britten via East India Company (EIC). De EIC krijgt monopolie op de handel in India, mag verdragen sluiten met mogolvorsten en oorlog voeren. Zij hebben het bestuur over overzeese gebieden en hebben eigen soldaten.

In de 18e eeuw vervalt het Mogolrijk, door - een onderlinge machtsstrijd is tussen onderkoningen - Britse bescherming handelsbelangen - Opkomst andere volkeren - Opkomst rijke middenklasse

De EIC profiteert hiervan en breidt hun macht over India uit, mede dankzij militaire macht.

In 1765 , komt het verdrag van Allahabad, dit zijn afspraken tussen Mogolkeizer en EIC na een door de EIC gewonnen veldslag. In dit verdrag staat dat ; de EIC het recht heeft om belasting te innen, i.p. dat het naar de vorst gaat. Maar ook staat er in het verdrag dat de EIC een toelage geeft voor het onderhoudt van het paleis en militaire steun verleent (maar wel tegen betaling). Het verdrag geeft de Britten de soevereiniteit en de macht in de Bengaalse regio  begin Britse overheersing in India.

De Royal Navy (marine) en het Brits-Indische leger zijn belangrijk voor het Britse Rijk. Ze behouden de controle over het rijk en ze dwingen en beschermen de handel.

Er is nauwelijks migratie van GB naar India. De macht is in handen van een kleine groep Britten, zij maken gebruik van het inheemse bestuur. Officieren van de EIC  sturen Indiase vorsten aan  Indiase vorsten hebben de macht over de bevolking dus: als de EIC de Indiase vorsten onder controle houden, dan houden ze ook de Indiase bevolking onder controle.

Britten wijzen veel Indiase religieuze en sociale gebruiken af. Er komt nu veel ontevredenheid van de Indiërs en ze willen zich onderdrukt: - Ze krijgen hoge belastingen - Geen leidinggevende functie

  • Veel tradities worden verboden
  • Kastenstelsel botst met Engelse cultuur
  • Zendelingen proberen Christendom op te leggen
  • Ongelijkheid voor de wet  Leidt tot opstand in 1857 : Sepoys (Brits-Indiase soldaten) geloven dat hun kogels zijn ingevet met koeien- en varkensvet om ze te beledigen, maar de Britten slaan de opstand gewelddadig neer. De Britten zien wel in dat er dingen moeten veranderen.  India komt onder direct gezag van de Britse regering. Koningin Victoria wordt keizerin van India. EIC verliest haar macht.

Veranderingen in het bestuur - EIC moet macht afstaan aan Britse overheid - Koningin Victoria (regeerperiode 1837-1901) wordt keizerin van India - Macht lokale vorsten beperkt - Indiase leger onder Brits bevel en gevuld met diverse nationaliteiten - Aantal Indiërs opgenomen in wetgevende vergadering als adviseurs - Hoogste Britse functionaris in India heet Onderkoning - In GB is een minister voor Indiase zaken en Raad voor India

India bleef een belangrijkste kolonie en in eerste plaats een winstgewest voor GB. Door India was GB het machtigste land van Europa geworden zo waren ze o. de sterkste op zee.

De kolonie zorgde voor grondstoffen voor de Britse industrie, die werden hier vervolgens in fabrieken verwerkt tot producten  deze fabrieksproducten worden weer verkocht aan de kolonie. Het werd dus ook een belangrijk afzetgebied.

Heerschappij over India gaf politiek en militair aanzien, maar was voor GB vooral economisch belangrijk.

Britten zetten plantages op voor de verbouw van handelsgewassen. India wordt een belangrijk afzetgebied voor Britse industrieproducten  de import van goedkopere Britse producten zorgt voor de achteruitgang van Indiase huisnijverheid (tijdens de import komt er veel belasting over de producten, waardoor ze veel duurder zijn, terwijl zij hun grondstoffen voor heel goedkoop verkopen aan GB).  faillissementen en hongersnood.

De Britten infesteerden in de infrastructuur, ze konden hun macht steeds verder uitbreiden via spoorwegen. - Vervoer van grondstoffen en eindproducten - Vervoer van soldaten en ambtenaren

Hun controle werd nu ook makkelijker door snelle verbindingen - Toenemend gebruik van stoomschepen - Ingebruikname van het Suezkanaal  Route wordt met ongeveer 8 duizend km verkort

Welke rol speelden de koloniën in sociaaleconomische ontwikkelingen in Groot-Brittannië (1750-1900)?

Vanaf 1750 kreeg Groot-Brittannië een grote economische voorsprong op andere landen. Dit kwam door de industriële revolutie/industrialisatie: dit is de overgang van ambachtelijke en kleinschalige productie naar op grote schaal en machinaal geproduceerde producten. - De koloniën zorgden voor vergroting van de economische voorsprong van Groot- Brittannië.  Ze kwamen makkelijk aan goedkope grondstoffen  Koloniën waren afzetmarkten  Investeerden uit koloniën in de industrie

Er was een groei in de Britse bevolking, dit kwam door de hogere voedselproductie. De hogere voedselproductie was mogelijk door de verbeteringen in de landbouw. Dit kwam door de toename van kennis en de opbloei van de wetenschap, er was beschikbaarheid voor nieuwe gewassen en een toename van de landbouwgrond. Nog een gevolg van de kennis en opbloei van de wetenschap is ; daling van het sterftecijfer, door betere ziektebestrijding.

De groei van de bevolking had ook weer gevolgen; er was meer vraag naar goederen, met name textiel  de technologische revolutie kwam opgang  Textielnijverheid kan zich verder ontwikkelen door uitvindingen zoals de Spinning Jenny en stoommachines.

De landbouw stedelijke samenleving wordt industriële samenleving. Engeland wordt het centrum van de wereldeconomie. Mensen gaan in steden wonen en in de fabrieken werken. De welvaart groeit, maar enkel voor de elite. Arbeidersklasse ontstaat en er is hier een slechte arbeids- woonomstandigheden.

Er is een grote groei van de Britse industrie, met grote winsten die leiden tot investeringen in industrie en infrastructuur. Hierdoor is er een mondiale goederen stroom is wordt Groot- Brittannië afhankelijk van gebeurtenissen elders in de wereld. Bijvoorbeeld de burgeroorlog in de Verenigde Staten, er is nu geen katoen meer in Groot-Brittannië. Inda wordt een grote afzetmarkt van Brits textiel, hierdoor stort de binnenlandse textielnijverheid in.

Door de industrialisatie verandert handelskapitalisme in industrieel kapitalisme, ze willen zoveel mogelijk winst maken d.m. herinvesteringen. Ondernemers willen geen beperkingen in investeringsmogelijkheden: - Geen overheidsbemoeienis op gebied van productie, veiligheid en arbeid - Bescherming van de vrijhandel, indien nodig door Royal Navy (inzetten om vrijhandel af te dwingen) - Willen meer politiek invloed

De industrialisatie leidt tot nieuwe sociale klassen 1. Adel + gegoede burgerij (ondernemers) 2. Burgerij (mensen met eigen bedrijf bijv. bakkers) 3. Arbeidersklasse

De ondernemers willen meer politieke invloed, dit leidt tot de Reform Bill (1832). - Kiesdistricten worden anders ingedeeld, het platteland krijgt minder zetels en er komt een betere vertegenwoordiging van industriesteden  er is een uitbreiding van het kiesrecht. - Het gevolg hier van is dat de (land) adel minder invloed heeft en de fabriekseigenaren hebben meer invloed.

Fabrieksarbeiders leven en werken onder slechte omstandigheden in snel groeiende steden. Ze werken in - Onveilige en ongezonde fabrieken - Ze krijgen lage lonen - Hebben lange werktijden - En leven in arbeiderswijken met slechte hygiëne, weinig gezondheidszorg, weinig wooncomfort en zonder sociale voorzieningen.

Overheid ziet dat er wat moet gebeuren en er is vanaf 1833 de invoering van Factory Acts. Dit zou de ergste misstanden tegengaan. - Er komen richtlijnen voor werktijden (voor vrouwen en kinderen), kinderarbeid en veiligheid. - De gevolgen hiervan zijn boze ondernemers, maar ook arbeiders die het nog niet ver genoeg vonden gaan.

 Arbeiders verenigen zich in vakbonden om op te komen voor hun rechten. Zij krijgen soms steun van invloedrijke personen:  Robert Owen: fabriekseigenaar uit New Lanark (Schotland) die sociale maatregelen invoerde  Owen: leefomstandigheden bepalen karakter van mensen

In de 19e eeuw wordt Groot-Brittannië een politieke en economische grootmacht, ‘de werkplaats van de wereld’. Ze hebben de grootste koloniale macht ter wereld. De industriële revolutie verspreidt zich over West-Europa en de VS.

In 1851 komt er een wereldtentoonstelling : Britten tonen hier hun succes op technisch en cultureel gebied, deze tentoonstelling is de eerste wereldtentoonstelling en trekt 6 miljoen bezoekers.

Kenmerkend aspect 19: Veranderd mens- en wereldbeeld & begin wetenschappelijke belangstelling.

  • Wanneer?
    • Vanaf 1350 tot +/- 1600
  • Waar?
    • Eerst Italië, later heel West - Europa
  • Wat?
    • Overgangsperiode tussen Middeleeuwen en Vroegmoderne Tijd

Opkomst van rijke steden, begint bij Italië  Nieuw mensbeeld voor bovenlaag van rijke handelaren: Middeleeuwen: renaissance: Memento mori (gedenk te sterven) Carpe Diem (pluk de dag) Hemel of hel het leven op aarde is ook belangrijk

Nieuwe belangstelling voor klassiek erfgoed (Grieken en Romeinen)  Renaissance  architectuur en kunst op basis van de klassieke vormentaal.

Humanisme - Kritische denkhouding - Universele mens (overal verstand van hebben)

Proberen de wereld te verklaren op een rationale manier. De bijbel is niet meer de enige waarheid vergelijken met klassieke bronnen.

Stimulansen voor de wetenschap 1. De val van Constantinopel (1453) - Einde Oost-Romeinse Rijk - Christenen vluchten en nemen kennis en bronnen mee naar West- Europa 2. Uitvinding boekdrukkunst - Johann Gutenberg (+/- 1450) - Snelle verspreiding ideeën en kennis

Kenmerkend aspect 20: Hernieuwde oriëntatie op klassieke Oudheid

Renaissance: Wedergeboorte kunst en cultuur Grieken en Romeinen

Dankzij de oplevende economie en handel ontstaan in Europa enkele verstedelijkte gebieden waar de burgerlijke cultuur een steeds grotere rol gaat spelen. Vooral in Noord-Italië brengt dit een hernieuwde belangstelling voor de culturele prestaties in de Klassieke Oudheid mee. De belangstelling komt doordat mensen daar omringd worden door de overblijfselen van bouwkunst en beeldende kunst uit die Oudheid. Kunstenaars en schrijvers bestuderen de klassieke vormentaal en vinden hierin inspiratie voor een nieuwe kunststroming.

Op het erfgoed van: - Literatuur o Oud-Grieks o Latijn - Wetenschap - Schilderkunst : klassieke vormen, realisme en schilderen als artiest. - Bouwkunst ; klassieke vormen en natuurgetrouw/realistisch.

Humanisme Echte kennis is gebaseerd op ‘klassieke’ cultuur.

Kenmerkend aspect 22: Nederlandse Opstand

Vanaf 1515 behoren de Nederlanden tot het Spaans-Habsburgse rijk, aan hoofd staat keizer Karel V.

Politiek voor Karel V: - 17 gewesten met eigen regels en wetten - Adel en steden hebben veel privileges - Edelen zijn de baas op het platteland

Karel V voert centralisatie en staatsvorming, dit gaat ten koste van gewesten, steden en edelen. Ook heeft hij een strenge godsdienstpolitiek, iedereen moet katholiek zijn  Calvinisten worden onderdrukt.

1555: Filips II opvolger van Karel V

Een aantal edelen kwamen met het Smeekschrift der Edelen (1565), dit was een verzoekschrift voor zachtere maatregelen tegen de ketters. Filips II had hier geen gehoor bij. Calvinisten hielden nu (illegale) hagenpreken, dit waren protestantse kerkdiensten in de open lucht.

Rond 1560 komt er een beeldenstorm, Filips II stuurt hertog van Alva voor aanpak.  Hij richt de Bloedraad op o Om te betalen voor zijn leger stelt hij de tiende penning op.

 Begin van de Nederlandse opstand. Willem van Oranje wordt leider van de Nederlandse opstand (1568-1648). Deze begint bij de slag bij Heiligerlee (1568). De geuzen (gevluchte protestanten uit Engeland) nemen den Briel in, dit was de 1e overwinning door de opstandelingen  steeds meer steden sluiten zich aan bij de opstand. Dit zorgt ervoor dat de Spaanse soldaten steeds meer moeten vechten, maar ze krijgen al een aantal maanden geen loon meer, omdat de Spaanse schatkist bijna leeg is  De Spaanse soldaten trekken naar de rijke Vlaamse handelssteden en gaan deze plunderen (Spaanse Furie 1576).  pacificatie van Gent 1576 de rest van de gewesten sloten zich nu ook aan bij de opstandelingen. De katholieke zuidelijke gewesten stappen uit de pacificatie van Gent ivm angst  hun vormen de Unie van Atrecht (1579). De overige gewesten blijven bij elkaar en vormen de unie van Utrecht (1579). Zij zetten Filips II af met de Acte van Verlating, ze besluiten zonder vorst of landsheer verder te gaan en worden in 1588 de Republiek der Zeven verenigde Nederlanden. De strijd gaat verder met het twaalfjarige bestand (tijdelijke vrede) deze duurde van 1609-1621. Pas in 1684 wordt er vrede gesloten : vrede van Munster.

Tijdvak 6: tijd van regenten en vorsten 1600 – 1700

Kenmerkend aspect 23 : Absolutisme

Koning Lodewijk XIV regeert vanaf 1661 via het absolutisme (= een staatsvorm waarbij de koning alle macht heeft en alleen aan god hoeft te verantwoorden.) De adel heeft nu minder macht en Edict van Nantes wordt ingetrokken. Alleen het Katholieke geloof is toegestaan, Hugenoten (calvinisten) moeten Frankrijk verlaten.

Het absolutisme wordt gerechtvaardigd door Droit Divin: koning is Gods politieke vertegenwoordiger op aarde.

Kenmerkend aspect 24 : De Gouden Eeuw op het gebied van economie, politiek en cultuur

Het was een tijd van opbloei van de economie in de republiek. Dit kwam door: - Moedernegotie/Oostzeevaart = graanhandel via de Oostzee die Holland veel winst oplevert en van Amsterdam een belangrijke stapelmarkt van West-Europa maakt. - Commerciële landbouw (Holland) - VOC en WIC - Stapelmarkt Amsterdam  financieel centrum

Er is nu een relatief hoge welvaart; lage werkloosheid en armenzorg.

Er is ook een culturele bloei in de schilderkunst, architectuur en dichtkunst. Er zijn veel schilders met veel opdrachten, dit kwam door rijkdom van klanten.

  • Bestuur in de republiek
    • Regenten
      • Afgevaardigden van alle gewesten
      • Stadhouder (legeraanvoerder / Oranje)
      • Bestuur andere Europese landen
    • Monarchie
      • Koning

Tijdvak 7 : tijd van pruiken revoluties 1700 – 1800

Kenmerkend aspect 27: de verlichting

Verlichting is een stroming van geleerden die meende dat alles met behulp van het verstand kon worden verklaard. Dat zou bijdragen aan de vooruitgang van de samenleving.

  • Toepassen van wetenschappelijk denken op de maatschappij en het menselijk leven, op terrein van politiek, economie en godsdienst.

Frankrijk Frankrijk is het centrum van de verlichting. Voltaire is een Franse verlichte denker, hij is tegen godsdienstfanaten en deïsme : god heeft de aarde gemaakt, maar bemoeit zich er niet meer mee. Ook heb je in Frankrijk Montesqieu: - Trias politica : scheiding van die machten 1. Rechtelijke macht 2. Wetgevende macht 3. Uitvoerende macht

Verlichte ideeën werden verspreid via brieven, boeken, encyclopedie en salon- bijeenkomsten.

Kenmerkend aspect 28 : Het ancien régime en verlicht absolutisme

Door de verlichting groeit de kritiek op het absolutisme, verlichte denkers zien in het Ancien Régiem te veel machtsvertoon en machtsmisbruik. Sommige vorsten die zich verdiepen in de ideeën van verlichte denkers trekken zich deze kritiek aan. Er ontstaat een nieuwe bestuursvorm: verlicht absolutisme, is regeringsvorm waarbij de vorst probeert met verlichte ideeën zijn bestuur te verbeteren, maar wel alle macht blijft houden (idee van Voltaire). ‘’alles voor het volk, niets door het volk’’. De vorsten beslissen alles zelf.

Ideeën uit de verlichting in het bestuur werden gebruikt: - Geen censuur - Vrijheid van meningsuiting - Vrijheid van godsdienst

Ancien Régime : oude orde vóór Franse revolutie  Standensamenleving bleef bestaan: 1. Geestelijkheid 2. Adel 3. Boeren en burgers (nauwelijks inspraak)

Republiek der Nederlanden, na 1747 heeft geen koning maar wel regenten. Willem V wordt standhouder, stadhouderschap wordt erfelijk. Oranjes gedragen zich als absolute koningen.

Kenmerkend aspect 30: De democratische revoluties

Democratische revolutie: verandering in het bestuur van een land, waardoor het volk meer macht krijgt ten koste van de macht van de koning. Deze verandering wordt vastgelegd in de grondwet. (politieke invloed van het volk) ze vonden plaats onder invloed van de verlichting.

Amerikaanse revolutie (1775 – 1783) 13 Engelse koloniën - Veel vrijheid in bestuur - George III wil absolute macht  Nieuwe belasting om oorlog te betalen  Kolonisten verzetten zich tegen belasting ; ‘’No taxation without representation!’’

1773: Boston Tea Party is aanleiding tot Amerikaanse revolutie 4 Juli 1776: onafhankelijkheidsverklaring  ontstaan Verenigde Staten van Amerika 1789: invoering van de grondwet : gebaseerd op Trias Politica (3 gescheiden machten)

Frankrijk

Lodewijk XVI roept Staten-Generaal bijeen in 1789 met als doel hogere belastingen. Ruzie met 3e stand, ze splitsen zich af  oprichting Nationale vergadering, eis: grondwet.

1791: grondwet  Frankrijk wordt constitutionele monarchie : koninkrijk met grondwet. Terreur: Lodewijk XVI vermoord 10 mensen met guillotine en wordt op januari 1793 zelf vermoord.

Bataafse revolutie (1795 – 1806) In de Nederlandse publiek had de stadhouder steeds meer macht naar zich toe getrokken in loop van tijd, daar kwam veel kritiek op van de patriotten. Ze willen modernisering van het bestuur.  1784-1787 : burgeroorlog. 1795: Bataafse Republiek 1798: grondwet, met verlichte ideeën. 1806: Napoleon 1795: nieuwe grondwet, minder democratie, zorgt wel weer voor wat rust. 1799: Napoleon doet staatsgreep en neemt alle macht in handen. Hij reageert als een dictator, maar veel Fransen vinden het prima het zorgt voor rust en Napoleon laat een hele boel van de verlichte ideeën voort bestaan.

Moderne tijd

Tijdvak 8 : tijd van burgers en stoommachines 1800 – 1900

Kenmerkend aspect 31 : De industriële revolutie Tussen 1750 en 1900

De industriële revolutie in de westerse wereld wordt mogelijk gemaakt, doordat er: - Dankzij de verlichting, is er veel wetenschappelijke belangstelling voor experimenten en uitvindingen. - Er zijn veel koopman-ondernemers, die willen investeren en commercialiseren. - Er is voldoende kapitaal aanwezig. - De bevolking groeit, dus er is voldoende aanbod van personeel.

Vanaf 1750 verplaatst het werk zich van huis naar fabriek (mechanisatie), dit is een plek met machines en arbeiders. De fabrieken werden vaak geplaatst in de buurt van stromend wat , dit zorgde voor de aandrijfkracht van machines.

James Watt ontwerpt een machine die werkt met stoom als aandrijfkracht. Het water wordt verhit met steenkool. Fabrieken vestigen zich nu op plekken waar - arbeiders zijn - afzetmarkt (mensen die spullen kopen) is - grondstoffen zijn

 Economisch gevolg: huisnijverheid wordt verdrongen door fabrieksarbeid, enorme toename van de productie en dalende prijzen van producten, omdat er zoveel aanbod is.

 Sociaal gevolg : de industrie groeit  bevolking groeit  verstedelijking (urbanisatie)  landbouw stedelijke samenleving verdwijnt  de industriële samenleving ontstaat.

De landbouw: machines zorgen voor agrarische revolutie; overbodig geworden landbouwwerkers trekken naar de stad op zoek naar werk in de fabrieken.

Het transport: de behoefte van fabrikanten en handelaren aan snellere verbindingen zorgt met de komst van stoomschepen en stoomtreinen voor transportrevolutie ; de aanleg van vele kanalen en duizenden kilometers spoorbaan.

 De behoefte aan grondstoffen (vooral kolen en ijzer) en afzetgebied; Modern imperialisme: Europese regeringen zetten de bevolking in hun koloniën onder druk om meer te produceren en meer grondstoffen te leveren voor de Europese industrieën

Was dit document nuttig?
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Historische context 1 het Britse rijk + kenmerkende aspecten

Vak: Geschiedenis

999+ Documenten
Studenten deelden 1818 documenten in dit vak
NiveauJaar:

HAVO

5
Was dit document nuttig?
Historische context 1 het Britse rijk
1585-1900
Op welke manier ontwikkelden zich de Engelse koloniën in de Amerika’s (1585-1833)?
Aan het eind van de 16e eeuw gaan de Engelsen Noord-Amerika verkennen. Ze zijn opzoek
naar
-Mogelijke uitvalsbasis in strijd met Spanje (economisch motief)
Engeland was in oorlog met Spanje. Spanje financierde deze oorlog met goud en
zilver uit Noord-Amerika, dus Engelsen gaan ook naar Amerika om zelf opzoek te gaan
naar goud en zilver en;
-Eventuele kolonie (politiek motief)
Om een uitvalsbasis voor kaapvaart te creëren.
In 1585 komt de eerste groep Engelse kolonisten aan in Noord-Amerika. Ze hopen daar goud
en zilver te vinden, net zoals de Spanjaarden en Portugezen in Zuid-Amerika. Engeland zoekt
naar een alternatieve route naar Azië. Handel op Azië (in specerijen) was winstgevend en
vooral in handen van Portugezen. Raonoke wordt de eerste kolonie van Engeland, maar dit
was geen succes door mislukte oogsten en ruzie met de inheemse bevolking.
Dit pas bij kenmerkend aspect 18: het begin van de Europese overzeese expansie.
Als 3e motief voor de Engelsen waarom ze naar Noord-Amerika gaan is een religieus motief.
Na de reformatie ontstaan diverse christelijke stromingen in West-Europa. De Engelse kerk
heeft de Anglicaanse kerk en staat onder leiding van Engelse koning. Andersdenkenden
krijgen weinig ruimte. Puriteinen (strenge protestanten) zoeken daarom naar andere plek
om te leven en hun geloof te belijden. Ze vertrokken naar Noord-Amerika en stichtten een
nederzetting met de naam Plymouth (1620) met als doel; geheel nieuwe puriteinse
calvinistische samenleving. Deze groep wordt de Pilgrim Fathers genoemd: voorvaders van
de VS. Doordat ze in november aankwamen, was er geen tijd meer om voedselvoorraden aan
te leggen. Inheemse bevolking gaf hun voedsel in ruil voor gebruiksvoorwerpen die de
Engelsen maakten.
Dit past bij kenmerkend aspect 21: De reformatie.
Contacten met inheemse bevolking
De inheemse bevolking werden door Europeanen indianen genoemd. Door de stijging van
het aantal kolonisten dat aankomt, komt de verhouding onder druk, door
-Europese ziektes
-Uitbreiding Europese koloniën ten koste van inheems grondgebied en
-Neerbuigende houding van de ‘’beschaafde Europeanen’’ naar de ‘’wilde’’ indianen.
Er ontstaan conflicten over grondgebied, deze lopen uit tot bloedige oorlogen. De
kolonisten winnen meestal door betere wapens, maar voor beide kanten zijn er veel
slachtoffers gevallen. Uiteindelijk worden de Indianen tot slaaf gemaakt of vermoord.