Meteen naar document

Samenvatting Staatrecht

Vak

Inleiding staats- en bestuursrecht (ISBV-1A)

27 Documenten
Studenten deelden 27 documenten in dit vak
Studiejaar: 2014/2015
Geüpload door:
Anonieme student
Dit document is geüpload door een student, net als jij, die anoniem wil blijven.
HAN University of Applied Sciences

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

Staatrecht

Week 1

Kenmerken staat

  • Grondgebied
  • Gezag/macht
  • Gemeenschap Als staat heb je ook erkenning nodig. ( geen formeel vereisten)

3 functies

  • Instellen overheidsorganisatie
  • Toekennen van bevoegdheden
  • Reguleren van de verhoudingen tussen de overheidsambten en met de burgers.

Formele constitutie

Grondwet

Materiele constitutie

  • Alle regelgeving
  • Jurisprudentie
  • Ongeschreven regels
  • Alles wat over de staat gaat

Grondweg 1814

  • Koning heef veel macht en kan veel zelf doen

Grondweg 1848

  • Koning krijg minder macht
  • Contraseign o Ministers ondertekeningen de wetten samen met de koning o Strafrechtelijke verantwoordelijkheid 1840 ( is nu afgeschaft) o Ministeriele verantwoordelijkheid 1848  art 42 grondwet de ministers zijn verantwoordelijk voor het handelen van de koning
  • Regering krijgt bevoegdheid ontbinding kamers
  • 2 e kamer rechtstreeks gekozen en rechten van amendement en interpellatie o Interpellatie; minister moet kamer informeren

Grondweg 1917

  • Algemeen kiesrecht ( 1919 vrouwenkiesrecht)
  • Evenredige vertegenwoordiging o Het aantal procent van de stemmen krijg je in zetels. o Bijvoorbeeld 8.000 stemmen gedeeld door 150 zetels= 53 dus je hebt  stemmen nodig voor 1 zetel.

Grondweg 1983

  • Laatste herziening
  • Grondrechter eerste hoofdstuk en uitbreiding (sociale grondrechten)

Klassieke grondrechten en sociale grondrechten

o Sociale grondrechten kan je niet afdwingen o Klassieke grondrechten kan je voor naar de rechter

Democratische rechtsstaat

  • Democratiebeginsel

  • Volk kiest volksvertegenwoordiging

  • 1 e en 2e kamer = staten generaal

  • Regering en staten generaal=

  • Formele wetgever = wetgevende macht 81GW

  • Legaliteitsbeginsel o Elk overtreden van de overheid moet op een wettelijke grondslag berusten

  • Machtenscheiding

  • Wetgevende hoofdstuk 3 grondwet Staten-Generaal

  • Uitvoerende  hoofdstuk 2 grondwet regering

  • Rechtsprekende  hoofdstuk 6 grondwet rechterlijke macht

  • geen strikte scheiding in Nl, maar ‘checks and balances’ o diverse organen onderling afhankelijk en controleren elkaar o bijvoorbeeld art 81 GW o bijvoorbeeld art 91 GW regering moet goedkeuring hebben van de staten generaal

  • onafhankelijke rechter

  • onpartijdige en onafhankelijke instantie

  • waarborgen grondrechten

  • klassieke bescherming tegen de overheid en sociale prestatie van de overheid grondrechten

parlementaire democratie

  • parlement o 1 e kamer: indirect gekozen ( trapsgewijs via provinciale statenverkiezingen) : 75 leden o 2 e kamer: direct gekozen ( volksvertegenwoordiging): 150 leden
  • Indirecte democratie o Volk kiest direct volksvertegenwoordige 2e kamer
  • Directe democratie o Referendum o Wil van het volk rechtstreeks tot uiting o Bijvoorbeeld referendum over Europa

Week 2

Vijf kenmerken Nederlandse staatinrichting 1. Democratische rechtsstaat 2. Sociale verzorgingsstaat 3. Constitutionele monarchie 4. Parlementaire democratie 5. Gedecentraliseerde eenheidsstaat

Constitutionele monarchie  Monarchie - Koning als staatshoofd (1810 – 1814); - Erfopvolging (art. 24 e. GW); - Meer symbolisch van aard: symbool voor eenheidsstaat.  Constitutioneel - Democratische staatsvorm is in de GW vastgelegd (Art. 4 Gw.)  Ministeriële verantwoordelijkheid: - “De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk” (Art. 42 Gw.)

Begin en einde koningschap  Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van de constitutionele ‘stamvader’ van het Nederlandse vorstenhuis: Koning Willem I, Prins van Oranje  De GW bevat een dwingendrechtelijke regeling, artikelen 24-31 Gw.

 Let op! Art. 25 GW gaat over opvolging in geval van overlijden van de Koning. Het oudste kind (die Prins van Oranje wordt genoemd) heeft voorrang.  Echter... Koningin Beatrix is niet overleden. Hoe vindt de opvolging dan plaats? - Art. 27 GW: abdicatiemogelijkheid (afstand van koningschap) – regels in voorgaande artikelen zijn van overeenkomstige toepassing (start dus weer bij art. 24 GW). - Op het moment dat de akte van abdicatie wordt getekend neemt een ander het over. - Toestemming voor het trouwen art 81 GW is een formele wet - Art 30 biedt een mogelijkheid dat er een troonopvolger benoemd wordt

Koning

3 gevallen waarin koning geen koninklijk gezag uitoefent:  Gedurende minderjarigheid (Art. 33 Gw.)  Bij tijdelijk neerleggen (Art. 36 Gw.) - Mocht Alexander zijn functie tijdelijk neerleggen en Amalia is 18jr of ouder, dan is Amalia regent  Buiten staat verklaring (Art. 35 Gw.) - Op initiatief van de ministerraad (ook weer tijdelijk)  In een van de gevallen aan de orde is, koninklijk gezag door regent of RvS (Art en 38 Gw.)

2 hoofdfuncties koning 1. Staatshoofd - Vertegenwoordiging Nederlandse staat in binnen- en buitenland

Bijv. staats -en werkbezoek en Koningsdag. Zie ook art. 41 GW 2. Lid regering - Regeerfunctie wordt niet als staatshoofd uitgevoerd! Koning is bestanddeel van het ambt regering (= Koning en één of meer ministers en/of staatssecretarissen, zie ook art. 42 lid 1 GW) - Art. 47 GW: kenmerkend voor de Koning als staatshoofd is dat de Koning altijd tezamen met één of meer ministers/staatssecretarissen besluit. - “Koninklijk besluit”? De Koning is dan betrokken bij dat besluit. - Wet in formele zin: ‘regering’ in art. 81 GW = dus ook Koning. Koning maakt dus deel uit van de wetgevende macht.

Ministeriele verantwoordelijkheid

 In 1848 belandde de ministeriële verantwoordelijkheid en de onschendbaarheid van de Koning in de GW.  De koning hoeft aan niemand verantwoording af te geven, de ministers zijn verantwoordelijk  Art. 42 lid 2 GW: “De Koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk.” Dit houdt het volgende in: - Koning is onschendbaar in álle hoedanigheden; - Ministers zijn direct verantwoordelijk voor het handelen van de Koning; - Ministers zijn dragers van min. verantwoordelijkheid voor zichzelf als ambtsdrager; - Ministers zijn dragers van de ministeriële verantwoordelijkheid voor zichzelf als privépersoon (denk aan dronken minister die na een etentje de gracht in rijdt); - Ministers zijn dragers van de min. verantwoordelijkheid voor het doen en nalaten van hun ambtenaren op het moment dat zij hun ambt uitoefenen.  Ministeriële verantwoordelijkheid geldt ook voor staatssecretarissen!

 Art. 47 GW: contraseign Koning kan niet zelfstandig wetten of k.’s uitvaardigen. Er is altijd ook een handtekening vereist van één of meer ministers en/of staatssecretarissen. Minister/staatssecretaris is hierdoor dus verantwoordelijk!  Ander woord KB = ministeriele regeling

Afgeleide ministeriële verantwoordelijkheid Ministers zijn ook verantwoordelijk voor andere leden van het koninklijk huis (zoals prins Constantijn en prinses Laurentien). Dit geldt alleen op het moment dat zij een koninklijke taak (‘staatshoofd taken’ of taken die het openbaar belang raken) uitoefenen.

Wet lidmaatschap koninklijkhuis Artikel 1 Met de Koning als hoofd van het koninklijk huis zijn daarvan lid: a. zij die krachtens de Grondwet de Koning kunnen opvolgen en deze niet verder bestaan dan in de tweede graad van bloedverwantschap; b. de vermoedelijke opvolger van de Koning; c. de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan. Artikel 2 1. Lid van het koninklijk huis zijn eveneens de echtgenoten van hen die ingevolge artikel 1 het lidmaatschap van het koninklijk huis bezitten.

  • Taak: art. 45 lid 3 GW: besluiten over algemeen regeringsbeleid en bevorderen eenheid van dat regeringsbeleid. Dit is echter geen zelfstandige exclusieve beslissingsbevoegdheid! Andere ambten zijn ook betrokken bij de vaststelling van dat beleid (b. Staten-Generaal).
  • Alleen interne verhoudingen (tussen ministers onderling), geen externe verhoudingen in relatie tot Staten-Generaal of burgers;
  • Staatssecretaris mag niet stemmen namens de minister in de ministerraad

Minister-president: - Voorzitter ministerraad (art. 45 lid 2 GW); - Politieke leider van grootste regeringspartij; - Volgens het Nederlands constitutioneel recht is de minister-president géén regeringsleider. Hij heeft geen leidinggevende bevoegdheden jegens ministers. Verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden over de individuele ministers.

College 3

Het parlementaire stelsel Volksvertegenwoordiging (staten-generaal) en regering hebben elk een eigen taken en bevoegdheden, maar zijn daarbij op onderlinge samenwerking aangewezen en beschikken over instrumenten voor wederzijdse controle! = CHECKS AND BALANCES

 2e Kamer direct verkozen (1e Kamer indirect);  Regering komt tot stand na kabinetsformatie;  Regering kan niet functioneren zonder vertrouwen van het parlement (met name van de Tweede Kamer) = vertrouwensregel;  Regering verantwoording schuldig aan parlement = ministeriële verantwoordelijkheid, art. 42 lid 2 Gw

Trias politica - Wetgevende macht - Uitvoerende macht - Rechterlijke macht Géén strikte scheiding tussen machten, maar checks and balances

Staten-generaal H3 GW ( eerste en tweede kamer)  Art. 50 GW: vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk;  Tweekamerstelsel (sinds 1815);  Kiesstelsel: evenredige vertegenwoordiging (art. 53 GW): - zuivere afspiegeling van de onder de kiezers aanwezige politieke stromingen; - ‘binnen door de wet te stellen grenzen’; zie Kieswet.  54 Gw eerste lid kiesgerechtigd  Politiek primaat: - De tweede kamer is belangrijker dan de eerste kamer - De tweede kamer heeft bevoegdheden die die eerste kamer niet heeft. - Tweede kamer wordt rechtstreeks gekozen door t volk  sterke democratische legitimatie

Constitutionele positie Staten-Generaal - Géén hierarchische verhouding!--> kunnen elkaar geen bevelen geven. De ene is niet hoger dan de ander - Zelfstandige en onafhankelijke positie van de andere overheidsinstellingen. - Voorbeelden: - Art. 72 Gw: opstellen Reglement van Orde (= interne werking, slechts binding voor Kamerleden) interne regels waarin ze opschrijven hoe zij hun taken willen uitvoeren. - art. 58 Gw = toelating kamerleden  voldoe je aan alle eisen - art. 61 Gw: zelf benoemen voorzitter Kamer - voorzitter tweede kamer A. van Miltenburg VVD - eerste kamer broekend Knol VVD - art. 64 Gw: ontbindingsrecht. Kamerontbinding door regering! = inbreuk op zelfstandige en onafhankelijke positie (vorm van checks and balances) de regering die een inbreuk maakt op de tweede kamer.

Constitutionele positie kamerleden  Kernbegrippen zijn zelfstandigheid en onafhankelijkheid! Dit blijkt uit:  Incompatibiliteit (art. 57 GW) Onverenigbaarheid van lidmaatschap kamer met andere functies (lid 2). Niet tegelijkertijd

lidmaatschap Eerste en Tweede kamer (lid 1) + niet bepaalde ambten (vb. Minister, lid Hoge Raad (HR)) (lid 2). Je kan niet minister tevens minister zijn etc. geld voor de hele rechterlijke macht. 1

uitzondering 57 lid 3 :

  • Niettemin kan een minister of staatssecretaris, die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal, totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist.
  • Stel er is een minister van justitie en is gekozen als kamerlid tot die tijd dat er een nieuwe minister is vervul je beide functies : Demissionair minister of staatssecretaris

 Stemmen zonder last (art. 67 lid 3 GW) kamerleden mogen zich niet laten leiden hoe je moet stemmen. Niemand kan een bepaald kamer lid dwingen om op een bepaalde manier te stemen  Immuniteit kamerleden (art. 71 GW) alles wat je tijdens de vergaderingen zegt of schrijft kan je niet voor vervolgd worden.

 Immuniteit kamerleden (vervolg):

  • Kamerleden kunnen niet in rechte worden aangesproken of vervolgd worden voor hetgeen zij in vergaderingen van de Staten-generaal of in Kamercommissies hebben gezegd of aan deze hebben overlegd;
  • Geen vrijbrief voor uiting beledigingen of begaan strafbare feiten! Zie ook art. 119 Gw (ambtsmisdrijven).

Verhouding regering – parlement Checks and balances - Politieke ministeriële verantwoordelijkheid (art. 42 lid 2 GW) (niet alleen voor het handelen van de Koning, maar ook voor eigen handelen en voor dat van eigen ambtenaren!); - Kamerontbinding (art. 64 GW): regering heeft de bevoegdheid één of beide kamers te ontbinden; - Vertrouwensregel (ongeschreven staatsrecht!). Dit geeft de constitutionele positie van de regering/minister/parlement weer.

Monisme en dualisme Mate van onafhankelijkheid van parlement (= staten-generaal) t.o. regering, verhouding tussen beide organen: Dualistisch regeringsstelsel: regering en parlement hebben elk eigen bevoegdheden die zij uitoefenen. Mate van binding is zwak: twee organen die los van elkaar staan die eigen taken hebben en zwakke binding hebben. - Scheiding tussen wetgevende en uitvoerende macht; Vb: ministers en staatssecretarissen geen lid van 2e of 1e Kamer. Reden: onafhankelijke positie tussen parlement en kabinet + controle parlement op kabinet(sbeleid) bevorderen art 57 Organen zijn gescheiden en hebben eigen bevoegdheden.

Monistisch regeringsstelsel: regering domineert het parlement wat betreft de uitoefening van zijn bevoegdheden. Mate van binding is sterk. Scheiding is niet zwak, maar er is een sterke band tussen de regering en parlement en de tweede kamer is een algemeen bestuur en regering dagelijksbestuur. Sterke binding.

  • Geen sterke scheiding tussen wetgevende en uitvoerende macht, nauwe samenwerking tussen kabinet en met name coalitiepartijen;
  • Vb: Engeland: kabinetsleden zijn tevens parlementslid.

In Nederland is de verhouding regering en parlement (Staten-Generaal) (Gematigd) dualistisch! ( met monistisch trekken)  Beide zelfstandige en gelijkwaardige positie;  Art. 57 GW: onverenigbaarheid functies  Eigen taken en bevoegdheden  Ze hebben elkaar nodig Gematigd:  Regering en Staten-Generaal wel gezamenlijk wetgevende bevoegdheid (art. 81 Gw)  Overleg en afspraken tussen m. coalitiefracties en kabinet (regeerakkoord)

Week 4 Wetten in formele zin en wetten in materiele zin

Legaliteitsbeginsel: Elk overheidsoptreden (dat inbreuk maakt op de vrijheid van burgers) moet op een wettelijke grondslag berusten.

Procedure wet in formele zin art 81-88 Gw

Wetten in formele zin Art. 81 Gw! Wet in formele zin = wet die gemaakt is door regering en Staten-Generaal gezamenlijk. Ziet dus op de vorm van de wet!

Wetten in materiele zin  Bezien naar de INHOUD (materie) = algemeen verbindend voorschrift; Regels die voor een onbepaalde groep personen geldt, die voor herhaling toepasbaar zijn en die in acht genomen moeten worden. Deze regels hebben externe werking.  Verschillende organen maken a.v.’s, o.: - regering (Amvb) - minister (ministeriële regeling) - provinciale staten (provinciale verordening) gemeenteraad (gemeentelijke verordening

Let op! Beleidsregels zijn géén algemeen verbindende voorschriften (dus géén wetten in materiële zin)! Dit zijn regels met interne werking (instructies van een minister aan de ambtenaren). Pseudo-wetgeving!

Er zijn ook wetten in materiële zin die geen wet in formele zin zijn. Ze bevatten wel algemeen verbindende voorschriften, maar naar hun wijze van

  1. Democratiebeginsel
  2. Legaliteitsbeginsel
  3. Machtenscheiding (Trias Politica)
  4. (on)geschreven constitutie
  5. Onafhankelijke rechter
  6. Grondrechten

De rechterlijke organisatie - Grondwetswijziging 1983: hoofdlijnen van de taak en organisatie van de rechtspraak vastleggen in de GW. - Art. 2 Wet RO: tot de rechterlijke macht behoren: - Rechtbanken (incl. sector kanton, art. 47 Wet RO) - Gerechtshoven - Hoge Raad - Art 112 t/m 122 GW gaan over rechtspraak - Wet op de RO gaat ook over rechtspraak

  • Bestuursrecht  eerst ga je naar de rechtbank sector bestuursrecht vervolgens ga je ( ligt aan het gebied) de centrale raad van beroep ( sociale zekerheid en ambtenarenrecht) college van beroep voor bedrijfsleven. ( gaat om economische zaken), afdeling bestuursrechtspraak raad van state ( overige zaken) Rechterlijke macht

Neutraal - Onafhankelijk - Persoonlijke onafhankelijkheid  waarborgen van de rechter tegen ingrepen door de andere twee machten. Bijvoorbeeld voor het leven benoemen - Zakelijke onafhankelijkheid waarborgen van de beslissingsvrijheid van de rechter of te wel niemand anders mag de rechter aanwijzingen geven - Art 6 EVRM werkt direct door in nederland, de rechter moet neutraal zijn onafhankelijk en onpartijdig - Wet RO 23/24/96 Zakelijke onafhankelijkheid - Persoonlijke wordt ook wel genoemd rechtspositionele onafhankelijkheid - Zakelijke wordt ook wel functionele onafhankelijkheid genoemd - Onpartijdig - 6 EVRM - Subjectieve onpartijdigheid: - De persoonlijke instelling van de rechter. De rechter mag niet vooringenomen zijn. Stel de rechter komt op tv en hij gaat al vertellen dat hij voor of tegen is terwijl de zaak nog loopt. De rechter mag zijn eigen mening niet delen. - Objectieve onpartijdigheid - Bied de rechterlijke instantie genoeg waarborgen om twijfels weg te nemen. Bijvoorbeeld dubbele functies. Bijvoorbeeld je bent advocaat maat ook rechter bij het desbetreffende gerecht. - Rechtspraak moet openbaar zijn - Redelijk termijn moet er een uitspraak komen - Vonnissen goed gemotiveerd

Rechter op 2 manieren neutraal: op onafhankelijke wijze overheidshandelen op rechtmatigheid toetsen (persoonlijke en zakelijke onafhankelijkheid) en de rechter zelf moet neutraal zijn ten aanzien van het geschil, dus onpartijdig (subjectieve en objectieve onpartijdigheid).

Het om

  • Leden van het OM zijn rechterlijke ambtenaren in de zin van de Wet RO
  • OM valt niet onder rechterlijke macht als bedoeld in artikel 116 GW
  • OM belast met opsporing van strafbare feiten en strafvervolging
  • MvJ heeft zeggenschap en kan aanwijzingen geven

De rechterlijke organisatie De Wet RO en Wet Rechterlijke indeling zijn per 1 januari 2013 drastisch gewijzigd door: “Wet van 12 juli 2012 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke indeling, de Wet op de rechterlijke organisatie en diverse andere wetten in verband met de vermindering van het aantal arrondissementen en ressorten (Wet herziening gerechtelijke kaart)” Wat is er gewijzigd? - Nieuwe gebiedsindeling van de rechtspraak: - 19 rechtbanken (ook wel: arrondissementen) samengevoegd tot 11 rechtbanken; - Van 5 naar 4 gerechtshoven

Redenen invoering Wet herziening gerechtelijke kaart: - Volgens het wetsvoorstel komen er minder, maar grotere eenheden. Daardoor kunnen alle gerechten beschikken over voldoende zaken, mensen en middelen om de kwaliteit van rechtspraak ook in de toekomst te borgen; - Maatwerk wordt beter mogelijk; - Daarnaast krijgt de Rechtspraak meer ruimte om op een aantal locaties deskundigheid op te bouwen op specialistische terreinen.

Kenmerken rechtspraak - Concrete beslissingen bij de berechting van een geschil of strafbaar feit; - Niet alleen rechtmatigheidsoordeel, maar ook in rechte vaststellen van de feiten in het geschil of verweten strafbare gedraging. Na het vaststellen past de rechter de wet en het recht toe op de feiten; - Rechterlijke beslissing is bindend

Verschil rechterlijke macht met:

  • Wetgevende: rechter geeft concrete beslissingen, terwijl de wetgever algemene regels maakt
  • Uitvoerende: in de rechtspraak gaat het bij het beslissen om de wetmatigheid en rechtmatigheid, terwijl bij de bestuursfunctie het realiseren van politieke of beleidsdoelstellingen voorop staat

De hoge raad - Houdt als hoogste rechter toezicht op de rechtspraak van de lagere gerechten; - Maakt geen heroverweging van de zaak, kijkt of er sprake is van verzuim van vormen of schending van het recht (Artikel 79 Wet RO)

b. vrijheid van meningsuiting (art. 7 GW) Sociale grondrechten: - Positieve competentiebepaling (actief optreden overheid/zorgplicht); - Presterende functie voor overheid; - Niet in rechte inroepbaar - Art 17 ev. b. zorg voor onderwijs (art. 23 GW)

art 19 GW: Het recht van iedere Nederlander op vrije keuze van arbeid wordt erkend, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld.

Grenzen aan de werking van grondrechten

  • Wat is de reikwijdte van het grondrecht?
  • Welke handelingen of gedragingen worden beschermd door een bepaald grondrecht?
  • Mag een grondrecht beperkt worden?
  • Het grondrecht geeft het in de Gw zelf aan:
  • hoe is het grondrecht geclausuleerd?

Beperking van klassieke grondrechten Het grondwettelijke beperkingssysteem: - Alleen die beperkingen die terug te voeren zijn op de Grondwet; - Via de beperkingsclausules. Geen beperkingsclausule? Dan géén geoorloofde beperking van het grondrecht!; - Vermeld bij de specifieke grondrechten;

Beperkingsmethoden

  • Competentieclausule (bijv. art. 8 GW): wie is competent het grondrecht te beperken?

  • Doelclausule (bijv. art. 8 GW): grondwettelijke doelcriteria moeten in acht worden genomen wil de overheid het grondrecht rechtmatig beperken. “in het belang van... ”

  • Procedurevoorschriften (bijv. art. 12 Gw): in het grondrecht staan procedurele voorschriften die in acht moeten worden genomen bij de beperking van het grondrecht.

Competentieclausule! = wie mag het grondrecht beperken?

Kijk naar de grondwettelijke terminologie:

  • “Behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet” (b. art. 7 lid 1 GW): alleen de WIFZ mag grondrecht beperken WIFZ = regering en staten generaal
  • “Bij de wet” (b. art. 8 GW): alleen de WIFZ mag grondrecht beperken
  • “Bij of krachtens wet”(b. art. 12 lid 1 GW): delegatie mogelijk, dus ook ander orgaan dan WIFZ mag grondrecht beperken
  • “De wet stelt regels” (b. art. 10 lid 2 GW): delegatie mogelijk

Doelclausule Kijk naar de doelcriteria die in de Gw staan. “in het belang van...” Voorbeeld: Art. 8 Gw: “Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde”

Competentie is bij de wet doel is in het belang van..

Verschil grondrechten en mensenrechten Grondrechten: fundamentele rechten innationale Grondwet

Mensenrechten: fundamentele rechtenin internationale verdragen (b. EVRM). Beperkingen van mensenrechten in EVRM: - ruime doelcriteria; - “bij de wet voorzien” = wet in materiële zin (dit is dus ruimer dan Gw! Beperking via WIMZ is dus ook toegestaan!)

EVRM

heeft een ruime doelcreteria ‘in een democratische samenleving noodzakelijk’ je moet de belangen van de burger afwegen. ‘bij de wet voorzien’ het maakt niet uit wie de wet heeft gemaakt, als de burger maar weet hoe het bestaat en dat het gedrukt is. Lagere regelgeving ook prima, hoeft niet perse WIFZ zijn bij EVRM Artikel 8 - Recht op eerbiediging van privéleven, familie- en gezinsleven

  1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
  2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Werking van grondrechten Verticale werking van grondrechten: Grondrechten gelden tussen burger en overheid (in al haar hoedanigheden).

Horizontale werking (derdenwerking) van grondrechten:

  • Voorbeeld: openbare lichamen voor beroep en bedrijf (publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie = voorbeeld SER, openbaar lichaam voor beroep = voorbeeld Orde van Advocaten)
  1. Mengvormen : waterschappen; zij behartigen een bepaald belang (waterstaatkundige verzorging in Nederland) en binnen bepaald grensgebied. Het werkt in regios, dus territoriaal, maar ook functioneel ze zijn verantwoordelijk voor de waterhuishouding

Autonomie en medebewind

Art. 124 lid 1 Gw: autonomie

bevoegdheid tot regeling en bestuur voor eigen grondgebied wordt aan de provincies en gemeenten zelf overgelaten (eigen beleid). Dit beleid mag niet in strijd zijn met (hogere) wettelijke regels. Hogere wettelijke voorschriften gaan voor. Subsidies etc. Eigenbevoegdheid om voor je eigen gebied regelgeving te maken

Art. 124 lid 2 GW: medebewind medewerking aan de uitvoering van beleid dat door ambten van een ander overheidsverband is ingesteld (denk aan regering, w.i.f., maar ook provincie in geval van gemeente).

In een wet kan dus worden bepaald dat in opdracht van de in die wet genoemde instanties, provinciale en gemeentelijke besturen mee moeten werken bij regeling en bestuur.

De regering stelt beleid vast en vraagt aan gemeentes en provincies om mee te werken

(voorbeeld:) Art. 105 Provinciewet (Pw) lid 1 = autonomie (“wordt aan hetprovinciebestuur overgelaten”) lid 2 = medebewind (“regeling en bestuur kunnen van het provinciebestuur worden gevorderd bij of krachtens een ander dandeze wet....”) Art. 108 Gemeentewet (Gemwet) lid 1 = autonomie lid 2 = medebewind

organisatie provincies/ gemeenten - Artt. 123 - 136 Grondwet; - Organieke wetten: - Provinciewet - Gemeentewet - Organisatie PROVINCIE - Organisatie GEMEENTE 127 Gw gemeente Gemeente raad maakt regels College van B&W voert het uit ( dagelijks bestuur) Burgemeester benoemd bij koninklijk besluit voor 6 jaar. Gemeente raad en ps kunnen iemand voordragen 175 gemeente wet burgemeester verantwoordelijk voor openbare orde provincie P. maakt regels

G. voert het uit, gedeputeerde + commissaris van de koning ( dagelijks bestuur van de provincie) Commissaris van de koning heeft naast provincie taken ook rijkstaken, benoeming burgemeester goed loopt, ook verantwoordelijk voor rampen bestrijding en veiligheid op provinciaal niveau

Raad van state, advies orgaan, voor wetsvoorstel Vertrouwensregel!!!! Tussen ministers en tweede kamer, als het parlement geen vertrouwen heeft in de minister kan er een motie van wantrouwen komen. Centraal is ongeschreven en je moet zelf weg gaan als het parlement geen vertrouwen meer in je heeft.

  • Ontslag gedeputeerde(n) indien Provinciale Staten geen vertrouwen meer heeft (art. 49 Pw);
  • Ontslag wethouder(s) indien Gemeenteraad geen vertrouwen meer heeft (art. 49 Gemwet).

Verschil met vertrouwensregel regering - parlement: - Geschreven recht vs. ongeschreven recht - Parlement heeft geen ontslagrecht van ministers; - Geen mogelijkheid op decentraal niveau om Provinciale Staten of Gemeenteraad te ontbinden in geval van conflict tussen PS en GS of Gem en college van B&W.

Dualisering decentraal bestuur - Van oudsher monisme! - Vertegenwoordigend ambt (PS en Gem) had overwicht (“hoofd van bestuur”, art. 125 Gw); - Dagelijks bestuur (GS en college B&W) voorbereidende en uitvoerende functie. - Verandering verhoudingen: meer dualisering - Bestuurlijk overwicht van gem naar college B&W (en van PS naar GS); - Gem controle op college B&W (PS op GS).

Bestuurlijk toezicht - Art. 132 Gw - Drie vormen van toezicht door het centrale gezag: - Preventief toezicht ( vooraf) lid 3 - Alleen op basis van specifieke wettelijke regeling. Denk aan goed keuring geven, verklaring van geen bezwaar. - Repressief toezicht ( achteraf) lid 4 - Art 261 PW en art 268 gemwet. - Vernietigingsrecht - Bij koninklijk besluit wegens strijd met geschreven recht en het algemeen belang - ALLE besluiten van de provincie –en gemeentebesturen zijn voor de vernietiging vatbaar - Verwaarlozing lid 5 - Medebewindstaken: - De wet regelt de voorzieningen zie PW en gemwet - autonome taken - alleen grovelijke verwaarlozing, de wet moet de mogelijkheid gegeven dat er wordt in gegrepen - voorziening specifieke wet

Was dit document nuttig?

Samenvatting Staatrecht

Vak: Inleiding staats- en bestuursrecht (ISBV-1A)

27 Documenten
Studenten deelden 27 documenten in dit vak
Was dit document nuttig?
Staatrecht
Week 1
Kenmerken staat
-Grondgebied
-Gezag/macht
-Gemeenschap
Als staat heb je ook erkenning nodig. ( geen formeel vereisten)
3 functies
-Instellen overheidsorganisatie
-Toekennen van bevoegdheden
-Reguleren van de verhoudingen tussen de overheidsambten en met de burgers.
Formele constitutie
Grondwet
Materiele constitutie
-Alle regelgeving
-Jurisprudentie
-Ongeschreven regels
-Alles wat over de staat gaat
Grondweg 1814
-Koning heef veel macht en kan veel zelf doen
Grondweg 1848
-Koning krijg minder macht
-Contraseign
oMinisters ondertekeningen de wetten samen met de koning
oStrafrechtelijke verantwoordelijkheid 1840 ( is nu afgeschaft)
oMinisteriele verantwoordelijkheid 1848 art 42 grondwet de ministers zijn
verantwoordelijk voor het handelen van de koning
-Regering krijgt bevoegdheid ontbinding kamers
-2e kamer rechtstreeks gekozen en rechten van amendement en interpellatie
oInterpellatie; minister moet kamer informeren
Grondweg 1917
-Algemeen kiesrecht ( 1919 vrouwenkiesrecht)
-Evenredige vertegenwoordiging
oHet aantal procent van de stemmen krijg je in zetels.
oBijvoorbeeld 8.000.000 stemmen gedeeld door 150 zetels= 53.333 dus je hebt
stemmen nodig voor 1 zetel.