Meteen naar document

Samenvatting Observeren en Interpreteren, tentamen 2

Vak

Observeren en interpreteren (1100OBSV14)

26 Documenten
Studenten deelden 26 documenten in dit vak
Geüpload door:
Anonieme student
Dit document is geüpload door een student, net als jij, die anoniem wil blijven.
Ludwig-Maximilians-Universität München

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Gerelateerde Studylists

Observeren

Preview tekst

Observeren & Rapporteren

Inhoud tentamen 2

Hoofdstuk 4. Cognitieve en emotionele sturing van de observatie

4 Gevorderde waarnemingsbewerking Om informatie te verwerken gebruikt het brein strategieën van hogere orde. Deze houden een intieme samenwerking van cognitieve en emotionele werking in om de ingewikkelde taak van gedragsbeoordeling te vereenvoudigen. Die strategieën heten de heuristiek van de observatie. Heuristiek van de observatie: De cognitieve en emotionele werking van het brein die samen tot een snelle automatische perceptie, of interpretatie van de waarnemingen, leidt. Dit is dus altijd een bewerkt beeld van de prikkels. Begrip van de manier waarop de heuristiek van de perceptie je observaties beïnvloedt vergt:

  • Kennis (van automatische interpretatiestrategieën)
  • Inzicht (in je individuele denk- en voelwijzen en –behoeftes) 4 Cognitieve en emotionele bias in de gedragsinterpretatie: effecten en bijsturing Het brein is voortdurend je waarnemingen cognitief en emotioneel aan het verwerken. Hier wordt op verschillende gebieden de invloed van cognitief-emotionele effecten op professioneel observeren besproken en wordt uitgelegd hoe je dit kunt tegengaan. 4 Primacy en recency-effecten Deze effecten komen voort uit de ongelijke manier waarop het brein waarnemingen bewerkt en bewaart door de tijd heen. Primacy-effect: Houdt in dat je vooral die waarnemingen (in detail) onthoudt die je het eerste observeert. Recency-effect: Houdt in dat ook de meest recente, dus de laatst waargenomen, observaties het meest toegankelijk blijven. Deze effecten houden verband met je geheugen en aandacht. Het nut hiervan voor het dagelijkse leven is dat ze de waarnemingen voorzien van langere duur van een herkenbaar begin- en eindpunt. De waarnemingen tussenin worden samengevat. Voor professioneel observeren zijn deze effecten echter contraproductief. De oplossing is het maken van notities. Dit is soms lastig omdat de onmiddellijke registratie de waarnemingen kan beïnvloeden en omdat er niet altijd onmiddellijk kan worden geregistreerd. Hoe meer je participerend observeert, hoe minder je direct kan registreren. Probeer systematisch te observeren. Zo kun je van te voren nadenken over de mate waarin de effecten kunnen optreden. Dit doe je vooral als je gedrag in detail wilt observeren en als je kwantitatieve uitspraken wilt doen. 4 Het availability- of toegankelijkheidseffect Availability-effect: De selectieve toegankelijkheid van specifieke kennis in het geheugen, volgens de mate waarin je die kennis actief gebruikt of waarin je er ervaring mee hebt. Dit effect veroorzaakt overrapportage of onderrapportage van sommige waarnemingen. Je theoretische referentiekader beïnvloedt welk gedrag je al dan niet opmerkt en hoe je dit interpreteert. Je kunt dit bijsturen door je kennis bij te scholen, te expliciteren en collegiaal te

overleggen. Intervisie: De horizontale toetsing tussen collega’s van dezelfde hiërarchie. supervisie: De verticale toetsing tussen collega’s van een verschillende hiërarchie, zoals wanneer een diensthoofd een medewerker van de dienst superviseert. Ook dit effect kun je opvangen door eerst zuiver te registreren voordat je interpreteert. 4 De logicafout en actor-observatorfenomenen Logicafout: De neiging om tussen waarnemingen een oorzaak-gevolgverband te leggen alleen maar omdat ze samen optreden. Voor alledaags observeren kan automatische gevolgtrekking nuttig zijn. Bij professioneel observeren vormt de logicafout een belangrijk struikelblok. Je wil de verbanden juist met de grootst mogelijke zekerheid uitzoeken en verklaren. Sociale psychologie leert om extra bedacht te zijn op hoe attributies tot stand komen. Attributies: De (oorzaak-gevolg) verklaringen die je automatisch neigt toe te kennen aan het gedrag van anderen en jezelf. Actor-observatorfenomeen: Houdt in dat je met andere kenmerken rekening houdt wanneer je het eigen gedrag tracht te begrijpen, dan wanneer je het gedrag van andere personen verklaart. Fundamentele attributiefout: Houdt in dat je de oorzaak van (negatief) gedrag van anderen toeschrijft aan een blijvend persoonskenmerk zonder oog voor tijdelijke omgevingsinvloeden, terwijl je de oorzaak van je eigen ongewenste gedrag aan situationele en tijdelijke factoren toeschrijft. Het omgekeerde gaat op voor positief gedrag. De mate waarin je begrip opbrengt voor ongewilde factoren in negatief gedrag van de geobserveerde persoon, is afhankelijk van de gevoelsbinding die je met die persoon hebt. De fundamentele attributiefout komt meer voor in de westerse, individueel georiënteerde cultuur dan in bijvoorbeeld Azië. Het kan relatief snel verdwijnen door gewild het actor-perspectief in te nemen om andermans gedrag te verklaren, of het observator-perspectief voor je eigen gedrag. Oplossingen om logica en actor- observatorfouten te beperken zijn het scheiden van gedragsregistratie van interpretatie, het registreren van situatiekenmerken, het bewust zijn van je gevoelens en het inspannen om je in andere perspectieven te verplaatsen. 4 Leniency- (of aanleuning), contrast- en halo-effecten Attributies komen voort uit de manier waarop het brein de waarnemingen continu toetst aan een referentiekader. Een mens is geneigd om gedrag niet op zich zelf staand te interpreteren, maar fahankelijk van hoe hij al denkt en voelt over anderen en hemzelf. Leniency- of aanleuningseffect: Betekent dat je bekenden hoger of positiever inschat op eigenschappen die je waardeert dan onbekenden. Contrastfout: De neiging om anderen, die je weinig bekend zijn of met wie je je niet vereenzelvigt, tegengesteld aan jezelf te beoordelen. Halo- effect:

sprake van een stijgende globalisering. Het is essentieel om de verhouding tussen de eigen culturele kenmerken en die van de geobserveerde personen of situatie te evalueren. Dit moet objectief gebeuren. Cultuurcentrisme en – relativisme moeten vermeden worden. Cultuurcentrisme: Betekent dat je alleen denkt en voelt vanuit je eigen culturele schema’s en/of deze als superieur beschouwt. Cultuurrelativisme: Betekent dat je culturele verschillen tussen jezelf en de geobserveerde persoon ontkent. Deze houdingen weerspiegelen niet de werkelijkheid. Twee fouten vergen de aandacht tijdens professioneel observeren, het onderschatten versus overschatten van de socioculturele afstand tussen jezelf en de geobserveerde persoon of situatie. Culturele onderschatting: Betekent dat je de afstand in doe-, denk- en voelwijzen tussen jezelf en de geobserveerde persoon groter waarneemt dan die in werkelijkheid is. Culturele overschatting: Houdt in dat je weinig oog hebt voor inzicht in en begrip van de socioculturele kenmerken van het gedrag van de personen die je observeert. Bijsturing is om als observator culturele sensitiviteit en competentie te verwerven. Cultuursensiviteit of –gevoeligheid: Je vaardigheid om de diverse cultuurgebonden betekenissen van een gedrag te onderkennen. Culturele competentie: Je vaardigheid om de socioculturele kenmerken van gedrag of situaties evenwichtig in te schatten. Besef dan dat gedrag cultuurspecifieke uitingen kent, verwerf kennis over hoe deze uitingen zich in specifieke situaties voordoen en oefen in het herkennen van en omgaan met zulke uitingen. 4 Fundamentele cognitieve en emotionele motieven in de perceptie Deskundig observeren bestaat uit het loslaten van je ongemerkte denk- en voelwijzen over het gedrag, de persoon en/ of de situatie. Observatiefouten kunnen leiden tot communicatieproblemen. Denk- en voelwijzen kleuren je waarneming soms zo dat er alleen maar uitkomt wat je had verwacht. Selffulfilling prophecy: Letterlijk een zelf vervullende voorspelling. Door alleen maar waar te nemen wat je vooraf had verwacht en hiernaar te handelen, beïnvloed je zelf de werkelijkheid zo dat datgene wat je verwachtte, inderdaad uitkomt. Het loslaten van je cognitief- emotionele schema’s is moeilijk. Het is vaak nodig om rekening te houden met de meer universele cognitieve en emotionele fundamenten van het menselijk functioneren. 4 Cognitieve fundamenten: homeostase, assimilatie en accommodatie Homeostase: De neiging van het brein om automatisch en onbewust bestaande beelden te behouden. Assimilatie: Door middel van assimilatie tracht het brein nieuwe waarnemingen zoveel mogelijk in te passen in je eerder gevormde cognitief-emotionele schema’s over de werkelijkheid. Accommodatie: Het proces dat plaatsvindt wanneer het brein de cognitief- emotionele schema’s die je eerder had gevormd, wijzigt om ze in overeenstemming te brengen met nieuwe informatie. 4 Emotionele fundamenten: plezier, ongemak en het tipping point

Tipping point: Het moment waarop je je bereid toont om je perceptie te herzien overeenstemmend met de werkelijke waarnemingen. Principe van plezier versus ongemak: Houdt in dat je bereidheid tot perceptuele wijziging het grootst is wanneer je meer nadeel of ongemak ervaart bij je oude denk-en voelschema, dan voordeel of plezier.

Hoofdstuk 5. Observeren herzien: betrouwbaarheid en validiteit

5 Betrouwbaarheid, validiteit en observatiefouten Een vaardige observator kan er niet omheen zijn waarnemingen actief te begeleiden. Beperkingen en vertekenen dien je in iedere stap te onderkennen en aan te pakken. Door cognities en emoties doelgericht op de waarneming af te stemmen, draag je zorg voor de betrouwbaarheid en de validiteit van de observatie. Betrouwbaarheid: Betreft de standvastigheid van de waarnemingen. Validiteit: Betreft de geldigheid van de waarneming, namelijk of je observeert wat je wenst of denkt te observeren. Maar door de bewerking van het brein zijn onze waarnemingen niet betrouwbaar of valide. Gedragsobservatie is onderhevig aan toevallige en systematische observatiefouten. Toevallige observatiefouten: De willekeurige, onvoorspelbare variaties in de waarneming. Systematische observatiefouten: Alle terugkerende vertekeningen in de waarneming. Als de onder- of overschatting van hoeveel je ‘naast’ het reële gedrag observeert te voorspellen is, dan maak je systematische observatiefouten. 5 Betrouwbaarheid in de observatiepraktijk: vormen en werkwijze Fouten die je maakt liggen bij jezelf als observator, tussen verschillende observators of in het gedragsverloop over de tijd. 5 Standvastigheid van observators: binnen en tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid faciliteren Fouten komen voort uit je eigen manier van waarnemen of ze komen doordat verschillende observators eenzelfde gedrag anders waarnemen, registreren of interpreteren. Intra- of binnenbeoordelaarsbetrouwbaarheid: Mate waarin één observator standvastig blijft in de waarneming van eenzelfde gedrag of situatie. inter- of tussenbeoordelaarsbetrouwbaarheid: Mate waarin verschillende observators overeenstemmen in hun waarneming van eenzelfde gedrag of situatie. Beide van deze vormen wil je zo betrouwbaar mogelijk houden tijdens het observeren. Dit kan door systematisch te observeren. Door het doelgedrag en haar operationaliseringen vooraf vast te leggen in het observatie- en codeerschema. 5 Stabiliteit van waarnemingen in de tijd: hertestbetrouwbaarheid evalueren Toevallige variaties kunnen ook voortkomen uit herhaling van waarnemingen in de tijd. Dit wordt verholpen door hertestbetrouwbaarheid. Hertestbetrouwbaarheid:

Hoofdstuk 6 Een observatie plannen: http://www... en meer

6 Afbakening vooraf: soort observatievraag en vakkennis De www- vragen uit hoofdstuk 2 maak je nu concreet om consistent en geldig te observeren. Je moet in je voorbereiding bedenken welke soort vraag aan de orde is in je observatie en welke vakkennis dit eist. 6 Welke soort observatievraag ga ik beantwoorden? De aanvankelijke vraag is vaak van verkennende aard. Verkennende observatie: Stelt een brede, open vraag over een onderwerp of situatie waar je nog weinig zicht op hebt. Als je al enig zicht hebt op het onderwerp stel je vaak een beschrijvende vraag. Beschrijvende observatie: Stelt de vraag naar wat de belangrijkste kenmerken zijn van het doelgedrag, de persoon of situatie, die je dan in detail weergeeft. Wanneer je evoluties wenst in het gedrag van een persoon, relaties of interacties, zijn vergelijkende en toetsende observatievragen aan de orde. Vergelijkende observatie: Gaat de samenhang of verschillen na tussen gedrag van personen, situaties of over de tijd. Toetsende observatie: Gaat een toetsbare verwachting na over gedrag, situatie, tijdsverloop en verbanden of verschillen hiertussen. 6 Welke vakkennis vergt de observatie? Tijdens deze uitwerking denk je na over de vakkennis die de observatie vergt. Dit is nodig om de vraag bekwaam te formuleren. 6 De observatiestart in zes stappen

Stap 1 Wat en wie wil ik observeren en waarom? Werkschema/ Checklist ‘WWW Observeren’

Stap 2 Hoe ga ik observeren? Stap 3 Wanneer en waar ga ik observeren? Stap 4 Cognitief- emotionele en praktische voorbereiding Stap 5 Hoe selecteer ik het gedrag? Tijd- of gedragsampling? Werkschema/ Checklist Stap 6 Hoe selecteer ik de personen? Focus- of Scansampling? ‘HOE Observeren’

6 Wat en wie wil ik observeren en waarom? Je vormt eerst een globaal beeld van het observatiedoel, om daarna meer specifieke observatievragen te formuleren. Aanvankelijke bevindingen helpen om te verhelderen wie en wat je wilt observeren, en waarom precies. Samen met de situatiekenmerken, bepaalt deze focus hoe je verkiest te observeren. 6 Hoe ga ik observeren? Niet- particitperend systematisch observeren verdient de voorkeur om de betrouwbaarheid en validiteit van je observatie te bewaken. In het werkveld kan het echter moeilijk zijn om helemaal niet te participeren. Hoe meer je participerend observeert, hoe meer aandacht je besteedt aan de voorbereidingen. Verder kun je dit nog opvangen door een vooraf opgestelde observatieschaal te gebruiken. Dit vergemakkelijkt gelijktijdige waarneming en registratie. 6 Wanneer en waar ga ik observeren? Je dient te bepalen binnen welke tijdsgrenzen en waar precies de observatie doorgaat, of een selectie te maken uit het gedragsuniversum.

Observatie- of gedragsuniversum: De continue gedragsstroom die zich in de werkelijkheid afspeelt. Gedragsample- of steekproef: De selectie van de gedragingen die je daadwerkelijk observeert uit het hele gedragsuniversum. Sampling: Het selecteren van gedragingen uit het gedragsuniversum ter observatie. Voor professionele observatie wil je de sampling zo doelgericht mogelijk doorvoeren. Daarom kies je een relevant moment van de observatiesessie. Observatiesessie: De tijdsperiode uit het observatie-universum waarbinnen gerichte waarneming plaatsvindt van het doelgedrag. Het is belangrijk dat de observatiesessie een representatieve steekproef oplevert. Representatieve sample: Een steekproef van waarnemingen die het doelgedrag werkelijkheidsgetrouw vertegenwoordigd. Aansluitend kies je de setting waar je observeert. Observatiesetting: De plaats waar de eigenlijke observatie doorgaat. Het is het best als dit de natuurlijke omgeving van de persoon is. 6 Cognitief-emotionele en praktische voorbereiding

Cognitief emotioneel effect Oplossing Reactief- effect Informed consent, gewenningsperiode Observator-effect en sociale wenselijkheid Gewenningsperiode Biased viewpoint- effect Werf extra informatie; onderken blinde vlekken Cognitief- emotionele betrokkenheid Checklist Observator in beeld, observatieschaal Availability-effect Voorkennis opdoen, voorobservatie Primacy-, recency-, leniency-, contrast- en halo- effecten

Observatieschaal

Om fouten te beperken is een verkennende voorobservatie vaak handig. Je verzamelt via ad libitum- sampling zo veel mogelijk informatie voer het doelgedrag, de situatie en hoe je de observatie zelf ervaart. Ad libitum observeren: Letterlijk het volledig vrij observeren, zonder vooraf opgestelde regels. 6 Selecteren van gedrag Leg je de focus op het gedrag(event) dat je waarneemt of op de tijd dat je waarneemt? 6 Gedragssampling Gedrag- of evenementsampling: De observatietechniek waarmee je één bepaalde gebeurtenis uit het gedragsgeheel als focus voor je observatie selecteert. Je kiest deze methode als je het verloop of de structuur van gedrag of een gebeurtenis wil kennen. Het heeft nut bij gedrag dat weinig voorkomt. Je kunt een volledige groep personen observeren. Dit gebeurt vaak bij gedragsobservatie op molair niveau. Het heeft ook een aantal aandachtspunten:

  • De observatiesessie moet lang genoeg duren
  • Het is moeilijk om betrouwbaar te observeren 6 Tijdsampling Tijdsampling:
Was dit document nuttig?

Samenvatting Observeren en Interpreteren, tentamen 2

Vak: Observeren en interpreteren (1100OBSV14)

26 Documenten
Studenten deelden 26 documenten in dit vak
Was dit document nuttig?
Observeren & Rapporteren
Inhoud tentamen 2
Hoofdstuk 4. Cognitieve en emotionele sturing van de observatie
4.1 Gevorderde waarnemingsbewerking
Om informatie te verwerken gebruikt het brein strategieën van hogere orde. Deze houden een
intieme samenwerking van cognitieve en emotionele werking in om de ingewikkelde taak van
gedragsbeoordeling te vereenvoudigen. Die strategieën heten de heuristiek van de observatie.
Heuristiek van de observatie:
De cognitieve en emotionele werking van het brein die samen tot een snelle automatische perceptie,
of interpretatie van de waarnemingen, leidt.
Dit is dus altijd een bewerkt beeld van de prikkels. Begrip van de manier waarop de heuristiek van de
perceptie je observaties beïnvloedt vergt:
- Kennis (van automatische interpretatiestrategieën)
- Inzicht (in je individuele denk- en voelwijzen en behoeftes)
4.2 Cognitieve en emotionele bias in de gedragsinterpretatie: effecten en bijsturing
Het brein is voortdurend je waarnemingen cognitief en emotioneel aan het verwerken. Hier wordt op
verschillende gebieden de invloed van cognitief-emotionele effecten op professioneel observeren
besproken en wordt uitgelegd hoe je dit kunt tegengaan.
4.2.1 Primacy en recency-effecten
Deze effecten komen voort uit de ongelijke manier waarop het brein waarnemingen bewerkt en
bewaart door de tijd heen.
Primacy-effect:
Houdt in dat je vooral die waarnemingen (in detail) onthoudt die je het eerste observeert.
Recency-effect:
Houdt in dat ook de meest recente, dus de laatst waargenomen, observaties het meest toegankelijk
blijven.
Deze effecten houden verband met je geheugen en aandacht. Het nut hiervan voor het dagelijkse
leven is dat ze de waarnemingen voorzien van langere duur van een herkenbaar begin- en eindpunt.
De waarnemingen tussenin worden samengevat. Voor professioneel observeren zijn deze effecten
echter contraproductief. De oplossing is het maken van notities. Dit is soms lastig omdat de
onmiddellijke registratie de waarnemingen kan beïnvloeden en omdat er niet altijd onmiddellijk kan
worden geregistreerd. Hoe meer je participerend observeert, hoe minder je direct kan registreren.
Probeer systematisch te observeren. Zo kun je van te voren nadenken over de mate waarin de
effecten kunnen optreden. Dit doe je vooral als je gedrag in detail wilt observeren en als je
kwantitatieve uitspraken wilt doen.
4.2.2 Het availability- of toegankelijkheidseffect
Availability-effect:
De selectieve toegankelijkheid van specifieke kennis in het geheugen, volgens de mate waarin je die
kennis actief gebruikt of waarin je er ervaring mee hebt.
Dit effect veroorzaakt overrapportage of onderrapportage van sommige waarnemingen. Je
theoretische referentiekader beïnvloedt welk gedrag je al dan niet opmerkt en hoe je dit
interpreteert. Je kunt dit bijsturen door je kennis bij te scholen, te expliciteren en collegiaal te