Meteen naar document
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Samenvatting Algemene Economie en Bedrijfsomgeving Hulleman en Marijs. Hoofdstuk 1 t/m 21

Vak

Algemene Economie 1 (1000AE1E14)

23 Documenten
Studenten deelden 23 documenten in dit vak
Studiejaar: 2013/2014
Geüpload door:
0volgers
3Uploads
254upvotes

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.
  • HL
    Top samenvatting
  • NM
    Bedankt!! Super
  • jw
    good
  • Jv
    thnx
  • Student
    Hartelijk Dank! Windesheim, Zwolle

Gerelateerde Studylists

Economie apBelangrijkbeo

Preview tekst

Inhoudsopgave

  • Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economie
  • Hoofdstuk 2 Markten
  • Hoofdstuk 3 De vraag
  • Hoofdstuk 4 Het aanbod
  • Hoofdstuk 5 Concurrentie-intensiteit en concurrentiepositie
  • Hoofdstuk 6 De structuur van de markt
  • Hoofdstuk 7 Meso-economie en onderneming
  • Hoofdstuk 8 Produceren
  • Hoofdstuk 9 Productiefactoren
  • Hoofdstuk 10 De structuur van de economie
  • Hoofdstuk 11 Bestedingen
  • Hoofdstuk 12 Inkomensverdeling
  • Hoofdstuk 13 De overheid
  • Hoofdstuk 14 Conjunctuur
  • Hoofdstuk 15 Economische crisis
  • Hoofdstuk 16 Macro-economie en onderneming
  • Hoofdstuk 17 Aanbod van geld
  • Hoofdstuk 18 Vraag naar geld en monetair beleid
  • Hoofdstuk 19 De vermogensmarkten
  • Hoofdstuk 20 Renterisico en rentebeleid
  • Hoofdstuk 21 Internationale economische ontwikkelingen
  • Hoofdstuk 22 Vrijhandel en protectionisme
  • Hoofdstuk 23 Internationale samenwerking
  • Hoofdstuk 24 Valutamarkt
  • Hoofdstuk 25 Valutarisico en valutabeleid
  • Hoofdstuk 26 Landenselectie
  • Hoofdstuk 27 Landenrisico

Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economie

1.

Welvaart is het beschikken over goederen en diensten voor de bevrediging van behoeften. Er is een spanning tussen de behoeften en de middelen, omdat ze respectievelijk oneindig en beperkt zijn. Er is dus sprake van schaarste van middelen. Als met schaarse middelen wordt gestreefd naar maximale welvaart, dan wordt dat economisch handelen genoemd. Het economisch handelen wordt onderzocht in de economische wetenschap. Dit kan op meerdere niveaus plaatsvinden, namelijk: de meso- en micro-economie, de macro-economie, monetaire economie en internationale economische betrekkingen. Al deze onderwerpen maken deel uit van de algemene economie. Demeso- en micro-economie draaien om de kenmerken van markten en bedrijfstakken rondom een onderneming, de vraag naar en het aanbod van goederen en de veranderingen in vraag en aanbod als gevolg van prijsveranderingen. De macro-economie beschrijft en analyseert allerlei verschijnselen voor een heel land, zoals de totale consumptie. De monetaire economie heeft betrekking op het verschijnsel geld en de rol van banken in de economie. Bij internationale economische betrekkingen gaat het om de bestudering van de buitenlandse handel van landen, internationale kapitaalstromen en monetaire betrekkingen. In dit boek worden veel gegevens gebruikt die betrekking hebben op de Europese Unie.

  1. Dedirecte omgeving van een onderneming bestaat uit leveranciers en afnemers. Deze marktpartijen bevinden zich in de in- en verkoopmarkten van de onderneming en staan in voortdurend contact met de onderneming. Er zijn verschillende afzetmarkten waar bedrijven hun producten of diensten kunnen leveren. Deze hebben allemaal verschillende kenmerken m.b. de aard van de concurrentie en de soort afnemers. Deindirecte omgeving bestaat uit werknemers- en werkgeversorganisaties, de overheid en culturele omgevingsfactoren (zoals de publieke opinie). De onderneming heeft een geringe invloed op deze indirecte omgevingsfactoren. Daarnaast zijn de sociale omgeving en de invloed van technologie belangrijk. Ten slotte is er de macro-omgeving, bestaande uit de conjuncturele ontwikkeling, de ontwikkeling van wisselkoersen en prijzen van grondstoffen en demografische ontwikkelingen. Deresultatenrekening wordt beïnvloed door algemeen-economische variabelen. Zie: hfst. 1; blz. 24; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht van deze variabelen en hun relatie tot de resultaten van een onderneming. Bij het oplossen van problemen moeten managers rekening houden met veranderingen in de omgeving. Dit kan door omgevingsvariabelen te voorspellen en hier een beleid voor te voeren.

  2. Eennominale stijging is de waardestijging van een variabele, terwijl een reële stijging de volumeverandering is. Deze twee hebben invloed op de loonsom (aantal werknemers vermenigvuldigd met het loon per werknemer).

Hoofdstuk 3 De vraag

3.

Het aankopen van goederen wordt vooral gedaan om behoeften te bevredigen. Hoe het consumptiepakket hiervoor wordt samengesteld, bepaalt het consumptiepatroon. Individuele consumenten bevredigen hun behoeftes op verschillende manieren. Er is dus sprake van individuele consumptiepatronen. Het consumentenpatroon wordt vooral bepaald door de preferenties (consumentenvoorkeuren). Mode is een verschijnsel dat erg wordt beïnvloed door consumentenvoorkeuren. Veranderingen in de consumentenvoorkeuren beïnvloeden de afzet van ondernemingen en kunnen desastreus zijn. Veel producten hebben een leeftijdgebonden karakter. Een voorbeeld is dat de consumptie van bier daalt naarmate mensen ouder worden en de consumptie in de toekomst dus lager zal worden door de vergrijzing. Daarnaast speelt de levensstijl (life-style) ook een belangrijke rol, omdat deze wordt gevormd door samenhangende normen en waarden. De individualisering is een belangrijke trend, omdat er steeds meer behoefte is aan producten voor individueel gebruik.

Ondernemingen passen ‘maatwerk door massa-individualisering’ toe om producten af te stemmen op de behoeften van de consumenten. In de marketing moet rekening worden gehouden met vernieuwing, omdat de consumentenvoorkeuren voortdurend veranderen. Ook hebben het seizoen, het klimaat en overheidsmaatregelen invloed op de vraag naar producten.

  1. Devraagcurve is een grafiek van de vraagfunctie (verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid). Zie: hfst. 3; blz. 49; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een figuur van een vraagcurve. Als de prijs van een product daalt, zullen consumenten meer van dit product consumeren ten koste van substituutproducten die niet in prijs zijn gedaald (substitutie-effect). Door de prijsdaling is de koopkracht van de consumenten toegenomen, wat ook wel inkomenseffect wordt genoemd.

Deelastische vraag is het prijselastische deel van de vraagcurve. De prijselasticiteit geeft aan hoe de gevraagde hoeveelheid relatief verandert t.o. een relatieve verandering in prijs. De inelastische vraag heeft betrekking op het deel van de vraagcurve waar de relatieve verandering in de gevraagde hoeveelheid kleiner is dan de relatieve verandering in prijs. Meestal stijgen prijzen maar met een paar procenten per jaar, waardoor er een relevant deel van de curve kan worden onderscheiden. Daarnaast is elasticiteit afhankelijk van de helling van de vraagcurve: hoe vlakker het verloop, hoe elastischer de curve is. De prijselasticiteit vanluxegoederen is veel groter dan die van basisgoederen, omdat consumenten hun consumptie van luxegoederen makkelijker kunnen aanpassen. Deligging van de vraagcurve kan veranderen doordat de behoeften van consumenten veranderen. Frisdranken worden meer verkocht bij een hittegolf, ook al blijft de prijs hetzelfde.

  1. Als de vraag van een goed toeneemt bij de prijsstijging van een ander goed, dan is er sprake van een positieve kruislingse elasticiteit. Bij negatieve kruislingse elasticiteit daalt de gevraagde hoeveelheid juist. Ten slotte kan de kruislingse elasticiteit van 0 worden onderscheiden, waarbij de twee goederen volledig onafhankelijk zijn van elkaar.

3.

Inkomensontwikkelingen zijn belangrijk voor de vraag naar goederen en diensten. De inkomenselasticiteit geeft aan wat de procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid is als het inkomen procentueel verandert. Bij basisgoederen is de inkomenselasticiteit kleiner dan 1, wat betekent dat de verandering in vraag kleiner is dan de verandering van het inkomen. Als de inkomenselasticiteit negatief is, dan is er sprake van inferieure goederen.

4.

Met de collectieve-vraag-en-aanbodcurve kan worden gekeken wanneer de markt in evenwicht is. Dit is het punt waarop vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. Zie: hfst. 4; blz. 73; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een afbeelding van de collectieve-vraag-en-aanbodcurve. Om een marktevenwicht te bereiken, moet het aanbod worden aangepast aan de vraag. Dit proces kost echter tijd, waardoor er een tijdsverschil is tussen de gestegen vraag en de toename van het aanbod. Er zijn twee manieren waarop het aanpassingsproces kan verlopen, namelijk: een stabiel evenwicht (waarbij de productieomvang en prijs steeds worden veranderd tot het evenwicht is bereikt) en een instabiel evenwicht (dat kan voorkomen bij een sterk inelastische vraag met een aanbod dat een aanpassingstermijn nodig heeft).

De overheid beschermt consumenten door een maximumprijs in te stellen. Als de maximumprijs onder het marktevenwicht ligt, dan betalen consumenten minder dan ze zouden doen in een vrije markt. Hierdoor is het aanbod ook kleiner en ontstaat er een vraagoverschot. De overheid past een vergunningssysteem toe om de vraag te rantsoeneren. Daarnaast wordt er een minimumprijs gehanteerd om producenten te beschermen. Hierdoor ontstaat er een aanbodoverschot, aangezien consumenten minder consumeren. Om de kosten voor het uit de markt nemen van deze producten laag te houden, kan de overheid productiequota verstrekken aan een beperkt aantal producenten om zo een toetredingsbelemmering te bewerkstelligen.

De overheid heft accijnzen en omzetbelasting op de meeste producten. Dit verhoogt de marginale kosten en heeft dus invloed op de ligging van de aanbodcurve. Of producenten de belastingen kunnen afwentelen op consumenten hangt af van de prijselasticiteit van vraag en aanbod in het marktevenwicht. Er worden verschillende belastingtarieven toegepast, waardoor er een substitutie-effect kan ontstaan. Alcoholische dranken met hoge accijnzen zullen minder worden gekocht dan dranken met lage accijnzen. De overheid past ook subsidies toe. Deze belemmeren de marktwerking, waardoor er grote prijsverschillen kunnen ontstaan.

Hoofdstuk 5 Concurrentie-intensiteit en concurrentiepositie

5.

Binnen en tussen de bedrijfstakken in een bedrijfskolom vinden interne, externe en potentiële concurrentie plaats. Interne concurrentie vindt plaats binnen een bedrijfstak waar ondernemingen wedijveren om het marktaandeel. Ondernemingen concurreren ook binnen een bedrijfskolom met afnemers en toeleveranciers, wat externe concurrentie wordt genoemd. Deze vorm van concurrentie heeft als doel om een zo groot mogelijk aandeel in de toegevoegde waarde en de winstmarge te verwerven in de bedrijfskolom. Ten slotte kunnen ondernemingen worden bedreigd door ondernemingen die willen toetreden tot de bedrijfstak of ondernemingen die substituutproducten aanbieden. Dit wordt potentiële concurrentie genoemd. Hoe hevig de concurrentie is, is afhankelijk van concurrentiebepalende factoren, zoals de groei van de vraag, het aantal ondernemingen en de productdifferentiatie.

  1. Ondernemingen proberen een zeker rendement te behalen over het geïnvesteerde vermogen. Dewinstmarge is de winst gedeeld door de omzet. De winstgevendheid is niet de enige maatstaf voor de concurrentiekracht. Een onderneming moet namelijk ook in staat zijn om allebelanghebbenden (zoals de werknemers en de overheid) tevreden te stellen. Er wordt ook gesproken van de concurrentiepositie van bedrijfstakken. Deze wordt vaak afgemeten aan o. de gemiddelde winst en de bijdrage aan werkgelegenheid.

  2. M. Porter ontwikkelde het vijfkrachtenmodel en de analyse van de concurrentiekracht van een bedrijfstak t.o. dezelfde bedrijfstak in andere landen (‘de diamant’). In het vijfkrachtenmodel worden de belangrijkste concurrentiebepalende factoren gebruikt om een bedrijfstak te analyseren. Dit zijn: de onderhandelingskracht van leveranciers, de dreiging van substituten, interne concurrentie, de onderhandelingskracht van afnemers en potentiële toetreders. Het gaat hierbij vooral om de veranderingen in concurrentieverhoudingen als gevolg van nieuwe producten op de markt, fusies en bedrijven die zich terugtrekken uit een markt of zich op andere markten begeven. Zie: hfst. 5; blz. 84; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een afbeelding van het vijfkrachtenmodel van Porter. In de verpakkingsmarkt is de dreiging van substituten groot, omdat meerdere materialen kunnen worden gebruikt als verpakking. Daarnaast is er veel internationale concurrentie door verlaging van de transportkosten en de milieubelasting voor productie.

In de diamant van Porter worden de omgevingsfactoren die de concurrentiekracht bepalen onderverdeeld in: de kwaliteit van productiefactoren, de invloed van de overheid, de economische orde en de mate waarin bedrijfstakken elkaar versterken d.m. netwerken. Deze zijnregionaal bepaald. Zie: hfst. 5; blz. 86; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een afbeelding van de diamant. Vooral de wederzijdse beïnvloeding is belangrijk in de diamant van Porter. Hierdoor is het model erg geschikt voor de bestudering van dynamische aspecten van bedrijfstakken. De diamant bestaat uit de volgende elementen: productiefactoren, de binnenlandse vraag, netwerken van bedrijfstakken, de economische orde, toevalsfactoren en de overheid.

Hoofdstuk 6 De structuur van de markt

6.

Eenstructuurkenmerk is een omstandigheid, zoals het aantal aanbieders in een markt. Het gedrag van ondernemers wordt beïnvloed door het structuurkenmerk ‘aantal ondernemingen’. De structuurkenmerken vormen de randvoorwaarden waarbinnen ondernemingen hun activiteiten ontplooien om het beoogde resultaat te behalen. Deconcurrentiebepalende variabelen zijn: structuur, gedrag en resultaat.

  1. Als er een groot aantal aanbieders is op een markt, dan heeft elke onderneming een klein marktaandeel, waardoor deze maar weinig invloed heeft op de marktprijs. De aanbieders hebben dus weinig marktmacht. De concentratiegraad is een maatstaf voor de marktmacht van de grootste ondernemingen in een bedrijfstak. Kleine ondernemers proberen vaak afnemers te vinden die geïnteresseerd zijn in producten die afwijken van de standaard. Er is dan sprake van marktniches.

Homogene producten zijn gelijk. Bij heterogene producten zijn er onderlinge verschillen door productdifferentiatie. Het kan bijv. gaan om veranderingen in de technische eigenschappen. Als er een geheel nieuw product ontwikkeld wordt, is er sprake van productinnovatie. Verder kan productdifferentiatie worden bewerkstelligd door andere kenmerken, zoals de verpakking of reclame. Zie: hfst. 6; blz. 101; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht van de bedrijfstakkenmerken en productdifferentiatie van homogene en heterogene producten. Producten kunnen procesmatig worden geproduceerd m.b. grote installaties, zoals bij aardolie. Dit wordt ook wel massaproductie genoemd en er is weinig productdifferentiatie mogelijk. Grondstofintensieve producten staan meestal aan het begin van de bedrijfskolom en zijn doorgaans homogener dan eindproducten.

In bedrijfstakken met hoge toetredingsbarrières wordt de winstgevendheid niet bedreigd door mogelijke toetreders. De aanmerkelijkste toetredingsbelemmering wordt gevormd door hoge vaste kosten. Daarnaast is productheterogeniteit belangrijk, omdat het klanten bindt met merknaamsbekendheid. Soms is het marktaandeel ook een toetredingsbelemmering door de aanwezigheid van een kostenleider. Verder kunnen bestaande patenten (als voorwaarde voorR&D) een toetredingsbelemmering vormen. Ook kunnen voor- en achterwaartse integratie (activiteiten in verschillende bedrijfstakken) ondernemingen belemmeren tot toetreding, omdat die activiteiten voor marktmacht zorgen. Ten slotte kan er strategische overcapaciteitbestaan, waardoor toetreders rekening moeten houden met een extra aanbod van bestaande ondernemingen die de prijzen sterk onder druk zet.

De vraag heeft bepaalde kenmerken, zoals de groei van de vraag. Groeimarkten worden aantrekkelijk gevonden door ondernemingen omdat de afzet toeneemt bij gelijkblijvende marktaandelen. Ze hoeven dus geen prijsconcessies te doen. Doordat aanbieders een grotere marktmacht hebben dan vragers, is er sprake van verkopersmarkten.

De micro-economie deelt markten in op basis van het aantal aanbieders (één, weinig of veel) en de mate van productdifferentiatie (homogene of heterogene producten). Als er veel aanbieders zijn en homogene producten, dan is er sprake van volledig vrije mededinging. Bij demonopolistische concurrentie zijn er ook veel aanbieders, maar er wordt een heterogeen product aangeboden. Inoligopolistische marktvormen zijn er weinig aanbieders die ieder een groot marktaandeel hebben. Deze markten zijn meestal star, omdat elke onderneming bang is voor tegenacties van de ander. Deze situatie kan worden verklaard met de speltheorie, die ook wel bekend staat als hetprisoners’ dilemma. Door wantrouwen hebben alle ondernemingen een afwachtende houding. Het kan voorkomen dat twee ondernemingen meer winst kunnen halen door prijsverhoging en daarvoor hun gedrag op elkaar afstemmen. Dit kan leiden tot een kartel en is verboden. Een oligopolie kan heterogeen of homogeen zijn, afhankelijk van het onderscheid in producten. Daarnaast wordt onderscheid gemaakt in een nauw oligopolie (maximaal vijf aanbieders) en een breed oligopolie (meer dan vijf aanbieders). In een monopolie is er één producent, waardoor hij zelf de prijs van het product kan bepalen.

  1. De meeste ondernemingen hanteren rendementseisen om een maximale winst na te streven. Ze kunnen de prijszetting gebruiken om hun winstgevendheid op de korte termijn op peil te houden. In welke mate dit kan, hangt af van de marktvorm van de onderneming. Dit prijszettingsgedrag is namelijk alleen mogelijk als de concentratie op een markt groot is. Bedrijven die met export en import te maken hebben, kunnen minder makkelijk hun kosten doorberekenen in de afzetprijzen. Dit komt doordat het moeilijk is om voldoende marktmacht op te bouwen op markten met een hoge internationaliseringsgraad. Bij het streven naar maximale winst kan een onderneming proberen om haar kostenniveau onder dat van concurrenten te houden (kostenleiderschap). Vooral bij schaalvoordelen is deze strategie toepasbaar. Er kan een hogere winstmarge worden verkregen, maar er is ook het gevaar van toetreding, omdat de hoge winst zo aanlokkelijk is. Bij het kostenleiderschap kan de prijs worden verlaagd tot onder het niveau van de concurrenten. Dit wordt limit pricing genoemd en kan het marktaandeel vergroten. Het nadeel hiervan is echter dat er winsterosie kan ontstaan in een bedrijfstak door prijsbederf. In een oligopolie zal eerder prijsstarheid optreden, wat een zekere stabiliteit geeft. Innovatief gedrag gaat ten koste van de winstgevendheid op de korte termijn, maar is beter voor de continuïteit van een bedrijf. Ondernemingen met een groot concurrentievermogen kunnen een marktwinst verkrijgen op buitenlandse markten.

  2. Producten doorlopen een productlevenscyclus (een standaardpatroon) in vier fasen, namelijk: de introductie, de groeifase, de rijpheidsfase en de teruggang. Een bezwaar aan deze methode is dat zij vooral toepasbaar is voor industriële bedrijven. Zie: hfst. 6; blz. 116; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht van de productlevenscyclus en de bedrijfstakontwikkeling. Tijdens de introductie worden er hoge marketinguitgaven en R&D-uitgaven gedaan. Ook zijn er aanloopverliezen en is de onderneming een innovatiemonopolist. In de groeifase heeft het product een luxe karakter gekregen en begint de markt interessant te worden voor toetreders. De onderneming komt in een winstsituatie terecht en de marktvorm verandert in een breed oligopolie waarin product- en procesverbeteringen plaatsvinden. Daarnaast vindt er een kostendaling plaats, waardoor er prijsconcurrentie kan gaan plaatsvinden.

Hoofdstuk 7 Meso-economie en onderneming

7.

Bedrijven gebruiken vaak een bedrijfstakanalyse in hun strategisch managementproces. De omgevingsinformatie kan worden geanalyseerd met behulp van een SWOT-analyse (Strenghts, Weaknesses, Opportunities, Threats) om zo achter de kansen en bedreigingen van de onderneming te komen. Door het combineren van een kans en een sterkte kan een concurrentievoordeel worden behaald. Niet alle kansen en bedreigingen zijn echter even belangrijk, dus een onderneming moet bepalen welke kritische succesfactoren er zijn in de bedrijfstak. Aan de hand hiervan en de interne informatie kunnen de prestatie-indicatoren worden vastgesteld (doelstellingen voor de nabije toekomst). Zie: hfst. 7; blz. 129; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor de kritische succesfactoren van de modebranche.

  1. In een bedrijfstakanalyse moeten vragen worden beantwoord. Zie: hfst. 7; blz. 130-132; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een checklist.

Hoofdstuk 8 Produceren

8.

Productie is het toevoegen van waarde aan producten in bedrijven en de overheid. Het bruto binnenlands product (BBP) is de totale productie binnen een land. Als het BBP wordt gedeeld door het inwonersaantal van het land, dan wordt de welvaart als BBP per hoofd van de bevolking berekend. Zie: hfst. 8; blz. 139; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht van de welvaart in verschillende landen. De meeste landen streven naar welvaartsgroei, wat een maatstaf is voor economische groei. Door de grote welvaartsverschillen (ook binnen een land) zijn er mensen die moeilijk hun basisbehoeften kunnen bevredigen. In de Verklaring van de rechten van de mens staan de normen waaraan een land moet voldoen voor een menswaardig bestaan. De welvaart wordt beïnvloed door de inkomensverdeling. Welzijn wordt ook beïnvloed door welvaart. Het geluk van mensen hangt af van de mate waarin mensen hun immateriële behoeften kunnen bevredigen. De human development index (HDI) van de Verenigde Naties is een maatstaf om het welzijn van een bevolking te meten. Zie: hfst. 8; blz. 145; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor de HDI-scores van enkele landen.

  1. De BBP kan worden bepaald door het meten van de toegevoegde waarde, de inkomens en de bestedingen. De toegevoegde waarde kan worden gemeten op drie manieren: door alle toegevoegde waarde van ondernemingen en overheden in een land op te tellen (productiebenadering), door alle beloningen die de productiefactoren ontvangen op te tellen (inkomensbenadering) of door alle bestedingen voor de productie in een land te sommeren (bestedingsbenadering).

Ondernemingen gebruiken de opbrengsten van verkoop om hun inkopen te betalen, maar ook om te voldoen aan de kostprijsverhogende belastingen en de afschrijvingen. De overheid verleent ook kostprijsverlagende subsidies aan ondernemingen. De restpost van de opbrengsten is de winst. Dit kan worden gezien als de vergoeding voor de productiefactor ondernemerschap. Naast het BBP bestaat ook het Bruto Nationaal Inkomen (BNI) dat betrekking heeft op het inkomen dat voortvloeit uit de productiefactoren die toebehoren aan de inwoners van een land. Eenwaardesysteem is een waardetoevoeging in een bepaalde bedrijfskolom. In een resultatenrekening worden de opbrengsten, de kosten en de winst opgenomen.

Deoverheid produceert ook en voegt ook waarde toe. Zij is namelijk actief betrokken bij de productie en levering van allerlei goederen en diensten. Een doel kan zijn om veiligheid te creëren. De overheid oefent zelf vraag uit naar producten omdat zij de bestedingen verricht voor het gratis ter beschikking stellen van diensten aan de bevolking.

kan worden berekend door de procentuele verandering van de prijzen en de arbeidsproductiviteit af te trekken van de procentuele verandering van het loon per werknemer.

  1. De productiefactor natuur is erg belangrijk, omdat deze grondstoffen levert. Welke grondstoffen het zijn, hangt af van de ligging van een land. De ligging beïnvloedt ook de natuurlijke transportmogelijkheden. Daarnaast bepalen het klimaat en de bodemgesteldheid de mogelijkheden voor de landbouwsector. Verder kan de natuur worden gebruikt voor recreatie. Het vervult ook onze behoeften aan water en lucht. Door de alarmerende situatie waarin het milieu verkeert, is de milieubelasting ingevoerd als grens aan de economische groei. Er moet worden uitgegaan van een duurzame economische groei voor een duurzaam nationaal inkomen. Daarom is duurzaam ondernemen steeds belangrijker geworden. Dit is winstgevend ondernemen (profit) zonder schade toe te brengen aan de maatschappij (people) en de natuur (planet).

Hoofdstuk 10 De structuur van de economie

10.

De Europese economie bevat zes sectoren, namelijk: de publieke dienstverlening, de landbouw, de industrie, de bouw, de handel, transport en communicatie en de financiële en zakelijke dienstverlening. In de postindustriële samenleving wordt het BBP vooral gevormd door de dienstverlening. Zie: hfst. 10; blz. 180-181; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht van de werkgelegenheid en arbeidsproductiviteit per sector en ondernemingsgrootte.

  1. Productiefactoren kunnen groeien in kwantiteit en in kwaliteit. Kwantitatieve groei betekent meer arbeid, kapitaal en natuur. Kwalitatieve groei betekent dat de arbeidsproductiviteit omhoog gaat. De hoeveelheid kapitaalgoederen die nodig is om een eenheid product te vervaardigen, wordt kapitaalcoëfficiënt genoemd. Hoeveel er kan worden bespaard, hangt af van de spaarquote en het nationaal inkomen. Hoe hoger de spaarquote, hoe meer er kan worden bespaard.

Debeschermde sectoren, zoals de bouw en de detailhandel, hebben weinig te vrezen van de internationalisering. In de open sector staan de ondernemingen bloot aan de internationale concurrentie. Hoe succesvol ondernemingen zijn in een open sector hangt o. af van het ontwikkelingsniveau van de economie. Er zijn drie niveaus die samenhangen met het BBP per persoon, namelijk: factorgedreven groei (landen met lage inkomens), investeringsgedreven groei (door buitenlandse investeringen) en innovatiegedreven groei (laatste en moeilijkste fase van groei). Er is regelmatige vernieuwing van producten en productieprocessen nodig om de concurrentieposities te behouden. Zie: hfst. 10; blz. 186; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht van de verschillende fasen van de economische ontwikkeling.

  1. Het groeivermogen van een land wordt bepaald door de groei van de productiefactoren arbeid, kapitaal en natuur en de mate waarin ze kunnen worden ingezet in het productieproces. Deze twee aspecten worden beïnvloed door zes factoren: menselijk kapitaal, ondernemerschap, marktordening, innovatie, ruimtelijke inrichting en duurzaamheid.

Het menselijk kapitaal is afhankelijk van demografische ontwikkelingen. Doordat het aandeel ouderen steeds meer zal toenemen en er dus relatief gezien minder beroepsgeschikte bevolking zal zijn, wordt er ook wel gesproken van een demografische tijdbom. Mogelijke oplossingen hiervoor zijn het verhogen van het aantal uren per werknemer, het inzetten van een groter deel van de beroepsgeschikte bevolking, het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd, het goed op orde houden van de overheidsfinanciën, het stimuleren van deeltijdwerknemers om fulltime gaan werken en het putten uit de reserves van werklozen. Dearbeidsparticipatie van ouderen boven de 60 jaar is gering. Echter, ouderen hebben steeds vaker hogere inkomens en leven deels op de kosten van de jongere generatie. De intergenerationele verdeling wordt steeds ongelijker, waardoor de solidariteit steeds meer onder druk staat. Een andere verdeling van arbeid en vrije tijd zou het geluk van mensen kunnen schaden. Als alle beschikbare arbeid is ingezet in het productieproces, dan is productiviteitsgroei de enige bepalende factor voor het groeivermogen. Als het om menselijk kapitaal gaat, is het

Hoofdstuk 11 Bestedingen

11.

Huishoudens, bedrijven, de overheid en het buitenland doen bestedingen. Elke sector heeft eigen marktkenmerken. Er zijn consumentenmarkten, zakelijke markten, de markt voor overheidsopdrachten en de buitenlandse markten.

  1. Consumenten hebben verschillende voorkeuren voor producten om hun behoeften te bevredigen. De bestedingen die alle consumenten doen, vormen samen het macro- economische consumptiepatroon. Zie: hfst. 11; blz. 203; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor het consumptiepatroon van de EU-25 in 2004. Ondernemingen moeten goed in de gaten houden welke veranderingen plaatsvinden in het consumptiepatroon. Hierbij speelt de inkomenselasticiteit een belangrijke rol. De verandering in koopkracht is de verandering in inkomen met een correctie voor de inflatie. Er wordt gesproken van een reële stijging van het inkomen als de koopkracht stijgt. Het inkomen, zonder te worden gecorrigeerd voor de prijsstijging, wordt het nominale inkomen genoemd. Of een inkomensstijging leidt tot een hogere afzet hangt af van de inkomensgroep waarin de stijging plaatsvindt. Hoeveel er van een extra euro wordt geconsumeerd, wordt weergegeven met de marginale consumptiequote. Voor lage inkomensgroepenis deze beduidend hoger. Een stijging in de koopkracht is echter niet voldoende om meer te consumeren, aangezien er ook consumentenvertrouwen moet zijn in de economische toekomst. Zie: hfst. 11; blz. 207; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een grafiek van het verloop van de Consumer Confidence Index voor de EU van 1985-2006. Consumptiegroei op de korte termijn is ook afhankelijk van de reële rente (bij het lenen van geld) en het vermogen (om mee te beleggen).

  2. Investeren is het aanschaffen van kapitaalgoederen. Er zijn drie soorten investeringen, namelijk: vervangingsinvesteringen (afschrijvingen bij het aanschaffen van kapitaalgoederen vanwege slijtage), uitbreidingsinvesteringen (om de productiecapaciteit te vergroten) en voorraadinvesteringen (voor wijzigingen in de voorraden). Voorraadinvesteringen kunnen gedwongen zijn als de groei van de afzet te hoog wordt geschat. Vervangingsinvesteringen en netto-investeringen vormen samen de bruto-investeringen. Netto-investeringen worden gevormd door uitbreidingsinvesteringen in vaste activa en voorraadmutaties. Bij een diepte-investering gaat het om een kapitaalgoed met arbeidsbesparende technisch- ontwikkelde kenmerken. Bij breedte-investeringen geldt dit niet. De investeringen die ondernemingen doen zijn gebaseerd op de afzetverwachtingen. Ook de bezettingsgraad speelt een rol: bij een hoge bezettingsgraad is productieverhoging alleen mogelijk door uitbreiding van de kapitaalgoederenvoorraad. Daarnaast spelen rente en winst een rol.

11.

Overdrachtsuitgaven zijn overheidsuitgaven voor uitkeringen. Overheidsbestedingen zijn bedoeld voor de productie van goederen en diensten. Materiële overheidsconsumptie heeft betrekking op producten die korter dan een jaar meegaan. Overheidsinvesteringen hebben meestal betrekking op producten die langer dan een jaar meegaan. De groei in deze investeringen hangt af van de groeiende behoeften van de bevolking aan overheidsdiensten. Doordat de uitgaven stabieler zijn dan de inkomsten, ontstaat er een overheidstekort. Hiervoor geldt een internationale tekortnorm, waardoor de uitgaven moeten worden ingeperkt. Daarnaast wordt de overheid beperkt door een schuldquote (voor de euro).

  1. Intra-EU-handel is handel binnen de EU en extra-EU-handel is handel met landen buiten de EU. Zie: hfst. 11; blz. 216; Algemene economie en bedrijfsomgeving; Hulleman & Marijs voor een overzicht van de extra-EU-27-handel naar regio. De veranderingen in export kunnen worden veroorzaakt door de wereldconjunctuur (zoals wisselkoersen) en het bedrijfsleven.
Was dit document nuttig?
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Samenvatting Algemene Economie en Bedrijfsomgeving Hulleman en Marijs. Hoofdstuk 1 t/m 21

Vak: Algemene Economie 1 (1000AE1E14)

23 Documenten
Studenten deelden 23 documenten in dit vak
Was dit document nuttig?

Dit is een preview

Wil je onbeperkt toegang? Word Premium en krijg toegang tot alle 51 pagina's
  • Toegang tot alle documenten

  • Onbeperkt downloaden

  • Hogere cijfers halen

Uploaden

Deel jouw documenten voor gratis toegang

Ben je al Premium?
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 De onderneming en algemene economie 3
Hoofdstuk 2 Markten 4
Hoofdstuk 3 De vraag 5
Hoofdstuk 4 Het aanbod 7
Hoofdstuk 5 Concurrentie-intensiteit en concurrentiepositie 9
Hoofdstuk 6 De structuur van de markt 11
Hoofdstuk 7 Meso-economie en onderneming 14
Hoofdstuk 8 Produceren 15
Hoofdstuk 9 Productiefactoren 16
Hoofdstuk 10 De structuur van de economie 18
Hoofdstuk 11 Bestedingen 20
Hoofdstuk 12 Inkomensverdeling 22
Hoofdstuk 13 De overheid 24
Hoofdstuk 14 Conjunctuur 26
Hoofdstuk 15 Economische crisis 28
Hoofdstuk 16 Macro-economie en onderneming 29
Hoofdstuk 17 Aanbod van geld 31
Hoofdstuk 18 Vraag naar geld en monetair beleid 33
Hoofdstuk 19 De vermogensmarkten 34
Hoofdstuk 20 Renterisico en rentebeleid 37
Hoofdstuk 21 Internationale economische ontwikkelingen 39
Hoofdstuk 22 Vrijhandel en protectionisme 41
Hoofdstuk 23 Internationale samenwerking 43
Hoofdstuk 24 Valutamarkt 45
Hoofdstuk 25 Valutarisico en valutabeleid 48
Hoofdstuk 26 Landenselectie 50
Hoofdstuk 27 Landenrisico 51

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.