Meteen naar document
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Samenvatting Onderzoeken B: Ethologie

Studiejaar: 2012/2013
Geüpload door:
0volgers
33Uploads
56upvotes

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

Ethologie

1 grondleggers van de ethologie Ethologie  Biologische studie van gedrag, ook ontwikkelingsaspecten van gedrag

Allereerst werd het gedrag van vogels onderzocht  Charles Darwin Voorbeelden hiervan zijn de Darwin Vinken

Belangrijke vraag; Is gedrag aangeboren of wordt gedrag aangeleerd?

Veroorzaakte felle discussies  Watson, Tolman en Skinner  deze benadrukken de Rol van het Leven. Er werden voor de laboratoriumonderzoeken duiven en ratten gebruikt. Belangrijke uitspraak van Watson: “geef me twaalf gezonde kinderen in mijn eigen specifieke leerrijke omgeving waarin ik ze kan leren, trainen en opvoeden en maak ervan wat je wilt. (arts,

Thorndike + Pavlov  hondenonderzoek Specifieke reactive  herhaaldelijk uitvoeren van dezelfde specifieke oefening. “Wet van effect”  beloning achteraf geeft voldoening wat de reactie versterkt.

Hormonen en neurofysiologisch onderzoek kwam later en werd uitgevoerd door  Lashley Hij benadrukte dat er sprake is van aangeboren componenten bij gedrag.

Von Uexkull  relaties met omgeving en zintuigwaarnemingen, effectoren en gedrag. Anatomie (bouw) + fysiologie (werking)  belangrijke begrippen gedrag

Gericht onderzoek naar oorzaak en functie van gedrag kwam pas in de jaren 30 van de vorige eeuw. Er waren hierbij 3 personen erg van belang;  Konrad Lorenz  onderzoek naar; bijen  Nico Tinbergen  onderzoek naar; meeuwen en graafwespen  Karl von Frisch  onderzoek naarl; ganzen Deze 3 mannen onderzochten dieren in hun natuurlijke leefomgeving. Lorenz benadrukte hierbij dat erfelijkheid van belang is; een prooidier moet in 1 keer effectief kunnen vluchten voor een roofdier, als hij dit nog moet aanleren is hij te laat. Samen kregen deze mannen de Nobelprijs voor geneeskunde

Aangeboren = nature – aangeleerd = nurture

Instinct  onder invloed van de omgeving ontwikkeld het instinct Bevruchting  omgevingsinvloeden  leren als deze mogelijkheid in de genen aanwezig is.

Ontwikkeling van zintuigen en zenuwcellen is afhankelijk van erfelijke informatie in de cellen maar ook van de omstandigheden van vorming van organen. Elke erfelijk gedrag komt to stand door invloed van het erfelijk milieu.

Nico Tinbergen  4 vragen geformuleerd; 1. Wat zijn de direct oorzaken van gedrag; welke situatie en welke stimuli roepen het gedrag op, is het gedrag aangeboren of aangeleerd? 2. Hoe heeft het gedrag zich ontwikkeld in de loop van het leven van een individu; verandert het gedrag met leeftijd, zijn er eerdere leerervaringen nodig om dit gedrag te vertonen? 3. Op welke wijze heeft het gedrag in de loop van de evolutie zijn vorm gekregen? 4. Wat is de functie of overlevingswaarde van gedrag; hoe draagt het gedrag bij aan het succes van een dier?

Ook wel de 4 waarom vragen genoemd.

1 Organisatie van gedrag Gedrag vertoont meestal een patroon  Fixed action pattern Het bestaat uit gedragssystemen, deze bestaan weer uit gedragselementen, deze zijn duidelijk van elkaar te onderscheiden.

Voorbeeld: Eetgedrag = gedragssysteem  het verschilt bij paarden en koeien. Een koe rolt de tong om het gras, een paard bijt het gras af = gedragselement.

Bij definieren van gedragselementen  opschrijven wat je ziet (geen interpretative!)

Onderdelen gedragsonderzoek;  Probleemstelling / onderzoeksvragen / hypothesen  Werkwijze / materiaal en methode  Resultaten  Discussie  Conclusie

1 Oorzaak van gedrag Dier  zintuigen  waarnemen prikkels ;  Licht  Geluid  Reuk  Smaak  Tast Zintuigcellen  zwakken stroompjes  zenuwen  hersenen  verwerking in hersenzenuwcellen Vervolgens sturen de zenuwen uit de hersenen effectoren (o. spieren) aan  er ontstaat een nieuw reactie

Zintuigen zijn verschillend ontwikkeld bij dieren. Mens  zien en horen belangrijk. Andere dieren  ruiken en voelen belangrijkere rol.

Insecten  speciale klieren; geurstoffen = feromonen  specifiek in groep  herkenning Vleermuizen  via tong korte geluidsstoten hele hoge frequentie  teruggekaatst  echo terug bij vleermuis  oriënteren en voedsel verzamelen in het donker

Veel gedrag  reflexmatig: een prikkel wordt geleid via zenuwen en heeft een reactie tot gevolg. Reflexboog; een pijnprikkel veroorzaakt een zenuwimpuls die via zenuwen, het ruggenmerg, en wederom zenuwen bij de spieren in de arm terechtkomt: de armspieren trekken samen. Vervolgens

1 ontwikkeling van gedrag Ontwikkeling van gedrag en functie  nauw met elkaar verbonden. Ingedeeld in schaal van weinig tot meer flexibel; 1. Gedrag dat de allereerste keer in een bepaalde situatie functioneel is. Dergelijk gedrag heeft voornamelijk een erfelijke basis en vereist een minimum aan zintuiglijke ervaring. De sleutelprikkels zijn eenvoudig. Het gedrag vertoont gedurende het hele leven een vast patroon en kan pas na selectie gedurende generaties veranderen. 2. Gedrag dat pas zijn definitieve vorm bereikt na een bepaalde ervaring. Ook dit gedrag ligt voor een groot deel vast, maar heeft toch enige flexibiliteit. Bij veel vogels is de zang afhankelijk van de zang die het dier de eerste drie maanden van zijn leven hoort. Maar ook een geïsoleerd opgegroeide vogel zingt, zij het een veel eenvoudiger lied. De vogel heeft dus het vermogen zang te leren, maar het echte leerproces is afhankelijk van de omgeving waarin het dier opgroeit. 3. Flexibel gedrag. Dit gedrag komt grotendeels tot stand door leren, als resultaat van ervaringen die het dier gedurende zijn leven opdoet. Onder leren wordt verstaan: een relatief permanente verandering in waarneembaar gedrag door ervaring of oefening ten gevolge van interacties met de omgeving. Op hersen niveau treden veranderingen op voor het uitvoeren van gedrag: door oefening en ervaring wordt dit gedrag veranderd.

Een speciale vorm van gedragscategorie 2 is het inprenten. Inprenting: Een vorm van leren waarbij in een gevoelige periode (op jonge leeftijd) dieren zich een beeld van hun soortgenoten vormen. De sociale banden tussen soortgenoten worden onder andere hierdoor in stand gehouden. Veel biologen gaan uit van de onomkeer-baarheid van inprentingprocessen.

Dit leren kan zijn: Afleren van tot nu toe zinvol gedrag. Dit gebeurt vooral bij het herhaald aanbieden van een bepaalde prikkel (gewenning of habituatie).

Klassieke conditionering. Aan een al aanwezige reactie op een prikkel (stimulus-respons) patroon wordt een nieuwe geconditioneerde prikkel toegevoegd, die vervolgens na verloop van tijd de reactie al oproept.

(Pavlov (1849- 1936) heeft onderzoek gedaan naar de speekselproductie bij honden. Een hongerige hond gaat speeksel produceren (onvoorwaardelijke respons: OR) als hij voedsel (onvoorwaardelijke stimulus: OS) ziet. Pavlov liet steeds, vooraf aan het aanbieden van voedsel, een bel (geconditioneerde stimulus: CS) horen. Na verloop van tijd gaat de hond al speeksel produceren bij het horen van de bel (ongeconditioneerde respons: OR). Bij klassieke conditioneringexperimenten blijkt dat op de geconditioneerde stimulus een ietwat verzwakte onvoorwaardelijke respons volgt dus eigenlijk moet je zeggen: een geconditioneerde stimulus geeft een geconditioneerde respons neutrale prikkel zelf in staat is (gedeeltelijk) de respons (bijvoorbeeld kwijlen of speeksel produceren) op te wekken. Door te leren via klassieke conditionering wordt de omgeving voor dieren beter voorspelbaar. Zo betekent het openen van de ton waar de paardenbriks bewaard wordt dat er gegeten kan worden.)

Klassieke conditionering is een vorm van leren (Ieren te herkennen), waarbij het dier een verband leert leggen tussen een aanvankelijk neutrale prikkel (bijvoorbeeld het geluid van een bel) en een responsopwekkende prikkel (het zien/ruiken van voedsel), zodat na herhaalde koppeling de neutrale prikkel zelf in staat is (gedeeltelijk) de respons op te wekken. Door te leren via klassieke conditionering wordt de omgeving voor dieren beter voorspelbaar.

Operante conditionering ('trial and error' leren)  Amerikaanse psycholoog Skinner (1904-1990)

Het dier brengt een bepaalde beweging met een gunstig of ongunstig resultaat in verband. Deze gedragshandeling kan voor het dier dus een gunstig of minder gunstig effect hebben en dat leidt vervolgens tot een toename, respectievelijk afname van dit gedrag voor de nabije toekomst (zie ook: Wet van Effect van Thorndike).

Inzicht leren, imitatie leren en observerend leren zijn de laatste vormen van flexibel gedrag. Dieren lossen in een nieuwe situatie problemen sneller op dan door eenvoudig 'trial and error' mogelijk zou zijn.

(Wolfgang Köhler (1887-1967) deed onderzoek bij chimpansees. Zo konden chimpansees stokken gebruiken om fruit dat net buiten hun bereik lag naar binnen te halen. De juiste stok werd uitgekozen om de klus te klaren. Andere chimpansees gebruikte dozen, die ze opstapelden, om aan fruit te komen dat hoger in de kooi werd opgehangen. Veel dieren zijn in staat om gedrag beter uit te oefenen door een ander dier te imiteren. Raven kijken van elkaar het kunstje af hoe ze snoepjes uit een fles melk kunnen halen.)

1 communicatie tussen dieren Communicatie = uitwisselen van prikkels of signalen. Signalen; gedragspatronen die een mededelende functie hebben Signaalhandeling = handeling die bedoeld is om het gedrag van een soortgenoot te beïnvloeden.

Echte communicatie kan zich in de evolutie alleen ontwikkeld hebben in die situaties waarbij beide dieren, "zender" en "ontvanger", er voordeel van hadden. Wanneer de gevolgen van een reactie veel vaker negatief dan positief zijn, dan zal immers de neiging om bepaalde signalen uit te zenden of er op te reageren, verdwijnen.

Er zijn bewegingen en lichaamsstructuren die zich in de loop van de evolutie vooral ten dienste van de communicatie ontwikkeld hebben en een uitgesproken signaalfunctie hebben gekregen. Communicatie dient het sociaal gedrag tussen dieren. Verschillende typen gedrag kunnen worden onderscheiden:

Agonistisch gedrag Dit omvat de gedragssystemen die te maken hebben met vechten en vluchten, imponeren en onderdanigheid, dominantie en submissie. Het vechten leidt slechts tot weinig verwondingen, doordat de verliezende partij sterke sleutelprikkels uitzendt die de agressie van de sterkste remmen.

Territoriumgedrag Een territorium is een tegen soortgenoten verdedigd gebied, hetzij door een individu, hetzij door een sociale groep. Het is een gebied om in te wonen, voedsel te zoeken en de jongen te verzorgen. Een territorium wordt verkregen en behouden door te vechten. In het eigen territorium voelt een dier zich sterk. Hierdoor overheerst in het agonistische gedrag de agressie. Buiten het territorium overheerst de neiging tot vluchten. Op de grens is er een levensgrote kans op een inwendig conflict. Het territorium wordt vaak afgebakend, bijvoorbeeld met een "geurvlag": urine van een hond, tijger, of de merktekens van een bruine beer.

1 gedrag en welzijn Peter Singer  1975  Animal Liberation; dieren kunnen lijden en daarom mogen we hen niet als minder belangrijk behandelen!

Engeland 1965  Brambell  Vijf vrijheden van dieren; 1. Vrij zijn van dorst, honger en ondervoeding - door de beschikbaarheid van vers water en voer waarmee een optimale gezondheid en energiehuishouding wordt gegarandeerd.

Zulke conflicten gaan met een aantal typische gedragsstoringen gepaard of leiden daartoe. Deze gedragingen zijn:

  1. beschadigend en agonistisch gedrag. dat wil zeggen agressie op verzorger of soortgenoten, vluchtgedrag uit de bestaande situatie. Dit gedrag kan vergezeld worden van pijnuitingen.
  2. levert het agonistische gedrag geen oplossing dan kan apathie volgen. De dieren zijn niet meer geïnteresseerd in hun omgeving.
  3. zware- en onoplosbare conflicten doen stereotypieën ontstaan: vormvaste houdingen of patronen daarvan, die voortdurend worden herhaald en naar hun effect doelloos lijken, bijvoorbeeld weven bij paarden, heen en weer lopen van wolven en stangbijten bij varkens.

Hoorcollege ethologie

Waarom dieren een bepaald gedrag vertonen is met vier verschillende maar wel correcte antwoorden te beantwoorden.

Oorzaak welke situatie en stimuli roepen het gedrag op, is het gedrag instinctief of aangeleerd? Functie hoe draagt het gedrag bij aan de overleving en het succes van het dier? Fylogenese hoe is het gedrag evolutionair gezien Ontstaan? Ontogenese verandert het gedrag met leeftijd, zijn er eerdere leerervaringen nodig om dit gedrag te vertonen?

Altruistisch gedrag →

Ethiek is een tak van de filosofie die zich bezighoudt met de kritische bezinning over het juiste handelen. Waarbij George Orwell zegt; Alle dieren zijn gelijk, maar sommige dieren zijn meer gelijk dan andere dieren.

Voorbeelden;

Het doden van dieren In Nederland worden elk jaar miljoenen dieren gedood, voor diverse redenen;  Voor vlees  Voor de huid  Voor andere dierlijke producten  Vanwege economisch onvoldoende productiviteit  Omdat ze economisch niet interessant zijn, of overbodig  In het kader van dierziektebestrijding  Voor de wetenschap (dierproeven)  Voor de sport of natuurbeheer (jacht, visserij)  Verdelging van ‘ongedierte’

In nederland is echter niet iedereen bevoegd om dieren te doden. Bevoegdheid om te doen;  Dierenarts  Wetenschappers  Jachtopzieners  Jagers  Ongediertebestrijders Zijn maar enkele voorbeelden.

Met welk doel worden dieren gedood?  Primaire doelen  Luxe behoeften van de mens

Ethische visies

1 resultaat gerichte visie Wanneer het resultaat van een handeling positief is voor de grootste groep betrokkenen, wordt de handeling als ‘goed’ gezien. Bijvoorbeeld: dierproeven en gezondheid mens. 2 principiële visie Vanuit een principe, een intentie waarmee iemand een handeling doet: “Je mag nooit dierproeven uitvoeren want dat is dierenmishandeling en geeft dierenleed” OF: dierproeven moet je uitvoeren om medicijnen te ontwikkelen. Mensen zijn belangrijker dan dieren. 3 kwalitatieve visie Kijkt naar de persoon en de motivatie vanuit waar die handelt: Bijna altijd cultuur of tijdgebonden. Bijvoorbeeld; Geloof / dat is niet meer van deze tijd / vroeger deden we dat zo

Ethiek

Optieken → een optiek is een benaderingswijze voor de (hele) werkelijkheid Er worden constant andere optieken gehanteerd omdat het per situatie verschilt hoe mensen naar zaken kijken. Met onze intuïtie (ons onberedeneerd denken) voelen we haarfijn aan in welke situaties deze ethische optiek wel op zijn plaats is en in welke situaties niet. Dit gevoel is bij de één scherper ontwikkeld dan bij de ander. Soms kan scholing helpen bij het aanscherpen van ons gevoel voor dergelijke situaties.

Maar waarschijnlijk voel je onmiddellijk aan welke situatie nu een moreel probleem bevat en

welke niet. Morele problemen kunnen echter ook meer systematisch opgespoord worden.

Zij bevatten n. een aantal kenmerken die hen juist tot morele problemen maken. Wanneer

je dus via je intuïtie een moreel probleem denkt te hebben gevonden; kun je met de

volgende vijf kenmerken op een systematische manier controleren of dit werkelijk een

moreel probleem is.

Een moreel probleem kenmerkt zich er door dat de volgende vijf zaken er altijd bij spelen:

  1. De keuze is niet (meer) te vermijden Dit wil zeggen dat alles wat je doet in deze situatie een keuze inhoudt
  2. Andere zijn bij de situatie betrokken Morele problemen hebben betrekking op mensen, mensen moeten kiezen en zijn dus een moreel subject. Maar ook zijn er altijd andere bij betrokken die deze handeling moeten ondergaan of de gevolgen moeten opvangen, dit wordt het moreel object genoemd.
  3. De keuze in deze situatie is van invloed op het welzijn van andere Anderen zijn bij deze situatie niet alleen betrokken. Ze hebben er zelfs belang bij, hun gevoel van geluk en welzijn is er gedeeltelijk van afhankelijk.
  4. De situatie kent nimmer een uiteindelijke oplossing De keuze die gemaakt moet worden brengt altijd een probleem met zich mee. Ik kan het bij een moreel probleem nooit alle betrokkenen volledig naar hun zin maken. Er zal altijd een keuze voor de één en tegen de ander moeten worden gemaakt. Wel is het soms mogelijk een compromis te vinden waarbij beide partijen een deel van hun welzijn moeten inleveren, maar een kleiner deel dan wanneer volledig tegen hen gekozen zou worden.
  5. De keuze in de situatie kan in vrijheid bepaald worden

Er kan alleen sprake zijn van een moreel probleem wanneer er een

keuzemogelijkheid is. Is deze er niet, is er dus sprake van dwang, dan kan degene die

de 'keuze' heeft moeten maken nooit verantwoordelijk gesteld worden voor hetgeen

er gebeurt. Het is echter moeilijk te bepalen wanneer er sprake is van dwang of

volledige vrijheid.

De vijf kenmerken van een moreel probleem zijn dus; 1. Keuze is niet te vermijden 2. Anderen zijn bij de situatie betrokken 3. Geluk of eigenwaarde van de ander zijn in het geding 4. Er is geen uiteindelijke oplossing 5. De keuze kan in vrijheid bepaald worden

Actuele situatie

Twee manieren om morele problemen te ontwijken:

  1. De morele kant van een probleem ontkennen en het probleem versmallen tot een technisch, econimisch. (enz) probleem.
  2. De morele kant van een probleem erkennen maar de verantwoordelijkheid voor een oplossing doorschuiven naar een andere betrokkene.

Ethische visies; drie ethische uitgangspunten.

Om het eerste gedeelte van de inhoudelijke taak van de ethiek te vergemakkelijken, worden verschillende soorten ethische uitgangspunten van elkaar onderscheidden. Deze soorten ethische uitgangspunten vormen de verschillende visies die binnen de ethische optiek kunnen worden ingenomen. Deze visies zeggen iets over wat iemand als uiteindelijk goed ziet. In deze paragraaf worden drie ethische visies van elkaar onderscheiden. Er zijn er echter meer. De drie die hier worden besproken zijn de resultaat gerichte visie, de principiële visie en de kwalitatieve visie.

De resultaat gerichte visie.

De resultaat gerichte visie kijkt, zoals de naam al zegt naar het resultaat dat een handeling met zich mee brengt. Wanneer het resultaat van een handeling positief is voor de grootste groep betrokkenen wordt de handeling als 'goed' gezien. Dit positieve resultaat van een handeling, kan van allerlei aard zijn. Ik kan geluk als een positief resultaat zien, of nut of genot. Zo zou deze resultaat gerichte visie weer verder kunnen worden onderverdeeld. Maar een algemene beschrijving van de resultaat gerichte visie is in dit kader voldoende.

Case: Uitgaande van deze case ziet deze resultaat gerichte visie er als volgt uit. Een werknemer van mijn concurrent solliciteert bij ons bedrijf. Hij is zeker zeer deskundig. Tijdens het sollicitatiegesprek biedt hij spontaan aan belangrijke informatie van zijn huidige werkgever op cd-rom mee te nemen wanneer wij hem aannemen. Wat doe ik? Vanuit een resultaat gerichte visie zou ik als volgt kunnen redeneren: - het is niet goed deze persoon aan te nemen want wanneer hij straks bij ons bedrijf weg wil doet hij precies hetzelfde met informatie die hij bij ons bedrijf gekregen heeft en dit zou ons hele bedrijf schaden, - het is goed deze persoon aan te nemen, want met deze informatie kan ik de concurrentiepositie van ons bedrijf en daarmee ook de reisgelegenheid in ons bedrijf voor langere tijd veilig stellen - het is niet goed deze persoon aan te nemen, want wanneer onze concurrent er achter komt dat we zo achter vertrouwelijke gegevens over zijn bedrijf zijn gekomen zal hij het vertrouwen in het overleg binnen onze sector verliezen met als gevolg dat de hele sector er schade van ondervindt Het is van belang aan te geven dat de aanhanger van de resultaat gerichte visie geen egoïst is. Het gaat hem of haar niet om het realiseren van een eigenbelang. De aanhanger van de resultaat gerichte visie heeft het nut of de schade van de grootste groep betrokkenen groep betrokkenen voor ogen wanneer hij/zij bepaalt wat een goede handeling is.

Een centraal punt zal bij de resultaat gerichte visie dus altijd de kwestie zijn wie tot de betrokkenen gerekend moeten worden.

De principiële visie.

De aanhanger van de principiële visie bepaalt of een handeling goed of niet goed is aan de hand van bepaalde absolute morele principes. Principes zeggen wat altijd gedaan moet worden of wat nooit gedaan mag worden. Principes zijn bijvoorbeeld herkenbaar aan het feit dat er ‘Je moet altijd ...' of ‘Je mag nooit ...' voor gezet kan worden.

Nu zijn natuurlijk allerlei zinnen denkbaar waarvoor ‘Je moet altijd ...' of 'Je mag nooit ...' gezet kan worden. Maar daarmee is nog niet gezegd dat dit absolute principes zijn. Neem nu het voorbeeld 'Je moet altijd er naar streven de concurrentiepositie van je bedrijf te verstevigen'. Dit lijkt een principe. Maar is het dat ook? Aanhangers van de principiële visie beweren dat een principe alleen dan een absoluut principe is, wanneer ik kan wensen dat anderen dit principe tegenover mij ook hanteren. Is het principe 'Je moet altijd er naar streven de concurrentiepositie van je bedrijf te verstevigen’-: nu een absoluut principe? Het is alleen een absoluut principe wanneer ik hetzelfde principe acceptabel zou vinden wanneer mijn concurrent het tegenover mij ook zou hanteren? Kan ik dat? Neem opnieuw de case over de aanname van de sollicitant van een concurrent. Stel: Je moet altijd proberen je concurrentiepositie te versterken'. Zou ik dat zelfde principe acceptabel vinden wanneer de rollen omgedraaid waren? Stel ik zou in de schoenen staan van mijn concurrent. Zou ik dit principe dan nog steeds een acceptabel principe voor deze situatie kunnen vinden? Dat ligt niet voor de hand. Hiermee is er echter nog geen duidelijkheid over de vraag wat dan wel absolute principes zijn. Het is ook nog maar de vraag of we het daar uiteindelijk eens over kunnen worden. Waarschijnlijk is het zo dat wat de één een absoluut principe noemt, door de ander nog niet zo gezien hoeft te worden. Welke redelijke argumenten iemand ook mag hebben voor het hanteren van een bepaald principe als absoluut principe, voor mij blijft het toch nog een vraag of ik dit principe ook als een absoluut principe kan en wil hanteren. Zoals mijn argumenten voor de keuze van een ethische visie nooit helemaal voor iedereen geldend hoeven te zijn, zo hoeft de keuze voor een bepaald principe als absoluut principe dat ook niet te zijn. Wel zijn er principes denkbaar waarvan niemand in alle redelijkheid kan zeggen dat het een absoluut principe is. We worden het sneller eens over wat niet goed is, dan over wat goed is.

Voorbeelden van absolute principes in de boven beschreven case zouden de volgende kunnen zijn: - het is niet goed om deze persoon aan te nemen want je moet altijd op een eerlijke manier aan je informatie komen - het is goed om deze persoon aan te nemen want je mag in de concurrentiestrijd geen kansen laten liggen die je concurrent niet voldoende afgeschermd heeft. In de theorie rond de principiële visie worden vaak de volgende vier principes genoemd als de centrale morele uitgangspunten. Handelingen van mensen zouden gericht moeten zijn op het realiseren van autonomie van anderen; het achterwege laten van kwaad t.o. anderen; het wel-doen aan anderen en het hoog houden van rechtvaardigheid naar anderen. Soms wordt gesteld dat alle uitspraken over goed of niet-goed tot deze vier basisprincipes te herleiden zijn. Iedere ethische afweging is dan een afweging tussen deze vier principes. Een ethische keuze bestaat dan uit het vaststellen welke van deze vier principes in die situatie het meeste gewicht in de schaal legt.

Een voorbeeld. Stel dat een arts weet dat een patiënt geholpen zou zijn met een bepaalde operatie, maar de patiënt besluit werkelijk autonoom dat hij/zij de operatie niet wil laten uitvoeren. Dan zal de arts de operatie niet uitvoeren. Het principe van autonomie gaat dan n. voor het principe van weldoen

De kwalitatieve visie.

Bij de resultaat gerichte visie stonden de gevolgen van een handeling centraal. Bij de principiële visie werd met name gekeken naar de intentie van waaruit iemand een handeling doet. Bij de kwalitatieve visie gaat het met name om de persoonlijke kwaliteiten die iemand er toe brengen om voor een bepaalde handeling te kiezen bij een moreel probleem. De kwalitatieve visie is gebaseerd op een zekere rangorde van kwaliteiten. Goed en niet goed wordt bepaald door de vraag te stellen of de persoon die handelt aansluit bij bepaalde kwaliteiten die als waardevol worden gezien. Opvallend is dat deze ethische visie niet de handeling centraal stelt die een persoon doet, maar de persoon zelf. De persoon komt tot een bepaalde handeling vanuit een bepaalde kwaliteit, een karaktertrek. Het zijn gewenste of ongewenste karaktertrekken van een

Was dit document nuttig?
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Samenvatting Onderzoeken B: Ethologie

Was dit document nuttig?

Dit is een preview

Wil je onbeperkt toegang? Word Premium en krijg toegang tot alle 15 pagina's
  • Toegang tot alle documenten

  • Onbeperkt downloaden

  • Hogere cijfers halen

Uploaden

Deel jouw documenten voor gratis toegang

Ben je al Premium?
Pagina 1 van 15
Ethologie
1.1 grondleggers van de ethologie
Ethologie Biologische studie van gedrag, ook ontwikkelingsaspecten van gedrag
Allereerst werd het gedrag van vogels onderzocht Charles Darwin
Voorbeelden hiervan zijn de Darwin Vinken
Belangrijke vraag;
Is gedrag aangeboren of wordt gedrag aangeleerd?
Veroorzaakte felle discussies Watson, Tolman en Skinner deze benadrukken de Rol van het
Leven.
Er werden voor de laboratoriumonderzoeken duiven en ratten gebruikt. Belangrijke uitspraak van
Watson: “geef me twaalf gezonde kinderen in mijn eigen specifieke leerrijke omgeving waarin ik ze
kan leren, trainen en opvoeden en maak ervan wat je wilt. (arts,
Thorndike + Pavlov hondenonderzoek
Specifieke reactive herhaaldelijk uitvoeren van dezelfde specifieke oefening.
“Wet van effect beloning achteraf geeft voldoening wat de reactie versterkt.
Hormonen en neurofysiologisch onderzoek kwam later en werd uitgevoerd door Lashley
Hij benadrukte dat er sprake is van aangeboren componenten bij gedrag.
Von Uexkull relaties met omgeving en zintuigwaarnemingen, effectoren en gedrag.
Anatomie (bouw) + fysiologie (werking) belangrijke begrippen gedrag
Gericht onderzoek naar oorzaak en functie van gedrag kwam pas in de jaren 30 van de vorige eeuw.
Er waren hierbij 3 personen erg van belang;
Konrad Lorenz onderzoek naar; bijen
Nico Tinbergen onderzoek naar; meeuwen en graafwespen
Karl von Frisch onderzoek naarl; ganzen
Deze 3 mannen onderzochten dieren in hun natuurlijke leefomgeving. Lorenz benadrukte hierbij dat
erfelijkheid van belang is; een prooidier moet in 1 keer effectief kunnen vluchten voor een roofdier,
als hij dit nog moet aanleren is hij te laat.
Samen kregen deze mannen de Nobelprijs voor geneeskunde
Aangeboren = nature aangeleerd = nurture
Instinct onder invloed van de omgeving ontwikkeld het instinct
Bevruchting omgevingsinvloeden leren als deze mogelijkheid in de genen aanwezig is.
Ontwikkeling van zintuigen en zenuwcellen is afhankelijk van erfelijke informatie in de cellen maar
ook van de omstandigheden van vorming van organen. Elke erfelijk gedrag komt to stand door
invloed van het erfelijk milieu.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.