Meteen naar document
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Goede samenvatting Methoden van onderzoek: boek "Wat is onderzoek", Nel Verhoeven, hoofdstuk 1-8

Vak

Methoden van onderzoek (SSVP0MO)

25 Documenten
Studenten deelden 25 documenten in dit vak
Studiejaar: 2013/2014
Geüpload door:
Anonieme student
Dit document is geüpload door een student, net als jij, die anoniem wil blijven.
Hanzehogeschool Groningen

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.
  • It
    Goed leesbare, duidelijke samenvatting
  • Student
    het ziet mooi uit.
  • Student
    Dank u
  • Student
    Toffe samenvatting!
  • Student
    Nice

Gerelateerde Studylists

AlgemeenHEM 2020Verpleegkunde

Preview tekst

Hoofdstuk 1 de functie van onderzoek

De basis voor onderzoek zijn de uitgangspunten van onderzoek, de doelen, de onderzoeksvragen, de methoden. Zonder de structuur van deze uitgangspunten verzandt het onderzoek en kun je het niet uitvoeren.

1 onderzoek moet je leren Je kunt leren hoe je een plan, een onderzoeksontwerp, een probleemstelling en een analyse maakt, een rapport schrijft en verslag doet. Bij het daadwerkelijk uitvoeren van een onderzoek komt heel wat meer kijken. Onderzoekers hebben een drietal kenmerken: houding, kennis en vaardigheden - Houding: de houding moet onafhankelijk zijn, je streeft naar openheid van je onderzoek en je legt verantwoording af over je resultaten - Kennis: kennis is een essentieel onderdeel. Je moet weten welke onderzoeksmethoden er zijn, welke criteria deze hebben, wat de voor- en nadelen van het toepassen zijn etc. - Vaardigheid: je leert onderzoek doen door er actief mee bezig te zijn, zo krijg je vaardigheid in het doen van onderzoek

1 uitgangspunten van onderzoek Je kunt onderscheid maken tussen fundamenteel en praktijkgericht onderzoek en tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Je kunt ook een bepaalde onderzoeksrichting of een bepaald onderzoekstype volgen. Het belangrijkste onderscheid tussen fundamenteel en praktijkgericht onderzoek is dat het doel verschilt. Bij fundamenteel onderzoek beantwoord je vragen die niet primair gericht zijn op toepassing in de praktijk. Het is meestal wetenschappelijk relevant. Bij praktijkgericht onderzoek houd je je bezig met het oplossen van problemen uit de praktijk. Er is sprake van maatschappelijke relevantie, omdat er een maatschappelijk probleem mee kan worden opgelost. Een kennisprobleem is een vraag over een wetenschappelijke theorie die met behulp van fundamenteel onderzoek wordt beantwoord. Een praktijkprobleem is afkomstig uit de dagelijkse praktijk, uit de maatschappij. Het onderscheid tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek wordt gemaakt om te kiezen welke methoden van onderzoek je gaat gebruiken. Bij kwantitatieve methoden wordt gebruikgemaakt van cijfermatige informatie, gegevens in cijfers over objecten, organisaties en personen. Statistische technieken worden gebruikt om beschrijvingen van gegevens te geven en om verwachtingen over de uitkomst te toetsen. Bij kwalitatieve methoden voert de onderzoeker onderzoek uit in de werkelijkheid. Onderzoekseenheden in de omgeving worden als geheel onderzocht. Er wordt waarde gehecht aan de betekenis die deelnemers aan de onderzoeken aan zaken geven. Triangulatie is het gebruikt van kwalitatieve en kwantitatieve methoden naast elkaar.

1 stromingen in onderzoek Er zijn drie algemene stromingen van onderzoek waar te nemen. Bij de onderzoekstromingen horen bepaalde onderzoektypen. De drie stromingen zijn; empirisch-analytisch, interpretatief en kritisch- emancipatorisch.

Empirisch analytisch De onderzoekers willen objectief onderzoek verrichten en de onderzoekssituatie zo veel mogelijk beheersen. Ze ontwerpen een onderzoek dat herhaalbaar en controleerbaar is. Ze bekijken alle processen verstandelijk, beredeneren alles en gaan niet op hun gevoel af. Ze bedenken van te voren een antwoord op hun onderzoeksvragen. Vervolgens toetsen ze of deze antwoorden overeenkomen met die van de groep die ze onderzoeken. Er word veel fundamenteel onderzoek verricht en de analyses in deze stroming zijn kwantitatief.

Interpretatief Je bent op zoek naar interpretaties, de uitleg die personen aan een situatie geven. Het onderzoek is over het algemeen kwalitatief, en richt zich op personen en groepen. Veldonderzoek/participerende

observatie is dat de onderzoeker zich begeeft onder de groep personen die hij observeert, en met ze meedoet.

Kritisch emancipatorisch Men wil niet alleen kritisch naar de maatschappij kijken, maar ook naar de eigen onderzoeksresultaten. Met de resultaten willen onderzoekers bijdragen aan processen in de samenleving die de emancipatie van groepen bevorderen.

1 kwaliteitscriteria van onderzoek Er zijn een aantal criteria in wetenschappelijk onderzoek waaraan iedere onderzoeker zich moet houden. - Onafhankelijkheid: onafhankelijkheid van voorkeuren en meningen van betrokkenen. Objectiviteit, je persoonlijke voorkeuren geen rol laten spelen, kunnen niet altijd worden bereikt. Criterium is intersubjectief moeten zijn: onderzoeker zijn het met elkaar eens over de resultaten. Onderzoek is herhaalbaar, en er bestaat overeenstemming tussen de onderzoeker en de resultaten. - Toepasbaarheid van uitspraken: de uitspraken moeten controleerbaar en toetsbaar zijn. Een onderzoek moet weerlegbaar zijn. Een idee of verwachting moet door middel van onderzoek worden bevestigd en juist weerlegd. Het onderwerp moet eenduidig zijn, er mag geen onduidelijkheid bestaan en het moet openbaar zijn. - Generaliseerbaarheid: je probeert je onderzoek zo in te richten dat je uitspraken kunt doen over een zo groot mogelijke groep personen of verschijnselen. Je maakt het domein van je onderzoek zo groot mogelijk. Het informatiegehalte van je onderwerp is hoog en het is belangrijk dat je specifiek omschrijft want je onderwerp is. - Praktische criteria: een onderzoek moet efficiënt zijn, dat alle kosten in verhouding tot de resultaten moeten staan en het tijdpad haalbaar is. Het onderzoek moet bruikbaar zijn.

1 de onderzoekscyclus Onderzoek heeft een vast structuur, het kent een aantal ‘onderzoeksfasen’. In fundamenteel onderzoek wordt een theorie getoetst of ontwikkeld. Er wordt vaak een probleem geformuleerd, vervolgens wordt een theoretisch antwoord gezocht en gegeven door een wetenschapper. Hij denkt het antwoord op de vraag te kunnen geven met behulp van de theorie. Vervolgens gaat hij met onderzoek toetsen of deze theorie ook het antwoord is op de vraag. Uit de resultaten van het onderzoek trekt hij zijn conclusie. Deze spiraal is de empirische cyclus. Meestal roept het antwoord op een kennisvraag weer nieuwe vragen op, formuleer je weer een theoretisch antwoord en nieuwe onderzoeksvragen etc. Dit proces is opgebouwd met een PTO-schema. Probleem, Theorie en Onderzoek.

1 fasen in onderzoek Een spiraal van praktijkgericht onderzoek kan uit de volgende fasen bestaan 1. probleemanalyse. Je moet een goede afbakening van je doel- en vraagstelling bereiken anders zwabbert je onderzoek alle kanten uit en kun je geen helderen conclusies meer trekken 2. onderzoeksontwerp. Je maakt een ontwerp waarin je aangeeft hoe je de onderzoeksvraag gaat beantwoorden, welke methoden je gaat gebruiken, hoeveel tijd en welke middelen je daarbij nodig hebt, wie bij het onderzoek betrokken zijn en welke onderzoeksinstrumenten je inzet 3. dataverzameling. Je gaat informatie verzamelen die je nodig hebt om een antwoord te geven op je onderzoeksvraag. Hiervoor zijn verschillende strategieën te bedenken 4. Data-analyse. Je analyseert de verzamelde gegevens.

Hoofdstuk 2 aanleiding tot het onderzoek

2 keuze van je onderwerp Aantal manieren waarop je met de keuze voor een onderzoek te maken kunt krijgen. 1. Studie. Voor een onderzoeksproject kies je een geschikt onderwerp. Soms is er een lijst met onderwerp gebieden of kun je zelf een onderwerp indienen. 2. Verzoek. Een verzoek van een opdrachtgever om onderzoek te doen naar een bepaald probleem. 3. Fundamenteel. Bij fundamenteel onderzoek ga je een theorie testen en je kennis op een bepaald gebied uitbreiden. Je hebt de vrijheid om voor een bepaald onderwerp te kiezen, maar meestal ligt er een onderzoeksprogramma en kies je als onderzoeker een onderwerp wat daar op aansluit. Ook al is het gebied waarbinnen het onderzoek zich gaat afspelen al vastgesteld, het daadwerkelijke onderwerp kun je nog steeds kiezen. Het is het resultaat van: - Jouw ideeën over de inrichting van het onderzoek - Jou belangstelling voor een bepaald onderwerp - Het proces waarin je het onderwerp zodanig omschrijft dat er ook wat te onderzoeken valt - Je vermogen om het gebied van het onderwerp te begrenzen en de juiste (onderzoeks)keuzes te maken zodat je de uiteindelijke vraag kunt beantwoorden In praktijkonderzoek is meestal sprake van een probleem dat met behulp van onderzoek kan worden opgelost.

2 opdrachtgevers, balans tussen wens en mogelijkheid Je inventariseert de wensen van je opdrachtgever. Vaak ligt er een vraag of probleem, een doelstelling en een aanleiding. Soms is er sprake van een verborgen doelstelling. Achter een vraag van een opdrachtgever ligt een heel ander doel verborgen dan je in eerste instantie zou vermoeden. Het is jouw taak om de daadwerkelijke doelstelling boven tafel te krijgen en om de vraag die daarbij hoort, te formuleren. (Tips en trucs blz. 51) Met de vragen en doelstelling ga je het onderwerp afbakenen. Je beperkt de opdracht tot een te onderzoeken vraag. Het doel is om de vraag te vertalen naar een onderzoekbare vraag. Na de onderzoeksvraag te hebben vastgesteld, ga je manieren bedenken om de vraag te beantwoorden of het probleem op te lossen. De oplossing is afhankelijk van de aard van de vraag, de mogelijkheden en de beperkingen die de opdrachtgever biedt. De oplossing is mede afhankelijk van: - Mogelijkheden om het onderzoek te organiseren in tijd en geld - Mogelijkheden om gegevens te verzamelen bij een onderzoeksgroep - Mogelijkheden en beperkingen die de vraagstelling heeft - Mogelijkheden die de omgeving van je onderzoek biedt Na de probleemanalyse kies je het plan dat volgens jou de beste oplossing voor het probleem biedt, en doe je de opdrachtgever een voorstel voor de onderzoeksopzet.

Na de eerste gesprekken en het afbakenen van je onderwerp schrijf je een voorstel. Je vermeld daarin de vraag van de opdrachtgever en de aanleiding daartoe, de achterliggende doelstelling, de afbakening van de begrippen en de manier waarop jij denkt dat deze vraag beantwoord kan worden. Maak een tijdplanning en een budget. Houd rekening met de volgende aandachtspunten - Wees volledig in je voorstel, vermeld wie de opdrachtgever en de opdrachtnemer is - Houd de aanleiding, probleemafbakening en de opzet kort en duidelijk - Vermeld de taakverdeling tussen opdrachtgever en opdrachtnemer - Lever je werk verzorgd en correct in en zorg voor een professionele uitstraling - Maak de inhoud begrijpelijk voor de opdrachtgever, geen vakjargon wat niemand begrijpt - Zorg voor een begeleidend schrijven Men gaat ervanuit dat wetenschappelijk onderzoek onafhankelijk en betrouwbaar moet zijn. Als onderzoek ben je onafhankelijk en objectief. Gebeurt al te vaak dat onderzoek in een richting wordt

gedrukt, dat resultaten worden overgenomen uit andere onderzoeken, dat resultaten worden weggelaten om positievere conclusies te kunnen trekken.

2 informatie verzamelen Een ontwerp voorbereiden betekend niet alleen dat je zo goed mogelijk de vraagstelling van het onderzoek afbakent, maar ook dat je je op het onderwerp oriënteert. Informatie verzamelen doe je gedurende het gehele onderzoek: als onderdeel van het vooronderzoek, als methode bij bijvoorbeeld literatuuronderzoek en als methode om nieuwe informatie te verzamelen. Een eerste vindplaats van informatie kan het archief of documentatiecentrum van je opdrachtgever zijn. Dit kan documenten bevatten die de aanleiding van je onderzoek verduidelijken (vergaderverslagen, beleidsplannen).

2.3 zes regels voor het zoeken naar informatie Big6™: er worden zes regels gepresenteerd op grond waarvan je de zoekopdracht omschrijft, vervolgens op zoek gaan en je resultaten evalueert. 1. Formuleer een zoekvraag. Definieer het probleem, de zoekopdracht. Je stelt vast welke informatie je al hebt en welke informatie je nog moet zoeken 2. Kies de juiste zoekstrategie. Je bepaalt op welke manier je in de gevonden boeken, internetpagina’s of documenten op zoek gaat naar de informatie die jij nodig hebt 3. Bepaal waar je gaat zoeken. Afhankelijk van het onderwerp zal je keuzes maken voor de juiste plaats om informatie te zoeken. Bibliotheek of internet. 4. Bestudeer de informatie en selecteer wat je nodig hebt. Als je de verschillende informatiebronnen leest, kun je bepalen of er overlap in de informatie zit 5. Organiseer de informatie zo dat deze antwoord geeft op je vraag/probleem. Ordenen en rubriceren op relevantie 6. Evalueer het resultaat. Welke informatie ga je zoeken  waar ga je informatie zoeken  hoe ga je informatie zoeken  resultaten beoordelen  resultaten organiseren  resultaten evalueren

2.3 zoekregels op internet Volg je een aantal aanwijzingen, dan zal je sneller resultaat boeken. 1. Maak je zoekopdracht zo specifiek mogelijk: zet deze tussen aanhalingstekens. 2. Geavanceerd zoeken. Manier op je zoekopdracht zo specifiek mogelijk te maken 3. Op zoek naar een specifiek gegeven. Probeer dan een incomplete zin (tussen aanhalingstekens) als zoekopdracht te geven 4. Zoek je een webpagina met een bepaalde naam, maar weet je die naam niet precies. Dan kun je de zoekopdracht voorafgaan met allintitle: de hierachter getypte woorden zullen dan alleen een hit opleveren als ze in de titel van de webpagina voorkomen 5. Mogelijk om naar documenten te zoeken door filetype:doc of filetype:pdf erachter te typen 6. Pagina met foutmelding. Haal de extensie (.nl of .com. of .org) plus alle informatie na het domein weg, en laat de pagina nog een zoeken. 7. Op zoek naar internationale gegevens, treffers in verschillende talen hebben of een woord dat begint met een bepaalde lettergreep. Gebruik dan de asterisk: Londn, Pars.

2.3 het logboek Een handig hulpmiddel bij het vormgeven van je onderzoek is het bijhouden van een logboek. Een logboek is een soort dagboek dat je dagelijks (of wekelijks) bijhoudt en waarin je al je notities maakt die met het proces en de inhoud van je onderzoek te maken hebben. Het belangrijkste is dat het logboek voor jou een bruikbaar document wordt. Het kan daarmee in allerlei vormen verschijnen. Schrijft alles op wat met het onderzoek te maken heeft en wat relevant is of lijkt, zoals: keuzes die je maakt, argumenten, ideeën, tijdpad, proces, inhoud, methode, populatie en steekproef, zaken waar je tijdens de analyse tegenaan loopt, interpretatiemogelijkheden en terugkoppelingen naar de vraagstelling.

c. Is het een beschrijvende, een evaluatieve of een vraag naar een bepaald effect?

  • Over wie de onderzoeker kennis nodig heeft
  • Over welke periode de onderzoeker kennis nodig heeft
  • Welke begrippen belangrijk zijn

3.3 deelvragen Forumleren van een brede, algemene probleemstelling, gevolgd door een aantal deelvragen die enkele aspecten (doelgroep, eenheden, onderwerpen en tijdpad) van de centrale vraag nader belichten. Rafelen en rasteren. Je kunt je probleemstelling in een aantal eenvoudige kernbegrippen opsplitsen. Deze kernbegrippen zijn het onderwerp van de te formuleren deelvragen.

3.3. doelstelling Een goede doelstelling bestaat uit de volgende onderdelen: 1. Centrale formulering (niet te specifiek) 2. Aanduiding van het onderzoekstype (praktijkgericht) 3. Aanduiding van de relevantie (praktijkgericht) 4. Vermelding van de doelen en wensen van de opdrachtgever

3 begripsafbakening 3.4 definiëren van begrippen Als het onderwerp en de vragen voor je onderzoek helder zijn, is er nog één stap te gaan voordat je met het onderwerp en de dataverzameling aan de slag kunt: je moet de begrippen uit je vraagstelling verduidelijken. Het is de bedoeling dat je een definitie geeft, geen uitwerking van vragen voor een vragenlijst. Je maakt de begrippen nog niet onderzoekbaar. Dit heet operationaliseren. Je stelt vast wat je onder een begrip verstaat. Drie redenen waarom begripsafbakening nodig is - De betekenis van een begrip staat vast en is helder gedurende de rest van het onderzoek - Je laat duidelijk de grenzen van je onderzoek zien, wat je wel en niet gaat onderzoeken - De afbakening bepaalt welke informatie straks moet worden verzameld. Bij theoriegericht onderzoek wordt meestal in wetenschappelijke literatuur gekeken naar definities. Bij praktijkgericht onderzoek word geadviseerd om stipulatieve definities te gebruiken. Definities die speciaal voor een bepaald onderzoek worden gegeven.

3.4 hypothesen Als je aan het onderzoek begint, heb je waarschijnlijk verwachtingen over de uitkomsten ervan. Deze verwachtingen kun je opschrijven in de vorm van een hypothese. Hypothesen zijn toetsbare uitspraken over je onderzoeksgroep, de populatie. Je kunt pas concluderen dat je uitspraken waar zijn als je met zekerheid kunt aantonen dat ze geldig zijn in je steekproef. Berusten je resultaten niet op toeval, dan spreek je van significantie. Hypothesen worden meestal opgesteld in twee delen: een nulhypothese en een alternatieve hypothese. Als je kunt aantonen dat de gevonden relatie geen toeval is, dan verwerp je de nulhypothese ten gunste van de alternatieve hypothese.

3.4 modellen en verwachtingen Bij het opstellen van een model laat je zien hoe volgens jou de begrippen geplaatst moeten worden. Belangrijk is dat je binnen de grenzen van je definitie alle aspecten meeneemt die een rol spelen. Een pijl met twee pijlpunten is een tweezijdige relatie (ofwel samenhang) tussen de definities. Een pijl met één pijlpunt dan word er een effect verwacht van de definities. De relatie tussen de begrippen krijgt een bepaalde richting, dat is een causale relatie of oorzaak-gevolgrelatie. De theorie van gepland gedrag laat zien hun je kunt bekijken of mensen bepaald gedrag vertonen. Door te vragen of zij de bedoeling (intentie) hebben om dat gedrag te vertonen. Die bedoeling word bepaald door de attitude (hoe denk je er zelf over, wat is je houding) en de sociale norm (hoe denkt je omgeving erover) ten aanzien van het gedrag, evenals de mate van zelfcontrole.

3 onderzoeksplan Aan een onderzoeksontwerp liggen een paar argumenten of overwegingen ten grondslag - Theoretische overwegingen - Kennis over een bepaalde methode - Vaardigheden in een bepaalde methode - Opvattingen over hoe je je onderzoek moet doen - Vind het plaats op één moment of word het op meerdere momenten herhaald - Praktische overwegingen - Hoeveel tijd en geld is er beschikbaar - Welke onderzoekseenheden zijn er beschikbaar - Welke andere mogelijkheden (beperkingen) heeft de onderzoeker

3.5 hoe bouw je een onderzoeksplan op? Een goed onderzoeksplan bestaat uit een aantal vaste onderdelen - Aanleiding tot onderzoek. Ligt onderzoek toe aan de hand van resultaten vooronderzoek - Probleemstelling. Centrale vraagstelling voor het onderzoek - Doelstelling. Functie van het onderzoek en wat opdrachtgever ermee gaat doen - Eventueel een voorlopig (theoretisch) antwoord op de vraag - Onderzoeksontwerp en verantwoording. Welke methode kies je en waarom - Tijdpad. Wanneer moet het onderzoek zijn afgerond

3.5 ontwerpkeuze Bij kwantitatief onderzoek horen vragenlijstonderzoek, experimenten, analyses van bestaande gegevens. Bij kwalitatief onderzoek horen open interviews, observaties, groepsgesprekken. Met ontwerpkeuze wordt het kiezen van een onderzoeksmethode bedoeld. De dataverzamelingsmethode ofwel het onderzoekstype. De belangrijkste reden om voor een bepaalde methode te kiezen is dat met behulp daarvan een antwoord op de centrale vraagstelling van je onderzoek kan worden gevonden en gegeven. Daarnaast zijn factoren als budget, personen, tijd, onderzoekomstandigheden belangrijk. Kijk telkens terug op je werk. Dit herhalingsproces is iteratie.

3.5 tijdpad Je moet voor elk onderdeel voldoende tijd inplannen, inclusief uitloopmogelijkheden. Bij het opstellen van een tijdpad moet je nagaan: - Wat je doelen zijn - Uit welke onderdelen je onderzoek bestaat - In welke volgorde je de onderdelen wil uitvoeren - Welke prioriteit de voltooiing van de verschillende onderdelen heeft - Welke deadlines (mijlpalen) de opdrachtgever heeft - Welke mijlpalen tijden het onderzoek zeker gehaald moeten worden en in welke enige rek zit - Op welke deadlines je enige invloed hebt en op welke niet - Welke onderdelen van je onderzoek tegelijkertijd uitgevoerd moeten worden Na het voltooien van je tijdpad zijn twee dingen van belang 1. Je moet controleren of je met je planning wel voor de laatste deadline klaar bent 2. Je moet structuur geven aan je onderzoek door alvast een inhoudsopgave te maken

3.5 voorbereiding op de rapportage De rapportage doe je het hele onderzoek. Schrijf als ware met je onderzoek mee, dan kun je gemakkelijker een overzichtelijk onderzoeksverslag samenstellen. Hulpmiddelen bij de voorbereiding - Je onderzoeksvoorstel en latere onderzoeksontwerp - Je logboek, waarin je aantekeningen tijdens je onderzoek bijhoudt - Het raamwerk van je onderzoeksverslag, dat je van tevoren maakt

Hoofdstuk 4 onderzoektypen

De wijze waarop de probleemstelling is geformuleerd, geeft al een indicatie van de manier waarop het onderzoek uitgevoerd wordt. Behalve de probleemomschrijving spelen ook andere factoren een rol bij je keuze, zoals populatie, tijd en geld.

4 kwantitatief onderzoek Bij kwantitatief onderzoek verzamelt de onderzoeker cijfermatige gegevens. Deze gegeven worden ingevoerd in een gegevensbestand, en vervolgens met statistische technieken geanalyseerd. Dit is een kwantitatieve analyse. Deze methode wordt veel gebruikt in surveyonderzoek, bij secundaire analyses en in experimenten, en als onderdeel van monitoring.

4.1 surveyonderzoek Survey is de meest gebruikte methode om meningen, opinies, houdingen en kennis bij grote groepen mensen te meten, ook wel enquête of vragenlijstonderzoek genoemd. De vraagstelling staat van te voren vast en er zijn een klein aantal antwoordmogelijkheden waaruit gekozen kan worden. Er wordt gebruikt gemaakt van antwoordschalen. Vragen gevolgd door een klein aantal antwoordmogelijkheden bijvoorbeeld oplopend van ‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal mee oneens’. Respondenten zijn de mensen die deelnemen aan een vragenlijstonderzoek. De steekproef wordt aselect uitgevoerd, zodat iedere persoon een gelijke kans heeft om mee te doen. Dit onderzoek wordt gebruikt om zowel beschrijvende als verklarende onderzoeksvragen te beantwoorden. Een nadeel is dat de onderzoeker de beweegreden achter het antwoord niet te weten komt.

Een aantal typen surveyonderzoek - Schriftelijke (post)enquêtes: schriftelijke vragenlijsten aan personen gestuurd - Telefonische enquêtes: enquête telefonisch afgenomen en direct ingevoerd - Face to face (persoonlijke) enquêtes: enquêteur komt persoonlijk langs - Internet enquêtes: elektronisch verzonden gegevens direct in database geplaatst - Panel enquêtes: groep personen regelmatig over bepaald onderwerpen ondervraagd Een representatieve steekproef is als je steekproef aselect is getrokken en deze groep lijkt in alle belangrijke kenmerken op de groep waarover je uitspraak wilt doen

4.1 secundaire analyse Secundaire analyse is onderzoek met behulp van bestaande datasets met kwantitatieve gegevens die al door andere onderzoekers zijn verzameld. Argumenten voor deze een secundaire analyse zijn: tijdwinst, financiële voordelen, beschikbaarheid van data en bruikbaarheid. Nadelen van deze analyse zijn dat je geen invloed hebt op de samenstelling van de data. Meta-analyse is op grond van een her-analyse van een groot aantal bestanden rondom eenzelfde onderwerp tot een samenvattende conclusie komen.

4.1 experimenteel onderzoek Bij het doen van experimenten is er altijd sprake van een effectmeting of oorzaak-gevolg relatie. Je meet het effect van X op Y, dit is een causaal verband. Tijdens een experiment wordt een aantal proefpersonen aan de oorzaakvariabele blootgesteld. Het is de bedoeling om de gevolgen van de situatie te meten bij de proefpersonen. De omstandigheden voor het experiment moeten voor ieder proefpersoon hetzelfde zijn. Hierdoor is de kans groter dat de dat het gevonden effect door variabele wordt veroorzaakt. De samenstelling van de proefpersonen is van groot belang. De personen moeten een aantal kenmerken gemeen hebben. De indeling van de proefpersonen in de experimentele en de controlegroep gebeurt op basis van toeval, randomisatie. Een placebo-effect is dat mensen zich al beter voelen bij de gedachte dat ze een medicijn hebben toegediend gekregen, ook al zit er geen werkzame stof in. Quasi-experiment als je in een experiment gebruikt maakt van al bestaande

groepen. Het testeffect is dat mensen anders kunnen reageren omdat ze weten dat ze meedoen aan een onderzoek.

4.1 monitor Bij monitoring worden gegeven verzameld om de ontwikkelingen op een bepaald terrein te kunnen volgen. Er moet aan twee belangrijke voorwaarden worden voldaan: 1. Tijd. De gegevens van onderzoek op verschillende tijdstippen worden met elkaar vergeleken 2. Op elk meetmoment worden dezelfde meetinstrumenten ingezet en worden dezelfde verschijnselen op dezelfde manier gemeten. Het kan gezien worden als een dataverzamelingsstrategie, omdat er diverse methoden van dataverzameling worden ingezet: interviews, vragenlijsten, kengetallen, etc. Op een aantal momenten worden gegevens van eenzelfde verschijnsel verzameld en vervolgens verwerkt.

4 kwalitatief onderzoek Bij kwalitatieve dataverzamelingsmethoden staat de beleving door de onderzochte centraal. Centraal staat de subjectieve betekenisverlening door de onderzochte, dat is de betekenis die de onderzochte aan situaties geeft. Bij kwalitatief onderzoek worden onderzoekseenheden als geheel onderzocht, holisme.

4.2 observatieonderzoek Observatie is de systematische waarneming van bepaalde gedragingen van personen. Je kunt gestructureerd observeren door een lijst met gedragingen op te stellen waar je op gaat letten of ongestructureerd door gewoon waar te nemen wat er zoal gebeurt. Je kunt direct observeren, zodat de geobserveerde personen je zien of indirect observeren door te werken met camera’s of spiegels. Je kunt ook onderscheid maken tussen gewone observatie of participerende observatie. Bij participerende observatie doet de onderzoeker mee aan alle activiteiten en observeert onder tijd. Een manier om subjectiviteit te vermijden is het ontwikkelen van een meetprocedure. De begrippen uit de probleemomschrijving en de afbakening worden omgezet in meetbare gedragscategorieën, dat zijn elementen van gedrag wat je kunt waarnemen. Dit proces is coderen. Een andere manier is door selectief te zijn. je gaat niet alle aspecten van het gedrag van iemand waarnemen, maar je kies voor een klein aantal elementen van dat gedrag. Twee manieren op te observeren: 1. Time sampling. Gedurende een korte periode word er geobserveerd. Iedere vijftien tot dertig seconden gaat er een signaal; op dat teken noteer je het gedrag dat je op dat moment bij een persoon waarneemt 2. Event sampling. Gedurende een korte periode word er geobserveerd. Je telt hoe vaak bepaald gedrag bij iemand wordt waargenomen. De score die dat oplevert is de frequentie van het gedrag

4.2 interview Een interview is een vraaggesprek waarin de beleving van de geïnterviewde(n) vooropstaat. Het heeft tot doel informatie verzamelen over een bepaald onderwerp. Open interviews zijn interviews die voornamelijk bestaan uit open vragen of een vrije vraagstelling. Je kunt kiezen voor open interviews als er wordt gevraagd naar motieven, als er gevoelige onderwerpen worden aangesneden, als de beleving van de respondenten van belang is, als er geen onderzoeksliteratuur over beschikbaar is. Er zijn 3 basisvormen te onderscheiden 1. Ongestructureerde interview (diepte-interview). Werkt met één hoofdvraag en/of alleen onderwerpen. Ieder interview verloopt anders, rode draad blijft hetzelfde. 2. Halfgestructureerde interview. Er is een vragenlijst of lijst met onderwerpen. Ruimte voor de eigen inbreng respondent en onderzoeker is flexibel en speelt in op situatie

3. Gestructureerde interview. Komt in de richting van het mondeling afnemen van een

vragenlijst met gesloten en open vragen.

Hoofdstuk 5 dataverzamelingsmethoden uitwerken

5 van theorie naar praktijk Je begint met het omschrijven van een probleemsituatie, door hem concreet te maken met een probleem- en doelstelling. Vervolgens zoek je in de literatuur naar bruikbare theorieën, modellen en resultaten. Het doel is om aanwijzingen te vinden over de inrichting van je onderzoek en een verwachting over de uitkomsten op te stellen. Je moet die verwachting concreter maken: operationaliseren.

5.1 wat is operationaliseren? Je kijkt opnieuw naar je onderzoek model en de begrippen die je hebt geformuleerd. Je gaat een stap verder door te bepalen welke vragen je gaat stelle om deze begrippen daadwerkelijk te meten. Deze stap noemen we operationaliseren. Bij operationaliseren werk je de begrippen uit je onderzoeksopzet uit tot meetbare instrumenten. Instrumenten zijn hulpmiddelen waarmee je de gegevens verzamelt.

5.1 van begrip naar instrument Je bakent je begrippen theoretisch af door aan te geven binnen welke grenzen van de betekenis je blijft. Bij de definitie van een begrip zeg je wat er wel onder valt, maar je impliceert vooral wat er niet bij hoort. Voor elk aspect van een begrip ontwikkelen we een aantal waarnemingsvragen. Een meerpuntsschaal is een schaal met een beperkt aantal antwoordmogelijkheden in een bepaalde volgorde, bijvoorbeeld oplopend van ‘helemaal mee eens’ tot ‘helemaal mee oneens’.

5 enquêtevragen ontwikkelen Het is belangrijk dat een vragenlijst compleet, leesbaar, helder, compleet, neutraal en niet te lang is, vragen bevat die ‘meten wat je wilt meten’ en geen vergaarbak is van dingen die je altijd al had willen weten. Bedenk dat bij het gebruik van een standaardvragenlijst de geloofwaardigheid en de betrouwbaarheid van de resultaten kan verhogen. Dit kan door de volgende punten bereikt worden: - De structuur van de vragenlijst is voor alle respondenten gelijk - De formulering van de vragen en antwoordmogelijkheden is voor alle respondenten gelijk - Er zijn niet teveel open vragen - Er een logische volgorde in de vragen zit - Vragen over hetzelfde onderwerp bij elkaar staan - Elk blok vragen word ingeleid waarin het doel van het vragenblok wordt uitgelegd Bij het aanbrengen van een logische volgorde in vragen kunnen de volgende tips uitkomst bieden 1. Begin met eenvoudige, algemene, aantrekkelijke vragen. Vermijd confronterende aan begin 2. Ga wel op je doel af, en draai er niet omheen 3. Zet moeilijke vragen niet helemaal op het einde, dan minder zorgvuldig ingevuld 4. Groepeer vragen op antwoordcategorieën, maar zorg tegelijkertijd voor afwisseling Let op routing van een vragenlijst. Vragen volgen elkaar vaak op een logische manier op. Je kunt echter pas vragen stellen over een echtgenoot, als de vraag beantwoord is of de respondent getrouwd is. Verschillende typen antwoordmogelijkheden - Enkelvoudig: ‘Wat is uw leeftijd?’ - Schaal: je kunt iemands mening vragen over een aantal gerelateerde onderwerpen/stellingen - Lijst: respondenten kunnen één antwoord kiezen uit een lijst - Open antwoord: respondenten kunnen zelf een antwoord formuleren - Half open antwoord: een aantal gesloten en open categorieën - Meervoudige antwoorden: wanneer er meerdere antwoorden mogelijk zijn - Dichotoom antwoord: respondent kan uit twee antwoordmogelijkheden kiezen Bij een schaal kun je kiezen voor verschillende aantallen antwoordmogelijkheden, zo’n serie oplopende getallen word ook welk een meerpuntsschaal genoemd. Een meerpuntsschaal heeft meestal een oneven aantal mogelijkheden, waarbij de middelste neutraal is.

5.2 goede vragen – goede antwoorden Aantal regels voor het opstellen van goede vragen. Goede vragen: - Zijn helder en eenvoudig. In begrijpelijke taal opgeschreven, voor iedereen te begrijpen - Zijn eenvoudig. Wekken niet een bepaalde suggestie, respondent begrijpt de bedoeling - Zijn enkelvoudig. Wordt maar één vraag tegelijk gesteld, geen gecombineerde vragen - Bevatten geen dubbele ontkenning - Zijn objectief - Zijn onafhankelijk Goede antwoordmogelijkheden zijn: - Vervat in herkenbare categorieën - In een logische volgorde geplaatst - Uitputtend. Alle mogelijke antwoordcategorieën zijn aanwezig - Uitsluitend. Er is geen overlap in antwoorden - Meetbaar. Met de categorieën kan gerekend worden

5.2 voorbereiding van kwantitatieve verwerking: variabelen Deze voorbereiding bestaat meestal uit het maken van een codeboek. Een codeboek is een lijst waarin je laat zien hoe de gemeten kenmerken omgezet worden naar variabele en die bij je analyses gebruikt. Je schrijft op hoe een kenmerk gemeten is en welke naam dit kenmerk in de analyse krijgt. Dit codeboek is je uitgangspunt bij het invoeren van de kwantitatieve gegevens in een bestand.

5 topics bij interview Een halfgestructureerde vragenlijst is een vragenlijst waarin zowel gesloten als open vragen voorkomen. Een vrij-attitude-interview is een interview waarin de onderwerpen niet vast staan maar er slechts één globaal hoofdonderwerp is. In de meeste gevallen wordt aan de hand van de begripsafbakening een lijst met onderwerpen samengesteld die als uitgangspunt bij het gesprek dient: de topiclijst.

5 populatie en steekproef Meestal heeft de opdrachtgever bepaalde wensen over het aantal te ondervragen personen en de groep waaruit deze personen afkomstig moeten zijn. Het is belangrijk dat je bij het trekken van een steekproef een aantal regels in acht neemt die de betrouwbaarheid en geldigheid van je resultaten en dus de houdbaarheid van je conclusies vergroten.

5.4 wat is een populatie? Een populatie zijn alle eenheden waarover je in je onderzoek uitspraken wilt doen. Zij zijn als het ware je domein waarbinnen je onderzoek zich afspeelt. Het is mogelijk om de populatie wat specifieker af te bakenen omdat je oorspronkelijke, beoogde populatie nog erg groot is. Een operationele populatie is een deelverzameling van je populatie.

5.4 steekproef Een steekproef is een klein deel van je populatie waarover je gegevens verzamelt. Deze groep wordt samengeteld door een aantal regels. De regels hebben gevolgen voor de vraag hoe je met de verwerking en resultaten omgaat. Lijkt deze groep in een aantal kenmerken goed op de populatie, dan mag je de resultaten geldig verklaren voor deze populatie. Anders gezegd: je mag deze resultaten generaliseren. Een aantal vuistregels voor een steekproef: - De steekproef moet representatief zijn. eenheden wat betreft een aantal kenmerken moeten gelijk zijn aan de populatie - De steekproef moet willekeurig zijn. Oftewel aselect getrokken zijn. - De steekproef moet voldoende groot zijn om er statistische analyses op uit te voeren Enkelvoudige aselecte steekproef – uit een databestand wordt willekeurig een steekproef getrokken

Hoofdstuk 6 gegevens verzamelen

6 de setting van je onderzoek Interviews en enquêtes kunnen op verschillende wijzen worden afgenomen. Enquêtes kunnen schriftelijk (post, internet, e-mail), telefonisch en persoonlijk worden ingevuld. (open) interviews kunnen telefonisch en persoonlijk worden afgenomen.

6 ‘het veld’ in of niet? Een aantal aspecten om te kiezen om zelf op pad te gaan of niet voor een enquête of interview. Argumenten voor de keuze zijn vaak gebaseerd op tijd, geld, menskracht, mogelijkheden etc. - Tijd: het organiseren van een enquête of het zelf afnemen van een vragenlijst is tijdrovend. - Geld: rekening houden met het beschikbare budget. - De verwachte respons: het aantal mensen respondenten dat aan je onderzoek zal meedoen Naast tijd, geld, en de verwachte respons kunnen ook de volgende aspecten een rol spelen - Het geven van een sociaal wenselijk antwoord door respondenten. Een antwoord op de vraag dat maatschappelijk geaccepteerd wordt of aanzien geeft. - Als de aard van de vragen open zijn dan zou je moeten kiezen voor een open interview. - Telefonisch interview is geen optie als er plaatjes getoond moeten worden - Als relatie van respondent en interviewer van belang is, persoonlijk interview voorkeur.

6 draadloos onderzoek Onderzoek zonder tussenkomst van een interviewer, bijvoorbeeld via gsm of internet.

6.3 online enquêteren De volgende mogelijkheden zijn er - Er verschijnt een pop-up scherm met het verzoek of je wil deelnemen aan een onderzoek - Je ontvangt een e-mail met een link naar een website met de vragenlijst - Je ontvangt een e-mail met een download die je kunt invullen en terugsturen Nadelen van deze vorm. Je kunt alleen mensen bereiken die een internetaansluiting hebben. En de beschikbaarheid van e-mailadressen. Vaak hebben mensen meer dan één e-mailadres of wisselen ze regelmatig van e-mailadres.

6.3 onderzoek per gsm Nadelen van deze vorm van onderzoek. De respondenten moeten zelf hun sms’jes betalen. Wie geen gsm heeft kan niet deelnemen aan het onderzoek. En de adresbestanden (06-nummers) zijn incompleet. Dit geeft problemen bij de steekproeftrekking. Je kunt het beste via een random nummer generator telefoonnummers selecteren. Bij deze manier selecteer je willekeurig getallen uit een reeks.

6 respondenten en enquêtes 6.4 het echte veldwerk begint Voordelen voor het uitproberen van je ontwikkelde vragenlijst - Je kunt eventuele fouten er nog uithalen - Je verhoogd de betrouwbaarheid van je resultaten - Je kunt slechtlopende zinnen veranderen - Je kunt de structuur zo nodig nog aanpassen - Oefening met de vragenlijst zorgt voor een vlot verloop van latere afname Het is belangrijk dat je voldoende aandacht besteed aan je lay-out. Anders straal je geen professionaliteit uit en kan het ergernis opwekken bij respondenten. Je moet een pakkende uitnodiging schrijven aan respondenten om mee te werken aan een onderzoek, dit omdat mensen al te vaak worden gevraagd om mee te werken aan een onderzoek. Het is belangrijk dat je duidelijk maakt wat je doel is, wat de vragenlijst is en hoe het is opgebouwd. Maak zeker duidelijk dat alle gegevens vertrouwelijk zullen worden behandeld. Bij een vragenlijst stel je een uiterlijke datum op

om de lijst terug te sturen. Is deze datum verstreken, dan kun je een herhaald verzoek maken. Houd daarvoor een redelijk termijn aan, om het herhaald verzoek te versturen. Een redelijk termijn hangt af van een aantal factoren: de oorspronkelijke invultermijn, de gehanteerde methode, de onderwerpen, de lengte van de vragenlijst, de deadline etc. Zorg ervoor dat de relatie met de respondent goed blijft.

6.4 incentives Het minste wat een onderzoeker kan doen voor de respondenten is de kosten vergoeden. Bijvoorbeeld een postzegel en een retourenvelop bij de vragenlijst doen. De mooiste manier om respondenten voor hun deelname te bedanken is als je met de uitkomsten van het onderzoek iets voor hun kan betekenen. Er zijn nog meer mogelijkheden om respondenten te bedanken - De respondent krijgt een klein cadeautje of gadget. (pen) - Men krijgt gratis toegangskaartjes (museum, pretpark, bioscoop) - Het onderzoeksbureau doet per deelname een kleine donatie aan een goed doel - Onder de deelnemers wordt een etentje of een avondje uit verloot

6.4 surveyrespons Respons van een onderzoek is het deel van de vragenlijsten dat ingevuld terugkomt en informatie oplevert. Non-respons is het deel dat niet of oningevuld terugkomt. Dit kan ontstaan door - Dat mensen niet thuis zijn - Mensen niet in staat zijn om mee te doen - Mensen geen zin hebben om mee te werken, om welke reden dan ook Door deze non-respons bestaat de kans dat de ingevulde vragenlijsten een specifieke groep personen vertegenwoordigen. Dit is toeval, en wordt een toevallige steekproeffout genoemd. Doet men uit eigen beweging niet mee, dan ontstaan systematische steekproeffouten. Door deze fouten kan de generaliseerbaarheid van je resultaten onder druk komen te staan. Bij gedeeltelijke non- respons vult iemand de vragenlijst wel in, maar slaat één of meerdere vragen over. Veroorzaakt door - Iemand begrijpt de vraag niet - De vraag is niet van toepassing op de respondent - Men heeft geen zin om op deze vraag een antwoord te geven - Men weet het antwoord op de vraag niet of heeft geen mening

6 interviews: werken aan de relaties Het belangrijkste aspect van een goed interview is werken aan de relatie. Aantal punten die van belang zijn bij het verrichten van een goed interview 1. Je interview heeft een begin, een midden en een einde a. Introductie (voorstellen, doelen, opbouw, geschatte duur, waardering deelname, belang van informatie en wat gebeurt er met de informatie) b. Kern, in onderdelen het hoofdonderdeel aan de orde stellen c. Afbouwen, gesprek samenvatten en respondent gelegenheid geven om nog aan te vullen 2. Gebruik een lijst met onderwerpen die enige structuur geven aan je interview 3. Voor goede verwerking en analyse gebruik je opname apparatuur 4. Als onderzoeker gaat al je aandacht uit naar de respondent 5. Je kunt als interviewer goed luisteren 6. Je beschikt over de juister technieken om bepaalde informatie boven tafel te krijgen 7. Je wordt geen deelnemer aan het gesprek, je blijft zo objectief mogelijk

6.5 respondenten benaderen Een goede methode om via een kleine kring aan respondenten aan meer namen en adressen te komen is de sneeuwbalmethode. Via een kleine kring betrokkenen kom je vaak makkelijk aan nieuwe namen. Bovendien kennen de respondenten elkaar waarschijnlijk, waardoor het eenvoudiger wordt om toestemming voor een interview te krijgen. Je zult over het algemeen geen grote groepen

Hoofdstuk 7 kwantitatieve gegevens verwerken

7 het meetniveau van variabelen Het meetniveau van een variabele geeft aan in welke mate je de waarden die aan de categorieën zijn toegekend, kunt gebruiken om ermee te rekenen. Er zijn vier meetniveaus waarop een variabele gemeten kan worden: nominaal, ordinaal, interval en ratio. Nominale variabelen opgebouwd uit enkele losse categorieën, dan worden ze gemeten op nominaal meetniveau. Er kan niet mee worden gerekend en de cijfers zijn slechts codes. Ze zijn kwalitatief. Voorbeelden: politieke keuzes, geslacht, regio en burgerlijke staat. Geslacht is een bijzondere nominale variabele. Het bestaat maar uit twee waarden, dit wordt ook wel dichotoom genoemd. Bij ordinale kun je ook niet met de variabele rekenen, maar er zit wel al aan rangorde in. Zoals opleidingsniveau en de sociaal economische status. deze variabelen bevatten niet veel categorieën en zijn kwalitatief van aard. Met variabelen op interval niveau kun je wel rekenen. De intervallen tussen twee categorieën zijn gelijk, de codes die aan de waarden worden toegekend, zijn numeriek, en de waarden zijn “continu” (betekent dat elke waarde tussen twee punten mogelijk is). Voorbeelden zijn tempratuur en IQ. Twee beperkingen dat deze waarde niet de hoogste waarde is: geen ‘natuurlijk nulpunt’ en de verhoudingen tussen de waarden zijn niet gelijk. Ratio variabelen zijn numeriek, met de waarden kan daadwerkelijk gerekend worden. Ze beschikken over een natuurlijk nulpunt en gelijke verhoudingen. Voorbeeld: aantal arbeidsuren, inkomens in euro’s of leeftijd in jaren.

7 univariate analyses Univariate analyses zijn beschrijvingen van één variabele. Er wordt een dataset geanalyseerd die bestaat uit kenmerken van een aantal cases. Cases zijn het aantal respondenten dat aan een onderzoek mee doen, of het aantal ingevulde vragenlijsten. Verschillende univariate beschrijvingen - Frequentieverdeling van een kenmerk: hoe vaak en categorie voorkomt in relatie tot het totale aantal cases - Grafieken (plaatjes) van een kenmerk - Kengetallen. Vereenvoudigde beschrijving van kenmerken op grond van één eigenschap

7.2 frequentieverdeling Presenteren van variabelen door aan te geven hoe vaak bepaalde scores voorkomen. Relatieve frequentietabel geeft alleen informatie over het aantal waarnemingen per categorie van een variabele. Je kan de percentages van het totaal er nog bij zetten. Bij een percentage druk je het aantal waarnemingen uit in relatie tot het totale aantal waarnemingen.

7.2 grafieken van één variabele De keuze om een grafiek te maken hangt af van twee zaken: je doel (wat wil je van het kenmerk laten zien) en van het meetniveau van het kenmerk. Belangrijkste functie van een grafiek is dat het een overzichtelijke weergave van je kenmerk vormt. Functie van een cirkeldiagram is het tonen van de verhoudingen tussen verschillende categorieën. Het is alleen geschikt voor nominale of ordinale meetniveaus Een staafdiagram wordt toegepast om de verhoudingen te beschrijven tussen de verschillende categorieën. Ook alleen geschikt voor nominale of ordinale meetniveaus Een histogram wordt vaak gebruikt om de vorm van een verdeling te bekijken. Het is eigenlijk een staafdiagram voor continue variabelen. Door het continue karakter worden de staven aan elkaar getekend. Je zult vaak zien dat een kenmerk een bepaalde top in het midden heeft en uitlopers naar beide zijkanten. Vooral voor interval of ratio. Een lijndiagram wordt gebruikt als de variabele minimaal op intervalniveau ligt. Het aantal categorieën is onbeperkt. Wordt gebruikt als je geïnteresseerd bent in trends van een kenmerk Een boxdiagram wordt gebruikt bij variabele vanaf een ordinaal meetniveau. Uitgangspunt daarbij is de mediaan, de middelste waarneming. Daaromheen is in een boxje aan beide kanten 25 procent van

de waarnemingen geplaatst. Uit de box steekt aan weerskanten een steel uit met een dwarsstuk. Deze dwarsstukken geven het begin en het einde van de verdeling aan. In een spreidingsdiagram worden meestal twee variabelen afgebeeld, om zo hun liggen ten opzichte van elkaar te kunnen analyseren. Met een dotplots kun je zien of een variabele scheef verdeeld is en waar de uitschieters zitten. Je kunt ze maken voor continue als categorale variabelen.

7.2 kengetallen Met een kengetal geef je een samenvatting van een kenmerk door één bepaalde eigenschap ervan te benadrukken. Je kunt naar het midden van een verdeling kijken of naar de breedte waarover alle waarnemingen zich uitstrekken. Er zijn twee soorten kengetallen: centrum- en spreidingsmaten. Centrummaten. De modus is een kenmerk die het meeste voorkomt. Soms telt een verdeling niet één modus, maar twee. Deze verdeling wordt dan een binominale verdeling genoemd omdat het twee toppen heeft. De mediaan is de middelste waarneming of de categorie waarin de middelste waarneming voorkomt. Het geeft precies het midden van een verdeling aan. Het gemiddelde wordt verkregen door alle scores bij elkaar op te tellen en vervolgens te delen door het aantal waarnemingen. Een gemiddelde geeft pas informatie als je met de kenmerken daadwerkelijk kunt rekenen.

7 bivariate analyses 7.3 kruistabellen Een kruistabel is een frequentieverdeling van twee kenmerken tegelijk. Een kruistabel bestaat uit kolommen (van boven naar beneden) en rijen (van links naar rechts). Het ene kenmerk wordt in kolommen weergegeven en het andere kenmerk in rijen. Elke cel geeft dus informatie over twee kenmerken tegelijk. Evenals bij enkelvoudige frequentieverdelingen kun je hier de frequenties als percentage van het totaal weergeven. 3 manieren: - Als rijpercentage, dus de waarnemingen in relatie tot het rijtotaal. Je vergelijkt de percentages van boven naar beneden, dus kolomsgewijs. - Als kolompercentage, dus de waarnemingen in relatie tot het kolomtotaal. Je vergelijkt nu de percentages van links naar rechts, dus rijgewijs - Als cel percentage, dus de waarnemingen in relatie tot het totaal Het onderscheid tussen onafhankelijke en afhankelijke variabelen is erg belangrijk - Onafhankelijke variabele: ook wel oorzaakvariabele omdat daarmee een situatie wordt gemanipuleerd. De variabele zelf ligt vast, maar deze veroorzaakt een verandering - Afhankelijke variabele: ook wel de effectvariabele of gevolgvariabele. Dit is de variabele die verandert onder invloed van de onafhankelijke variabele.

Was dit document nuttig?
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Goede samenvatting Methoden van onderzoek: boek "Wat is onderzoek", Nel Verhoeven, hoofdstuk 1-8

Vak: Methoden van onderzoek (SSVP0MO)

25 Documenten
Studenten deelden 25 documenten in dit vak
Was dit document nuttig?

Dit is een preview

Wil je onbeperkt toegang? Word Premium en krijg toegang tot alle 23 pagina's
  • Toegang tot alle documenten

  • Onbeperkt downloaden

  • Hogere cijfers halen

Uploaden

Deel jouw documenten voor gratis toegang

Ben je al Premium?
Hoofdstuk 1 de functie van onderzoek
De basis voor onderzoek zijn de uitgangspunten van onderzoek, de doelen, de onderzoeksvragen, de
methoden. Zonder de structuur van deze uitgangspunten verzandt het onderzoek en kun je het niet
uitvoeren.
1.1 onderzoek moet je leren
Je kunt leren hoe je een plan, een onderzoeksontwerp, een probleemstelling en een analyse maakt,
een rapport schrijft en verslag doet. Bij het daadwerkelijk uitvoeren van een onderzoek komt heel
wat meer kijken. Onderzoekers hebben een drietal kenmerken: houding, kennis en vaardigheden
- Houding: de houding moet onafhankelijk zijn, je streeft naar openheid van je onderzoek en je
legt verantwoording af over je resultaten
- Kennis: kennis is een essentieel onderdeel. Je moet weten welke onderzoeksmethoden er
zijn, welke criteria deze hebben, wat de voor- en nadelen van het toepassen zijn etc.
- Vaardigheid: je leert onderzoek doen door er actief mee bezig te zijn, zo krijg je vaardigheid
in het doen van onderzoek
1.2 uitgangspunten van onderzoek
Je kunt onderscheid maken tussen fundamenteel en praktijkgericht onderzoek en tussen kwalitatief
en kwantitatief onderzoek. Je kunt ook een bepaalde onderzoeksrichting of een bepaald
onderzoekstype volgen.
Het belangrijkste onderscheid tussen fundamenteel en praktijkgericht onderzoek is dat het doel
verschilt. Bij fundamenteel onderzoek beantwoord je vragen die niet primair gericht zijn op
toepassing in de praktijk. Het is meestal wetenschappelijk relevant. Bij praktijkgericht onderzoek
houd je je bezig met het oplossen van problemen uit de praktijk. Er is sprake van maatschappelijke
relevantie, omdat er een maatschappelijk probleem mee kan worden opgelost. Een kennisprobleem
is een vraag over een wetenschappelijke theorie die met behulp van fundamenteel onderzoek wordt
beantwoord. Een praktijkprobleem is afkomstig uit de dagelijkse praktijk, uit de maatschappij.
Het onderscheid tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek wordt gemaakt om te kiezen welke
methoden van onderzoek je gaat gebruiken. Bij kwantitatieve methoden wordt gebruikgemaakt van
cijfermatige informatie, gegevens in cijfers over objecten, organisaties en personen. Statistische
technieken worden gebruikt om beschrijvingen van gegevens te geven en om verwachtingen over de
uitkomst te toetsen. Bij kwalitatieve methoden voert de onderzoeker onderzoek uit in de
werkelijkheid. Onderzoekseenheden in de omgeving worden als geheel onderzocht. Er wordt waarde
gehecht aan de betekenis die deelnemers aan de onderzoeken aan zaken geven. Triangulatie is het
gebruikt van kwalitatieve en kwantitatieve methoden naast elkaar.
1.3 stromingen in onderzoek
Er zijn drie algemene stromingen van onderzoek waar te nemen. Bij de onderzoekstromingen horen
bepaalde onderzoektypen. De drie stromingen zijn; empirisch-analytisch, interpretatief en kritisch-
emancipatorisch.
Empirisch analytisch
De onderzoekers willen objectief onderzoek verrichten en de onderzoekssituatie zo veel mogelijk
beheersen. Ze ontwerpen een onderzoek dat herhaalbaar en controleerbaar is. Ze bekijken alle
processen verstandelijk, beredeneren alles en gaan niet op hun gevoel af. Ze bedenken van te voren
een antwoord op hun onderzoeksvragen. Vervolgens toetsen ze of deze antwoorden overeenkomen
met die van de groep die ze onderzoeken. Er word veel fundamenteel onderzoek verricht en de
analyses in deze stroming zijn kwantitatief.
Interpretatief
Je bent op zoek naar interpretaties, de uitleg die personen aan een situatie geven. Het onderzoek is
over het algemeen kwalitatief, en richt zich op personen en groepen. Veldonderzoek/participerende

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.