Meteen naar document
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Oefententamen sociale psychologie

Vak

Sociale psychologie (200300157)

176 Documenten
Studenten deelden 176 documenten in dit vak
Geüpload door:
Anonieme student
Dit document is geüpload door een student, net als jij, die anoniem wil blijven.
Technische Universiteit Delft

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.
  • Jv
    Bedankt
  • Student
    Uitgebreide toets over diverse onderwerpen

Preview tekst

Voorbeeldtentamenvragen (goede antwoorden vind je onderaan deze file)

  1. Hoe verschillen sociaal psychologen van filosofen, literaire schrijvers, en politici in hun beschouwingen over hoe de mens in elkaar zit? Sociaal psychologen: a. zijn het zelden met elkaar eens b. negeren de rol van het menselijk bewustzijn c. gebruiken wetenschap om hun hypotheses over de sociale wereld te toetsen d. vertrouwen voornamelijk op hun inzicht in de menselijke natuur

  2. Volgens het boek van Aronson e. is een belangrijk bezwaar tegen het teveel gebruik maken van het "alledaagse verstand" ("common sense") dat: a. het onmogelijk is om overeenstemming te krijgen over wat het alledaagse verstand inhoudt b. het alledaagse verstand vaak een foute of te eenvoudige stand van zaken weergeeft c. het alledaagse verstand van geen enkel nut is voor sociaal psychologen d. journalisten en anderen die van het alledaagse verstand gebruik maken hopeloos gebiased zijn

  3. Ap eet alleen maar repen met veel granen en vezels, en eet geen chocoladerepen, ook al bevatten granenrepen gewoonlijk 50% meer vet en 15% meer zout dan chocoladerepen. Volgens een sociale cognitie-benadering komt dit omdat Ap: a. gemotiveerd is om zichzelf als een gezonde persoon te zien b. gemotiveerd is om zijn vrienden te overtuigen dat hij een gezonde persoon is c. nagelaten heeft om alle relevante voedingsfeiten over de verschillende repen uit te zoeken d. zichzelf moet rechtvaardigen omdat hij meer voor granen- dan voor chocoladerepen moet betalen

  4. Waarom gebruiken we schema's? a. We worden ermee geboren b. Schema's worden tijdens onze kindertijd en ons opgroeien aangeleerd c. Zonder schema's zou de wereld moeilijk te verklaren zijn en onbegrijpelijk zijn d. Schema's zorgen ervoor dat we de wereld op een accurate wijze kunnen interpreteren

  5. In onderzoek van Higgins, Rholes en Jones (1977) werd proefpersonen gevraagd het woord "roekeloos" of het woord "avontuurlijk" te onthouden. Vervolgens lazen proefpersonen een ambigu verhaal over een stimuluspersoon Donald. In dat verhaal werd Donald afgeschilderd als iemand die in zijn vrije tijd een aantal gedragingen vertoont die tot ernstige ongelukken hadden kunnen leiden. Het onderwerp van dit onderzoek was: a. priming b. attribution formation c. representativeness d. counterfactual thinking

  6. Self-fulfilling prophecies zijn vaak het gevolg van: a. weloverwogen pogingen om schema's te gebruiken b. de niet-intentionele en onbewuste invloed van schema's c. weloverwogen pogingen om anderen op een niet-bevooroordeelde manier tegemoet te treden

d. priming

  1. Volgens Gilbert worden attributies gewoonlijk in twee fasen gevormd. a. In de eerste fase vindt er ankeringsproces plaats waarin situationele informatie wordt verwerkt, en in de tweede fase vindt er een correctie voor het ankeringsproces plaats en vindt er verwerking van persoonsgerelateerde informatie plaats b. In de eerste fase wordt een interne attributie gemaakt, en in de tweede fase wordt distinctieve informatie in het oordeel verwerkt c. In de eerste fase wordt consistente informatie verwerkt, en in de tweede fase distinctieve informatie d. In de eerste fase wordt een interne attributie gemaakt, en in de tweede fase wordt voor situationele invloeden gecorrigeerd

  2. "Blaming the victim" is het sterkst gerelateerd aan: a. consensus information b. belief in a just world c. distinctiveness information d. the primacy effect

  3. Onderzoekers vonden dat proefpersonen uit Aziatische culturen minder de fundamentele attributiefout maakten dan Amerikaanse proefpersonen. Dit toont aan dat: a. waarden en normen cognitieve processen kunnen beïnvloeden b. het moeilijk is om Amerikaans stimulusmateriaal goed te vertalen voor Aziatische proefpersonen c. het vrij gemakkelijk is om mensen te leren logisch na te denken d. Aziatische culturen meer ontwikkeld zijn dan de Amerikaanse cultuur

  4. Wanneer er geen objectieve maten zijn om na te gaan hoe mensen gepresteerd hebben dan gaan zij, om na te gaan hoe goed zij presteren, gebruik maken van: a. sociale vergelijking b. introspectie c. cognitieve inschattingsprocessen d. attributie van arousalprocessen

  5. Welke van de volgende personen doet aan opwaartse sociale vergelijking? a. Ruud, die nagaat hoe anderen hebben gescoord op het tentamen b. Marjolein, die Shakespeare leest om haar eigen schrijfvaardigheden te beoordelen c. Annemarie, die na haar wekelijkse rondje rond het park op haar stopwatch kijkt en met zichzelf afspreekt de volgende keer sneller te lopen d. Susanne, die zichzelf beter voelt wanneer ze zich realiseert dat rijke mensen meer belasting betalen dan zij doet

  6. Onderzoek dat in Aronson e. wordt beschreven toont aan dat andere mensen soms beter kunnen voorspellen hoe wij ons zullen gedragen dan dat wij dat zelf kunnen. Door welke van de volgende redenen komt dit niet? a. Mensen willen niet erkennen dat zij over negatieve persoonseigenschappen beschikken b. Veel van ons gedrag komt automatisch tot stand, met als gevolg dat ons gedrag door anderen wordt opgemerkt voordat wij dat doen

  7. Normatieve sociale beïnvloeding: a. leidt vaak tot publieke meegaandheid, maar niet tot privé-acceptatie b. leidt vaak tot privé-acceptatie, maar niet tot publieke meegaandheid c. leidt vaak tot individuatie, maar niet tot volledige onafhankelijkheid d. leidt vaak tot privé-meegaandheid, maar niet tot publieke acceptatie

  8. Mensen die minderheidsstandpunten innemen beïnvloeden de meerderheid in een groep doordat zij: a. informationele sociale invloed uitoefenen b. normatieve sociale invloed uitoefenen c. publiekelijk meegaandheid ("public compliance") vertonen d. assertief hun mening er doorheen weten te drukken

  9. Het onderzoek van Asch (1951, 1956, 1957), waarin proefpersonen lijnen op hun grootte moesten beoordelen, toont aan dat mensen a. anderen van wie zij afhankelijk zijn gunstig willen stemmen b. niet voor gek willen staan bij andere mensen c. hun onafhankelijkheid willen bewaren d. anderen van hun meningen willen overtuigen

  10. Experimenteel onderzoek naar conflicten heeft laten zien dat de grootste hoeveelheid coöperatie optreedt wanneer: a. proefpersonen gebruik maken van een tit-for-tat strategie b. een van twee proefpersonen dreigingen kan gebruiken en zodoende het conflict kan oplossen c. beide twee proefpersonen dreigingen kunnen gebruiken om zodoende het conflict op te lossen d. een proefpersoon consistent voor de coöperatieve strategie kiest

  11. Welke van de volgende personen zal het meest negatief beoordeeld worden? a. Roos, die assertief is, taak-georiënteerd, en leiding geeft aan mannen b. Tom, die assertief is, taak-georiënteerd, en leiding geeft aan vrouwen c. Carola, die over interpersoonlijke vaardigheden beschikt, een democratische leiderschapsstijl hanteert, en leiding geeft aan vrouwen d. Karel, die over interpersoonlijke vaardigheden beschikt, een democratische leiderschapsstijl hanteert, en leiding geeft aan mannen

  12. Welk verschijnsel verwijst naar de neiging van groepen om extremere beslissingen te nemen dan wat individuele groepsleden eerst van plan waren? a. groupthink b. risky shift c. group polarization d. negotiation

  13. Welk idee over afstand verwijst naar aspecten van hoe een gebouw ontworpen is door een architect, en die bepalen dat sommige mensen meer met elkaar in contact zullen komen dan andere mensen? a. fysieke afstand b. sociale afstand c. functionele afstand

d. praktische afstand

  1. Walster e. (1966) vormden willekeurige wijze koppels van eerstejaarsstudenten om mee te doen aan een dansavond voor nieuwe eerstejaarsstudenten. Hun bevindingen toonden aan dat mannen: a. fysieke aantrekkelijkheid meer waardeerden dan vrouwen b. fysieke aantrekkelijkheid minder waardeerden dan vrouwen c. aantrekkelijkheid waardeerden, terwijl vrouwen intelligentie waardeerden d. en vrouwen beiden fysieke aantrekkelijkheid waardeerden

  2. Welke van de volgende variabelen zijn de belangrijkste situationele factoren die interpersoonlijke attractie voorspellen? a. similarity b. self-esteem c. propinquity d. reciprocal liking

  3. Philip is een miljonair en besluit om geld te doneren aan een politieke partij. Dit is een voorbeeld van welk type gedrag? a. prosociaal gedrag b. altruïstisch gedrag c. sociobiologisch gedrag d. gedrag gericht op eigenbelang

  4. Evolutionair psychologen stellen dat drie van de vier volgende factoren bijdragen aan het vertonen van prosociaal gedrag. Welke hoort niet in het rijtje van de evolutionair psychologen thuis? a. "kin selection" b. altruïsme c. reciprociteitsnorm d. mogelijkheid om social normen te leren en op te volgen

  5. Mensen in interdependente culturen zijn a. meer geneigd om leden van een outgroup te helpen dan Westerse mensen b. meer geneigd om prosociaal gedrag te vertonen dan Westerse mensen c. meer geneigd om leden van een ingroup te helpen, maar minder geneigd om leden van een outgroup te helpen d. minder geneigd om heroïsche daden te verrichten, maar meer geneigd om langdurig anderen te helpen

  6. Giel is op zoek naar een kamer van de Studentenhuisvestiging. Hij wordt zo langzamerhand erg gefrustreerd in zijn speurtocht naar een mooie kamer die weinig kost. Wat zijn volgens de frustratie-agressie theorie de factoren die maken dat de kans het grootst is dat Giel's frustratie zal leiden tot agressief gedrag? a. Giel realiseert zich dat zijn verwachtingen onrealistisch zijn b. Giel realiseert zich dat de mensen van de Studentenhuisvestiging hun best voor hem doen c. De perfecte kamer (mooi en goedkoop) brandde helemaal uit de dag voordat Giel zijn borg ging betalen om in deze kamer te mogen gaan wonen

b. De percepties van mensen zijn belangrijker dan wat er objectief gebeurt is c. De meeste mensen maken onvoldoende belangrijke gebeurtenissen mee om stress te ervaren d. Een reeks van kleine gebeurtenissen levert vaak meer stress op dan een grote belangrijke gebeurtenis

  1. Johan, Marco, Frank, en Dennis hebben zojuist de finale om de Champions League verloren. Johan attribueert het verlies aan een bevooroordeelde scheidsrechter, Marco aan het slechte weer, Frank aan het feit dat hij te langzaam is om op dit niveau goed te kunnen presteren, en Dennis aan de uitstekende prestatie van de doelman van de tegenstander. Welke speler heeft de grootste kans om depressief te raken? a. Johan b. Marco c. Frank d. Dennis

  2. Onderzoek laat zien dat mensen die bloot worden gesteld aan herrie waar ze geen invloed op uit kunnen oefenen vaak moeite hebben om nieuwe taken te leren (b. Glass & Singer, 1972). Dit wordt veroorzaakt door: a. fobische angst b. geleerde hopeloosheid c. gehoorverlies d. sensorische overbelasting

Antwoorden:

  1. C
  2. B
  3. C
  4. C
  5. A
  6. B
  7. D
  8. B
  9. A
  10. A
  11. B
  12. D
  13. C
  14. C
  15. C
  16. D
  17. C
  18. A
  19. A
  20. A
  21. B
  22. A
  23. A
  24. C
  25. C
  26. D
  27. C
  28. A
  29. B
  30. C
  31. C
  32. C
  33. B
  34. D
  35. A
  36. C
  37. D
  38. B
  39. C
  40. B
Was dit document nuttig?
Dit is een Premium document. Sommige documenten op Studeersnel zijn Premium. Upgrade naar Premium om toegang te krijgen.

Oefententamen sociale psychologie

Vak: Sociale psychologie (200300157)

176 Documenten
Studenten deelden 176 documenten in dit vak

Universiteit: Universiteit Utrecht

Was dit document nuttig?

Dit is een preview

Wil je onbeperkt toegang? Word Premium en krijg toegang tot alle 8 pagina's
  • Toegang tot alle documenten

  • Onbeperkt downloaden

  • Hogere cijfers halen

Uploaden

Deel jouw documenten voor gratis toegang

Ben je al Premium?
Voorbeeldtentamenvragen (goede antwoorden vind je onderaan deze file)
1. Hoe verschillen sociaal psychologen van filosofen, literaire schrijvers, en politici in hun
beschouwingen over hoe de mens in elkaar zit? Sociaal psychologen:
a. zijn het zelden met elkaar eens
b. negeren de rol van het menselijk bewustzijn
c. gebruiken wetenschap om hun hypotheses over de sociale wereld te toetsen
d. vertrouwen voornamelijk op hun inzicht in de menselijke natuur
2. Volgens het boek van Aronson e.a. is een belangrijk bezwaar tegen het teveel gebruik
maken van het "alledaagse verstand" ("common sense") dat:
a. het onmogelijk is om overeenstemming te krijgen over wat het alledaagse verstand
inhoudt
b. het alledaagse verstand vaak een foute of te eenvoudige stand van zaken weergeeft
c. het alledaagse verstand van geen enkel nut is voor sociaal psychologen
d. journalisten en anderen die van het alledaagse verstand gebruik maken hopeloos
gebiased zijn
3. Ap eet alleen maar repen met veel granen en vezels, en eet geen chocoladerepen, ook al
bevatten granenrepen gewoonlijk 50% meer vet en 15% meer zout dan chocoladerepen.
Volgens een sociale cognitie-benadering komt dit omdat Ap:
a. gemotiveerd is om zichzelf als een gezonde persoon te zien
b. gemotiveerd is om zijn vrienden te overtuigen dat hij een gezonde persoon is
c. nagelaten heeft om alle relevante voedingsfeiten over de verschillende repen uit te
zoeken
d. zichzelf moet rechtvaardigen omdat hij meer voor granen- dan voor chocoladerepen
moet betalen
4. Waarom gebruiken we schema's?
a. We worden ermee geboren
b. Schema's worden tijdens onze kindertijd en ons opgroeien aangeleerd
c. Zonder schema's zou de wereld moeilijk te verklaren zijn en onbegrijpelijk zijn
d. Schema's zorgen ervoor dat we de wereld op een accurate wijze kunnen interpreteren
5. In onderzoek van Higgins, Rholes en Jones (1977) werd proefpersonen gevraagd het woord
"roekeloos" of het woord "avontuurlijk" te onthouden. Vervolgens lazen proefpersonen een
ambigu verhaal over een stimuluspersoon Donald. In dat verhaal werd Donald afgeschilderd
als iemand die in zijn vrije tijd een aantal gedragingen vertoont die tot ernstige ongelukken
hadden kunnen leiden. Het onderwerp van dit onderzoek was:
a. priming
b. attribution formation
c. representativeness
d. counterfactual thinking
6. Self-fulfilling prophecies zijn vaak het gevolg van:
a. weloverwogen pogingen om schema's te gebruiken
b. de niet-intentionele en onbewuste invloed van schema's
c. weloverwogen pogingen om anderen op een niet-bevooroordeelde manier tegemoet te
treden

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.

Waarom is deze pagina onscherp?

Dit is een Premium document. Word Premium om het volledige document te kunnen lezen.