Meteen naar document

Samenvatting Algemene economie

Vak

Algemene Economie eerste jaar (AVA-ACC-009)

50 Documenten
Studenten deelden 50 documenten in dit vak
Universiteit

Avans Hogeschool

Geüpload door:
Anonieme student
Dit document is geüpload door een student, net als jij, die anoniem wil blijven.
Ludwig-Maximilians-Universität München

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

Hoofdstuk 21 Internationale economische ontwikkelingen

Het IMF onderscheidt 3 categorieën landen: Ontwikkelde industrielanden, opkomende industrielanden en ontwikkelingslanden. Mondiale verdeling van de productie: Is op dit moment scheef, maar dit kan verbeteren als de opkomende industrielanden en ontwikkelingslanden sneller gaan groeien. Eerste generatie opkomende industrielanden: Overgang naar een moderne industriële economie is in deze landen min of meer voltooid. (Hongkong, Singapore, Taiwan en Zuid-Korea. Tweede generatie opkomende industrielanden: Daar is deze overgang nog in volle gang (China, India, Thailand etc.) Oorzaken voor de opkomst van Oost-Azië (en dus niet van Afrika): Onderwijsbeleid is gericht op alle lagen van de bevolking. De hoge binnenlandse besparingen zorgen ervoor dat mensen kunnen investeren zonder dat zij hoeven te lenen van het buitenland. En als laatste speelt het overheidsbeleid een grote rol (overheidssturing, importbelemmeringen/vrijhandel, strategieën om exportindustrieën op te bouwen). Bedreigingen van deze landen: Politieke, religieuze en etnische conflicten; de steeds schever wordende inkomensverdeling, hoge inflatie, politieke vrijheid, vergrijzing etc. kunnen leiden tot toenemende ontevredenheid. In de tweede plaats is het risico groot dat de ontwikkeling van de fysieke (files door drukke verkeer), financiële (crisissen) en juridische infrastructuur geen gelijke tred houdt met de economische ontwikkelingen. Ten derde is de Aziatische economie gegroeid door een grotere inzet van de productiefactoren kapitaal en arbeid en niet op technologie (meer transpiratie dan inspiratie). Globalisering: Heeft verschillende dimensies; - Economische dimensie: Internationale handels-, investerings- en geldverkeer. - Sociale dimensie: toerisme, migratie en persoonlijke contacten (internet/mobiel) - Politieke dimensie: Samenwerking tussen nationale overheden op sociaal-economisch, ecologisch, politiek en militair gebied. Intraregionale handel: Handel met landen binnen de eigen regio. Interregionale handel: Handel buiten de eigen regio. Internationale outsourching: Internationaal uitbesteden. Offshoring: Producten zelf in het buitenland maken. (= directe investering) Directe investering: De verwerving van een belang in een onderneming in het buitenland, met het doel invloed uit te oefenen op het beleid. Redenen om in het buitenland te investeren: Bedrijven krijgen door een directe investering toegang tot een buitenlandse afzetmarkt (meer kennis van dat land, waardoor minder cultuurverschillen). Ten tweede biedt een directe investering een onderneming de mogelijkheid om toegang te krijgen tot productiefactoren (grondstoffen en arbeiders). Belangrijke motor economische groei: Voor opkomende industrielanden zijn directe investering een belangrijke motor. Omdat deze landen vaak een overvloed aan arbeid, maar een gebrek aan kapitaal, managementexpertise en technische kennis hebben. Oorzaken van globalisering: Technologische ontwikkelingen (transport en telecommunicatie maakt alles makkelijker) en Deregulering en liberalisering (het kapitaalverkeer tussen industrielanden is vrij en het handelsverkeerd ondervindt steeds minder belemmeringen). Weerstand tegen globalisering: Het leidt tot een verlies van nationale soevereiniteit en gaat ten koste van de culturele identiteit. En het legt een eenzijdige nadruk op de economie en leidt tot een schevere inkomensverdeling op wereldschaal (er wordt alleen gekeken naar de economische gevolgen en niet naar de volksgezondheid, milieu en de maatschappelijke gevolgen). Nationale soevereiniteit: Een land neemt zelf beslissingen etc. Maar door de globalisering komt er ook druk van buiten, waardoor een land andere beslissingen neemt. (lage lonen, weinig sociale bescherming). Culturele identiteit: Culturen verliezen hun identiteit en gaan steeds meer op elkaar lijken.

Hoofdstuk 22 Vrijhandel en protectie m. 22.

Comparatieve kostentheorie: Als landen zich specialiseren in de productie van goederen waarin ze een relatieve kostenvoorsprong hebben, de mondiale welvaart toeneemt. Belangrijkste reden voor internationale handel: Kostenverschillen tussen landen. Welvaart en handel neemt toe door: Specialisatie. Opgaven met; 1 Kaas = 0,8 graan etc. Internationale handelsstromen worden bepaald door: Relatieve kostenverschillen. Zelfs als een land in beide producten een absoluut kostennadeel heeft, kan internationale handel tot wederzijds voordeel leiden. Absolute kostenverschillen: Bepalen wel de welvaart die een land meteen gegeven hoeveelheid productiefactoren kan bereiken. In het voorbeeld zag je dat Polen beide producten efficiënter produceert dan Frankrijk. Door de grotere efficiëntie kan Polen met dezelfde inzet van productiefactoren dan ook een grotere hoeveelheid kaas en graan consumeren dan Frankrijk. Nadeel Comparatieve kostentheorie: De theorie houdt geen rekening met aanpassingskosten. Volgens de theorie zullen landen voortdurend moeten overschakelen van sectoren met Comparatieve kostennadelen op sectoren met Comparatieve kostenvoordelen. Deze omschakeling brengt kapitaalvernietiging en de daarbij behorende problemen met zich mee. Productiekosten in een land hangen af van: Van de prijzen van de productiefactoren en de kwaliteit of de productiviteit van de productiefactoren. Dit betekent dat er twee oorzaken kunnen zijn voor Comparatieve kostenverschillen; Verschillen in de prijzen of de productiviteit van productiefactoren. Prijs productiefactor: Hangt af van de beschikbaarheid van de productiefactor. In de meeste ontwikkelingslanden is arbeid relatief overvloedig aanwezig, terwijl kapitaal (en kennis) relatief schaars is. Het gevolg hiervan is dat arbeid goedkoop is en kapitaal relatief duur. Loonkosten per eenheid product: Hangen niet alleen af van de prijs van de productiefactor arbeid, maar ook van de kwaliteit van de productiefactor arbeid. Een maatstaf voor de kwaliteit van arbeid is de hoogte van de arbeidsproductiviteit. Hoge arbeidsproductiviteit: Komt door een hoge scholingsgraag en de hoge kapitaal- en kennisintensiteit van de productieprocessen. Productiviteitsverschillen compenseren geheel of gedeeltelijk de loonsverschillen tussen landen. Een productinnovatie: Ontstaat meestal in industrielanden. In de introductiefase is de kennisintensiteit van het product en het productieproces hoog. Het productiviteitsvoordeel van de industrielanden is in deze fase dan ook groot, waardoor ondernemingen de productie vaak in deze landen vestigen. Ook kunnen de ondernemingen gemakkelijker inspelen op de snel veranderende behoeften in de markt, die zich in de introductiefase vrijwel in de industrielanden bevindt (afzet markt; rijke industrielanden). Groei en verzadigingsfase: Tijdens deze fase treedt een geleidelijke standaardisatie van het product en het productieproces op, die gepaard gaat met een afname van de kennisintensiteit en een toename van de kapitaalintensiteit van het productieproces. Het wordt dan voordeliger om gedeeltelijk te gaan produceren in opkomende industrielanden (afzetmarkt; rijke industrielanden en opkomende industrielanden). Verder wordt er gesproken van een massaproductie. Teruggangfase: Het proces is volledig gemechaniseerd en gestandaardiseerd en heeft alleen nog ongeschoolde arbeid nodig. De productie zal zich dan volledig concentreren in de opkomende industrielanden en ontwikkelingslanden (afzetmarkt; wereldwijd). Argument protectionisme: Comparatieve kostenverschillen veranderen in de loop van de tijd, hierdoor ontstaan of groeien bepaalde bedrijfstakken in een land, maar er verdwijnen ook bedrijfstakken. Als dit gebeurt is er ook sprake van werkgelegenheidsverlies en dit een belangrijk argument voor de overheid om de bedreigde bedrijfstak te beschermen tegen buitenlandse concurrentie. Protectionisme: De bescherming van binnenlandse producten tegen de gevolgen van internationale concurrentie. Argumenten voor protectionisme: Oneerlijke concurrentie en onafhankelijkheid. Oneerlijke concurrentie; Internationale prijsdiscriminatie of dumping: Dumping is als een onderneming producten in het buitenland verkoopt tegen een prijs die onder de prijs in het binnenland ligt. (Koreaanse auto’s goedkoper verkopen in EU dan in Korea zelf, en de import van auto’s in Korea is beschermd).

Hoofdstuk 23 Internationale samenwerking

Vormen van regionale economische integratie; Vrijhandelsgebied: De deelnemende landen schaffen de onderlinge tarieven af. Elk land gebruikt zijn eigen importtarief ten opzichte van de landen buiten de vrijhandelszone. Toch moeten er grenscontroles zijn om te bepalen waar een product vandaan komt. Omdat Frankrijk bijv. 5% heft en Spanje 20%. Douane-unie: Geen onderlinge importtarieven, maar ook een gemeenschappelijk tarief ten opzichte van landen buiten de douane-unie. Controles op de oorsprong van een product aan de binnengrenzen van een douane-unie zijn niet meer nodig. Handelsschepping: De vorming van een douane-unie leidt tot een toename van de onderlinge handel van de deelnemers. Binnenlandse productie wordt vervangen door import uit het land met de lagste kosten binnen de douane-unie. Handelsverschuiving: De vorming van een douane-unie leidt ertoe dat import uit landen buiten de unie vervangen wordt door import uit landen binnen de unie. Handelsverschuiving gaat gepaard met welvaartsverlies, omdat import ui een land met lage kosten buiten de unie namelijk wordt vervangen door import uit een land met hogere kosten binnen de unie. Gemeenschappelijke markt: Alle belemmeringen voor een vrij verkeer van goederen-, diensten, kapitaal en personen opgeheven. Om ongewenste migratie binnen de gemeenschappelijke markt te voorkomen, is enige harmonisatie op gebieden als criminaliteit, veiligheid, arbeidsmarktbeleid, belastingbeleid en sociale zekerheid nodig. Maar dit loopt nog niet altijd even stroef. Economische unie: Wisselkoers schommelingen beïnvloeden de concurrentieverhoudingen tussen de lidstaten. Ook het belastingbeleid en het mededingbeleid hebben ook invloed op de concurrentieverhouding. Als de nationale overheden hun economisch beleid coördineren of overgaan tot een gemeenschappelijk economisch beleid is er sprake van een economische unie. Politieke unie: Als de politieke besluitvorming niet langer nationaal, maar supranationaal plaatsvindt.

De Europese Unie: Is een gemeenschappelijke markt met kenmerken van een economische unie. Subsidiariteitsbeginsel: Het bestuur van de EU is gebaseerd op dit beginsel. Dit betekent dat de EU zich moet beperken tot beleidsterreinen die een grensoverschrijdend effect hebben, zoals het milieu, handels en mededingingsbeleid. Nationale aangelegenheden zoals onderwijs, cultuur en gezondheidszorg moet de EU volgens dit beginsel overlaten aan de nationale overheden. Bestuur EU: De EU wordt bestuurd door een besluitvormingsdriehoek die bestaat uit het Europees parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese commissie. Europees parlement: Heeft als belangrijkste taak de Europese regels goed te keuren, toezicht houden op de Europese Commissie en de begroting vaststellen. Het parlement wordt rechtstreeks gekozen door burgers in de lidstaten. De Raad van de Europese Unie (raad van ministers): Is samen met het Europees parlement verantwoordelijk voor de politieke besluitvorming in de EU. De Raad van de Europese Unie bestaat uit vakministers uit de lidstaten. De Europese Commissie: De voorbereiding en uitvoering van het beleid ligt in handen van de Europese Commissie. Deze Commissie heeft in tegenstelling tot de vakministers slehcts het gemeenschappelijke belang van de EU op het oog. Internationaal Monetair Fonds (IMF): Kredietverlening aan lidstaten met een tijdelijk betalingsbalanstekort. Deze kredietverlening is niet onvoorwaardelijk. Het fonds stelt voorwaarden die strenger worden naarmate een land meer wil lenen. Dit is verstikkend voor landen en daarom doen opkomende industrielanden en ontwikkelingslanden steeds minder een beroep op het IMF. Zij bouwen in tijden van voorspoed eigen valutareserves op, doen een beroep op particuliere vermogensverschaffers of een beroep op elkaar. Wereldbank: Verstrekt kredieten aan ontwikkelingslanden tegen relatief lage rentepercentages. Door de gunstige economische ontwikkelingen in Oost-Azië, Oost-Europa en Latijns-Amerika is het werkgebied van de Wereldbank steeds kleiner geworden. G7, G8 en G20: Overleggen over internationale beleidscoördinatie (bewuste afstemming van voornemens, denkbeelden, besluitvorming en toepassing van instrumenten om doelen te realiseren). OESO: Bestaat uit 30 leden en die wisselen informatie uit en heeft een adviserende rol.

Hoofdstuk 24 Valutamarkt

Wisselkoers: De evenwichtsprijs op de markt. De prijs van de valuta van het ene land uitgedrukt in de valuta van een ander land. 1 Euro = 1,25 USD: Directe notering van de euro; indirecte notering van de dollar. Spread: Het verschil tussen de aan- en verkoopkoers. Appreciatie: Een stijging van de koers in een stelsel met flexibele wisselkoersen. Depreciatie: Een daling van de koers in een stelsel met flexibele wisselkoersen. Revaluatie: Een besluit tot waardevermeerdering van de eigen valuta. Devaluatie: Een besluit tot waardevermindering van de eigen valuta. Termijnkoers: De koers waartegen men de valuta’s in de toekomst ruilt, staat vast op het moment dat het termijncontract wordt gesloten. Deze koers is de termijnkoers. Agio: Positief verschil tussen de termijnkoers en de contante koers (werkelijke koers). Disagio: Negatief verschil tussen de termijnkoers en de contante koers. Doorzichtige markt: De valutamarkt is een doorzichtige markt, omdat de handelaren op elk moment van de dag op de hoogte kunnen zijn van de koersen in de verschillende financiële centra. Arbitrage: Koersverschillen tussen landen. Vb; de wisselkoers van de euro in Frankfurt is $1,25 en in Londen $1,24. Dan ga je euro’s kopen in Londen en verkopen in Frankfurt. Hierdoor worden de wisselkoersen weer gelijk. Arbitrage is het gebruikmaken van koersverschillen tussen financiële centra op een moment in de tijd. Speculatie: Het gebruikmaken van verwachte koersverschillen in de tijd. Aangezien de toekomstige wisselkoers niet zeker is, loopt de speculant in tegenstelling tot de arbitragenat wel risico. ‘Cross trading’: Handel voeren via de dollar. Contante wisselkoers: Is afhankelijk van vraag en aanbod op de valutamarkt. Betalingsbalans: Deze balans registreert alle transactie met het buitenland. Elke verandering in een van deze onderdelen op de betalingsbalans leidt tot een verandering in de vrag naar of het aanbod van dollars op de valutamarkt. Voorbeeld: Een directe investering van een Amerikaanse onderneming in de eurozone zal leiden tot een aanbod van dollars en vraag naar euro’s. Verklaring voor het wisselkoers verloop: Hiervoor zijn twee theorieën; de keynesiaanse bestedingstheorie en de koopkrachtpariteittheorie. De Keynesiaanse bestedingstheorie; Export: Leidt tot vraag naar de eigen valuta en aanbod van een vreemde valuta. Import: Leidt tot aanbod van de eigen valuta en vraag naar vreemde valuta. Tekort op de lopende rekening: Leidt tot een daling van de eigen valuta van dat land. Een tekort ontstaat als: De nationale bestedingen (de som van consumptie, investeringen en overheidsbestedingen in een land) groter zijn dan de productie. De inwoners van het land willen meer kopen dan dat het land zelf kan produceren. Het gevolg hiervan is dat het land meer moet gaan importeren. Oorzaken van een te hoog niveau van de nationale bestedingen: Er wordt weinig gespaard in het land. Maar het kan ook conjuncturele oorzaken hebben. Zo zal een belastingverlaging in een periode van hoogconjunctuur tot gevolg hebben dat de groei van de productie gelijk blijft, maar dat de bestedingen juist groeien. Het gevolg hiervan is een daling van de wisselkoers en een tekort op de lopende rekening. De Koopkrachtpariteittheorie; De koopkrachtpariteittheorie: Deze theorie verklaart de hoogte van de wisselkoers uit prijsverschillen tussen landen. De theorie stelt dat de ontwikkeling van wisselkoersen ervoor zorgt dat de prijzen van internationaal verhandelbare goederen overal te wereld dezelfde zijn. Voorbeeld: Een fiets kost in de eurozone €100 en in de VS $105. Voor dit product bestaat koopkrachtpariteit bij een wisselkoers van €1 = $1,05. Bij deze koers is er geen prijsverschil tussen de eurozone en de VS. De koopkracht is hetzelfde. Als de feitelijke koers afwijkt van de koopkrachtpariteit kan dit leiden tot winstgevende handel tussen landen. Stel de feitelijke koers is €1 = $1,2. De Europese handelaar koopt dan de fiets in de VS voor $105/$1,2 = €87,5 en verkoopt het vervolgens in de eurozone weer voor €100.

Ongedekte interestarbitrage: Een belegger maakt gebruik van internationale renteverschillen en het wisselkoersrisico wordt niet uitgesloten. Gedekte interestarbitrage: Een belegger maakt gebruik van internationale renteverschillen, maar het wisselkoersrisico wordt uitgesloten.

Hoofdstuk 25 Valutarisico en valutabeleid

Valutarisico: Door schommelingen in de wisselkoers loopt een onderneming valutarisico. Dit is het risico dat wisselkoersfluctuaties de winst van de onderneming beïnvloeden. Valutamanagement: Bestaat uit formulering van de doelstellingen, bepaling valuta-exposure, ontwikkeling valutavisie, beheersing valutarisico’s en evaluatie. Formulering van de doelstellingen: Hierin geeft de ondernemer aan in welke mate zij bereid is valutarisico’s te accepteren. De onderneming kan kiezen tussen full cover, no cover en selective cover. Full cover: Alle valutaposities worden ingedekt. Dit is duur. No cover: Alle valutaposities worden open gelaten. Dit is goedkoper. Selective cover: Sommige valutaposities worden wel ingedekt en anderen niet. Welke posities er worden opengelaten hangt af van de kosten-batenanalyse. Bepaling valuta-exposure; Valuta-exposure: Het valutarisico wat een onderneming loopt, hangt af van de valuta-exposure en de beweeglijkheid van een valuta. De valuta-exposure is de mate waarin de winst van een onderneming blootstaat aan wisselkoers fluctuaties. Exposure betekent letterlijk Gevoeligheid voor een bepaalde omgevingsfactor. Er zijn drie soorten exposure; transactie-exposure, translatie-exposure en het economische of structurele exposure. Transactie-exposure: Ontstaat als een onderneming een contract in een vreemde valuta sluit en de betaling pas later volgt. Deze exposure is eenvoudig te meten en heeft op korte termijn invloed op de winst en is dus vrij populair. Als er aan het contract nog een offerte voorafgaat, heeft de exporteur ook in het offertestadium al een valuta-exposure. Dit heeft de pretransactie-exposure. Translatie-exposure: Ontstaat als een onderneming posten in vreemde valuta op de balans heeft. Als een Europese onderneming bijvoorbeeld een Amerikaans bedrijf overneemt en de overname financiert met euro’s ontstaat er een translatie-exposure. Als de dollar in een bepaald jaar deprecieert, daalt de waarde van het Amerikaanse bedrijf in euro’s. Deze exposure heeft geen directe invloed op de kasstromen van de onderneming. Economische of structurele valuta-exposure: Deze exposure meet in welke mate de toekomstige winst van de onderneming afhangt van wisselkoersfluctuaties. Een Europese bierbrouwer met een Amerikaanse concurrent heeft een economisch dollarexposure. De concurrentiepositie en de toekomstige winst van de bierbrouwer hangen namelijk af van de hoogte van de dollarkoers. De economische exposure is belangrijk, maar moeilijk te meten. Dit komt doordat concurrentiepositie van een onderneming niet alleen afhangt van de ontwikkeling in de valuta’s waarin hij zakendoet, maar ook van de ontwikkeling in de valuta’s waarin de concurrenten zaken doen. Ontwikkeling valutavisie; Ontwikkeling valutavisie: Wat denk je dat er met de dollar gaat gebeuren over bijvoorbeeld 3 maanden. Valutaprognose: Er zijn twee methoden om de wisselkoers te voorspellen; de fundamentele analyse en de technische analyse. Fundamentele analyse: Een fundamenteel analist maakt een koersprognose op basis van de toekomstige economische ontwikkeling van een land. Hij neemt meestal de termijnkoers als uitgangspunt. De termijnkoers is namelijk een zuivere schatter van de toekomstige contante koers. Dit betekent dat een agio in de termijnkoers duidt op een appreciatie van de munt en een disagio op een depreciatie van de munt. De prognose van de fundamenteel analist moet beter zijn dan de prognose op basis van de termijnkoers. De laatste is immers gratis. Technische analyse: Een technisch analist baseert de koersprognose op het historische koersverloop. De technische analyse gaat uit van; Alle beschikbare informatie, koersen bewegen zich in trends en deze trends zetten zich voort totdat het tegendeel is bewezen en de geschiedenis herhaalt zich. Een technisch analist maakt gebruik van chart reading. In deze grafiek is een steunlijn en een weerstandslijn te vinden. Steunlijn: Geeft de ondergrens van het koersniveau op korte termijn weer (komt tot stand door recente dalingen met elkaar te verbinden).

Weerstandslijn: Geeft de bovengrens van het koersniveau weer (komt tot stand door recente toppen met elkaar te verbinden). Beheersing valutarisico’s; Beheersing valutarisico’s: Doormiddel van interne en externe instrumenten. Interne valuta-instrumenten; Interne instrumenten: Kunnen worden verdeelt in strategische en operationele maatregelen. Strategische maatregelen: De valuta-exposure van een onderneming hangt af van de valutastructuur (wijze waarop dit is opgebouwd of samengesteld is) van kosten, opbrengsten, bezittingen en schulden. Uiteindelijk is het valutarisico dat een onderneming loopt dus afhankelijk van de strategische beslissingen die de onderneming neemt over inkoop (keuze inkoopmarkt, facturering), productie (de vestigingsplaats, financiering) en verkoop (keuze verkoopmarkt, facturering, versterken marktpositie). Een dominante marktpositie: Een dominante marktpositie vermindert de wisselkoersgevoeligheid van een onderneming, omdat de onderneming ongunstige wisselkoersontwikkelingen kan doorberekenen in de afzetprijzen. Operationele maatregelen: Door strategische beslissingen leggen ondernemingen de valutastructuur van kosten en opbrengsten voor een lange termijn vast. Om de invloed van plotselinge wisselkoersschommelingen op de winst te neutraliseren, kan het management operationele maatregelen nemen, zoals netting, matching, leading and lagging en wisselkoersclausule op te nemen. Netting: Houdt in dat een onderneming alle vreemde valutaposities binnen de onderneming saldeert(betalen), waardoor alleen de netto-exposure extern hoeft te worden ingedekt. Netting vermindert het totale valutarisico dat de onderneming loopt NIET, maar het leidt wel tot een besparing op de kosten van valutamanagement. Matching: Het op elkaar afstemmen van inkomende en uitgaande kasstromen in vreemde valuta’s in de tijd. Stel dat een onderneming $100 moet betalen aan een leverancier. Over een week komt datzelfde bedrag binnen van een klant. Door de betaling aan de leverancier met een week uit te stellen, neemt het transactie-exposure van de onderneming af. Leading and lagging: Lijkt op matching. De ondernemer versnelt of vertraagt zijn betalingen of ontvangsten in vreemde valuta’s. Een exporteur die een dollardepreciatie verwacht, zal vorderingen in dollars versneld willen innen (leading). Omgekeerd zal een importeur met dezelfde verwachting een betaling in dollaars willen uitstellen (lagging). Wisselkoersclausule: Door de opname van een wisselkoersclausule in het contract kunnen beide partijen het risico delen. Een wisselkoersclausule houdt in dat de prijs in een vreemde valuta afhankelijk is van de koers van die valuta. Een depreciatie van de vreemde valuta leidt tot een prijsverhoging en een appreciatie tot een prijsverlaging. Externe valuta-instrumenten; Externe valuta-instrumenten: Strategische en operationele maatregelen zijn erop gericht de valuta- exposure te minimaliseren. Voor de exposure die resteert kan het management externe of financiële instrumenten inzetten. De belangrijkste financiële instrumenten zijn het valutatermijncontract, de valutaoptie en de valutaswap. Het valutatermijncontract: Een termijncontract is een bindende overeenkomst tussen twee partijen om valuta’s op een toekomstig tijdstip te ruilen. De koers waartegen zij de valuta’s in de toekomst ruilen, de termijnkoers, staat van tevoren vast. Een exporteur die op een toekomstig tijdstip een bedrag in dollars ontvangt, kan het valutarisico indekken door het bedrag op termijn te verkopen in ruil voor euro’s. Het valutatermijncontract is populair, omdat er weinig kosten aan verbonden zitten en het is eenvoudig. De valutaoptie: Een valutaoptie is het recht om een bepaalde valuta te kopen (calloptie) of te verkopen (putoptie) tegen een vooraf overeengekomen koers. Het grote voordeel van een valutaoptie ten opzichte van een termijncontract is dat de exporteur nog steeds kan profiteren van een stijging van de dollarkoers. Als de dollar stijgt, oefent de exporteur zijn recht om dollars te verkopen NIET uit. Hij moet alleen dan wel de premie betalen. Een valutaoptie biedt dus meer flexibiliteit dan een valutatermijncontract. De kosten van een valutaoptie zijn alleen vaak wel veel hoger dan die van een valutatermijncontract. De valutaswap: Is een tijdelijke ruil van valuta’s. Aan het begin van de looptijd ruilen beide partijen de hoofdsom tegen de contante koers. Gedurende de looptijd van de valutaswap (meestal tussen de 2 en 10 jaar) betalen beide partijen rente in de valuta die zij hebben ontvangen. Zij ontvangen rente in de valuta die zij aan de tegenpartij hebben afgestaan. Aan het einde van de looptijd worden de hoofdsommen weer geruild tegen de oorspronkelijke koers. Volatiliteit: Maatstaf die de mate van beweeglijkheid van een belegging weergeeft.

fysieke aanwezigheid van een multinational in een gastland de onderneming veel kwetsbaarder voor ongunstige ontwikkelingen in het land dan een exporteur. Beheersing van het landenrisico; Exporteur: Kan de risico’s beheersen door; - De keuze van betalingsvorm; vooruitbetalen, geconfirmeerd krediet. - Sluiten van exportkredietverzekering; een exporteur die exportkrediet verleent, loopt debiteuren- en landenrisico. Beide risico’s kan hij verzekeren. - Geografische spreiding van afzet. Multinational: Heeft minder opties om de risico’s te beheersen. Hij kan een landenrisico uitvoeren.

Was dit document nuttig?

Samenvatting Algemene economie

Vak: Algemene Economie eerste jaar (AVA-ACC-009)

50 Documenten
Studenten deelden 50 documenten in dit vak

Universiteit: Avans Hogeschool

Was dit document nuttig?
Hoofdstuk 21 Internationale economische ontwikkelingen
Het IMF onderscheidt 3 categorieën landen: Ontwikkelde industrielanden, opkomende industrielanden
en ontwikkelingslanden.
Mondiale verdeling van de productie: Is op dit moment scheef, maar dit kan verbeteren als de
opkomende industrielanden en ontwikkelingslanden sneller gaan groeien.
Eerste generatie opkomende industrielanden: Overgang naar een moderne industriële economie is in
deze landen min of meer voltooid. (Hongkong, Singapore, Taiwan en Zuid-Korea.
Tweede generatie opkomende industrielanden: Daar is deze overgang nog in volle gang (China, India,
Thailand etc.)
Oorzaken voor de opkomst van Oost-Azië (en dus niet van Afrika): Onderwijsbeleid is gericht op alle
lagen van de bevolking. De hoge binnenlandse besparingen zorgen ervoor dat mensen kunnen
investeren zonder dat zij hoeven te lenen van het buitenland. En als laatste speelt het overheidsbeleid
een grote rol (overheidssturing, importbelemmeringen/vrijhandel, strategieën om exportindustrieën op te
bouwen).
Bedreigingen van deze landen: Politieke, religieuze en etnische conflicten; de steeds schever
wordende inkomensverdeling, hoge inflatie, politieke vrijheid, vergrijzing etc. kunnen leiden tot
toenemende ontevredenheid. In de tweede plaats is het risico groot dat de ontwikkeling van de fysieke
(files door drukke verkeer), financiële (crisissen) en juridische infrastructuur geen gelijke tred houdt met
de economische ontwikkelingen. Ten derde is de Aziatische economie gegroeid door een grotere inzet
van de productiefactoren kapitaal en arbeid en niet op technologie (meer transpiratie dan inspiratie).
Globalisering: Heeft verschillende dimensies;
- Economische dimensie: Internationale handels-, investerings- en geldverkeer.
- Sociale dimensie: toerisme, migratie en persoonlijke contacten (internet/mobiel)
- Politieke dimensie: Samenwerking tussen nationale overheden op sociaal-economisch,
ecologisch, politiek en militair gebied.
Intraregionale handel: Handel met landen binnen de eigen regio.
Interregionale handel: Handel buiten de eigen regio.
Internationale outsourching: Internationaal uitbesteden.
Offshoring: Producten zelf in het buitenland maken. (= directe investering)
Directe investering: De verwerving van een belang in een onderneming in het buitenland, met het doel
invloed uit te oefenen op het beleid.
Redenen om in het buitenland te investeren: Bedrijven krijgen door een directe investering toegang tot
een buitenlandse afzetmarkt (meer kennis van dat land, waardoor minder cultuurverschillen). Ten tweede
biedt een directe investering een onderneming de mogelijkheid om toegang te krijgen tot
productiefactoren (grondstoffen en arbeiders).
Belangrijke motor economische groei: Voor opkomende industrielanden zijn directe investering een
belangrijke motor. Omdat deze landen vaak een overvloed aan arbeid, maar een gebrek aan kapitaal,
managementexpertise en technische kennis hebben.
Oorzaken van globalisering: Technologische ontwikkelingen (transport en telecommunicatie maakt
alles makkelijker) en Deregulering en liberalisering (het kapitaalverkeer tussen industrielanden is vrij en
het handelsverkeerd ondervindt steeds minder belemmeringen).
Weerstand tegen globalisering: Het leidt tot een verlies van nationale soevereiniteit en gaat ten koste
van de culturele identiteit. En het legt een eenzijdige nadruk op de economie en leidt tot een schevere
inkomensverdeling op wereldschaal (er wordt alleen gekeken naar de economische gevolgen en niet
naar de volksgezondheid, milieu en de maatschappelijke gevolgen).
Nationale soevereiniteit: Een land neemt zelf beslissingen etc. Maar door de globalisering komt er ook
druk van buiten, waardoor een land andere beslissingen neemt. (lage lonen, weinig sociale
bescherming).
Culturele identiteit: Culturen verliezen hun identiteit en gaan steeds meer op elkaar lijken.