Meteen naar document

Thematische woordenschat sem 2

Vak

Frans 2

373 Documenten
Studenten deelden 373 documenten in dit vak
Studiejaar: 2016/2017
Geüpload door:
0volgers
2Uploads
0upvotes

Reacties

inloggen of registreren om een reactie te plaatsen.

Preview tekst

Laure Broddelez Thematische woordenschat Frans 21 Hoeveelheden, getallen, maten La Ne pas du tout De hoeveelheid Helemaal niet Ne rien du tout Ne plus du tout Ne pas un seul, ne pas une seul Ne aucun, ne aucune Ne pas Pas mal (de) Bien du, de la, des Un tas (de) Tant (de) Une foule Davantage En trop Tout au plus Plus autant moins Restreint, restreinte Le calcul (calculer) Helemaal niets Helemaal niet meer Geen enkel(e) Geen enkel(e), geen een Niet veel Tamelijk veel Heel wat, heel veel Een heleboel Zo veel Een menigte Meer Te veel Hoogstens Meer evenveel minder Aanzienlijk, enorm Beperkt, begrensd Beperkt De berekening, het rekenen (berekenen, rekenen) Een berekening Een optelling, een som (optellen) Een aftrekking (aftrekken) Een vermenigvuldiging (vermenigvuldigen) Een deling (delen) Hoger, groter lager, geringer Nauwkeurig, exact, precies Ongeveer Zeer klein, minuscuul immens, ontzaglijk groot De afmeting, de maat Diep (de diepte) De schaal De schaalverdeling Het gewicht Een pond Een kwintaal (100kg) De oppervlakte De inhoud (bevatten, inhouden) Une Une addition (additionner) Une soustraction (soustraire) Une multiplication (multiplier) Une division (diviser) Exact(e) Environ peu Minuscule immense La dimension Profond, profonde (la profondeur) La graduation Le poids Une livre Un quintal La surface la superficie Le contenu (contenir) Laure Broddelez Thematische woordenschat Frans 22 Algemene begrippen Classer ordonner La disposition Une sorte une Constituer Important En premier lieu Occuper la place en de Passer au second plan En dernier lieu Fort(e) faible Le rapport Le point commun Comparable similaire Semblable pareil, pareille La ressemblance (ressembler La De pire en pire de mieux en mieux Contrairement de de La distinction (se distinguer de) La contraste (contraster avec) En revanche Faire partie de La de) Plein, pleine vide Dur, dure doux, douce mou, molle Mince Etroit, Lisible illisible Clair, claire obscur, obscure Transparant(e) opaque Neuf, neuve Nouveau, nouvelle Normal(e) anormal(e) Ordenen De inrichting, indeling Een soort Vormen, samenstellen Belangrijk onbelangrijk, te verwaarlozen Op de eerste plaats, allereerst Op de eerste plaats staan Bovenaan staan Op de tweede plaats komen Op de laatste plaats, ten slotte Sterk, hevig, groot zwak, gering, klein Het verband, de de verstandhouding, de betrekking Het punt van overeenkomst Vergelijkbaar met, soortgelijk gelijksoortig, soortgelijk Dergelijk, gelijk De gelijkenis, overeenkomst (lijken op) De verwantschap Steeds slechter, steeds erger steeds beter In tegenstelling De tegenstand, het de tegenstelling (zich verzetten tegen, ingaan tegen) Het onderscheid (zich onderscheiden van) Het contrast, de tegenstelling (contrasteren met, in tegenstelling staan met) Daarentegen, aan de andere kant Samenhangen met, verbonden zijn met Deel uitmaken van, behoren tot De afhankelijkheid (afhangen van) Vol leeg Hard zacht, zoet zacht, week Dik, dicht Slank, dun Smal, nauw Lauw(warm) Leesbaar onleesbaar Helder, duidelijk donker, duister Doorzichtig ondoorzichtig Nieuw, niet gebruikt Nieuw, ander, vervangend Middelmatig Normaal, gewoon abnormaal, ongewoon Laure Broddelez Thematische woordenschat Une modification (modifier) Supprimer Remplir Boucher Envelopper Plier Arracher Briser casser rompre Renverser Secouer Augmenter diminuer Monter baisser Frans Een wijziging, verandering (wijzigen, veranderen) Afschaffen, opheffen (in)vullen Dichtmaken, dichten ontstoppen, opentrekken Omhullen, verpakken Vouwen Uitrukken, uittrekken Beschadigen Breken Verscheuren Omgooien Schudden Toenemen, stijgen verminderen, afnemen Stijgen, toenemen zakken, afnemen Zich verbeteren Verslechteren 23 Verbale communicatie La parole Bavard, bavarde (bavarder) avec Un entretien Un interlocuteur, une interlocutrice Un de vues Un discours Proclamer Chuchoter A propos de Redire Insister sur qc Rappeler qn de faire qc Une Une affirmation (affirmer) Nier Assurer Une conviction convaincant(e) convaincre Une Vantard, vantarde (se vanter de qc) Renseigner qn (sur qc) Un avertissement (avertir) Une description Het woord Babbelziek, kletserig (babbelen, kletsen) Zich onderhouden met, spreken met Een gesprek, een onderhoud Een gesprekspartner Een gedachtenwisseling Een dialoog Verkondigen Fluisteren Naar aanleiding van, over Weer zeggen Benadrukken, aandringen Iemand eraan herinneren iets te doen Een verklaring (verklaren) Een bewering, verklaring (beweren, verklaren, bevestigen) Ontkennen Verzekeren Een overtuiging overtuigend overtuigen Een bewijsvoering (aantonen, bewijzen) Opschepperig (opscheppen over iets) Iemand inlichtingen verstrekken over iets Een waarschuwing (waarschuwen) Een beschrijving (beschrijven) Laure Broddelez Thematische woordenschat Frans Signaler qc qn Evoquer Une interrogation une interrogatoire Iemand op iets wijzen Oproepen, voor de geest halen Een ondervraging een verhoor Pardonner qn fait qc Demander pardon qn Tu veux ? de ma faute. Tous mes regrets. Je suis Avoir honte Tant pis ! Tant mieux ! Consoler qn Mon pauvre, ma pauvre Ne fais pas. Il a pas de mal. ne fait rien. Ce pas grave. Ce rien. va passer. peut arriver tout le monde. La permission (f) Prier qn de faire qc Ordonner qn de faire qc Obliger qn faire qc Forcer qn faire qc qn faire qc Interdire qn faire qc qn faire qc Proposer qn de faire qc Conseiller qn de faire qc Recommander qn de faire qc Il suffit de faire qc Il vaudrait mieux que Une plainte (se plaindre de) pique En avoir assez En avoir marre En avoir ras le bol suffit ! inadmissible ! Tu es vache Tu me casses les pieds Un juron (jurer) Iemand vergeven dat hij iets gedaan heeft Iemand om vergeving vragen Neem je het mij kwalijk? Het is mijn schuld. Het spijt me verschrikkelijk. Het spijt me. Sorry. Zich schamen Pech gehad! Des te beter! Gelukkig maar! Helaas! Iemand troosten Arme stakker Maak je geen zorgen. Het hindert niet. Dat geeft niet. Dat is niet erg. Het is niets. Het valt wel mee. Dat gaat wel over. Dat kan iedereen overkomen. De toestemming Iemand verzoeken iets te doen Iemand bevelen iets te doen Iemand verplichten iets te doen Iemand dwingen iets te doen Iemand iets te doen Iemand verbieden iets te doen Iemand verbieden iets te doen Iemand voorstellen iets te doen Iemand aanraden iets te doen afraden Iemand aanbevelen iets te doen Alleen maar te Het zou beter zijn als Een klacht (klagen over) Het brandt het prikt Ergens genoeg van hebben Het zat zijn Het spuugzat zijn Nu is genoeg! Dat is ontoelaatbaar! Je bent gemeen Ik word gek van je ! Een vloek (vloeken) Laure Broddelez Thematische woordenschat affreux, affreuse Epouvantable (m) La Frappant, frappante Inexplicable Au secours ! ! Au voleur ! Un Frans Verschrikkelijk, vreselijk De verbazing De verbluffing, verbazing (verbluft, versteld) Opvallend, frappant Onverklaarbaar Ongehoord, geweldig, ongelooflijk Help! Houd de dief! Een wens 15 Economie en bedrijfsleven Un fermier un paysan Une une paysanne Un cultivateur un agriculteur Une cultivatrice une agricultrice Les ressources naturelles Rural, rurale Un exploitant (exploiter) Campagnard, campagnarde (la campagne) La chute des prix Labourer Une charrue La moisson (moissonner) La culture m. Le La vignoble (la vigne) Un vigneron un viticulteur Une vigneronne une viticultrice Les vendanges (vendanger) Les coquillages (m) Les (m) Les richesses du Les (f) Une mine (un mineur) Implanter La reconversion (se reconvertir) Un ouvrier, une La Travailler la Een boer boerin Een landbouwer Natuurlijke hulpbronnen PlattelandsEen landbouwer (ontginnen, bebouwen) landelijk (het platteland) De sterke prijsdaling Omploegen Een ploeg De oogst (oogsten) De tuinbouw De mest De veeteelt (fokken, houden) Het vee De wijngaard (de wijnstok) Een wijnbouwer De druivenoogst (druiven oogsten) De schelpdieren De schaaldieren De bodemschatten De grondstoffen Een mijn (een mijnwerker) Vestigen De bloei, ontwikkeling De omschakeling (omschakelen, zich omscholen) Een arbeider, arbeidster De arbeidskrachten Aan de lopende band werken Laure Broddelez Thematische woordenschat Les biens de consommation (m) Les biens (m) La finition (m) Le social Une firme une maison Une succursale Diriger Un poste une fonction Responsable de Les effectifs (m) Embaucher Le chiffre Investir dans Un fusion (fusionner) La La son bilan Faire faillite Les frais (m) Le Un dispositif Un brevet La haute technologie Scientifique Un incident Spatial, spatiale Une Sur orbite Le commerce de de Une commission une VRP Un marchand, une marchande (marchander) Une marchandise La Commander Les soldes (m) Un fournisseur, une fournisseuse (fournir) La facture La livraison (livrer) La taxe La TVA (taxe la valeur Une remise un rabais Faire de la De consumptiegoederen De kapitaalgoederen De afwerking De handswerknijverheid De vestigingsplaats, hoofdkantoor Een firma Een filiaal Leiden Een baan, functie Verantwoordelijk voor Het personeelsbestand Aannemen, in dienst nemen De omzet Investeren in Een fusie (fuseren) De boekhouding De winst Een faillissement aanvragen Failliet gaan De kosten De vooruitgang Een voorziening Een patent De hightech Wetenschappelijk Een storing a Nucleair RuimteEen raket In een baan om de aarde De Een provisie Een vertegenwoordiger Een koopman, een koopvrouw (afdingen) Een (koop)waar De klantenkring Bestellen De uitverkoop Een leverancier (leveren, verschaffen) De rekening De levering (leveren) De belasting De btw Een korting Reclame maken Frans Laure Broddelez Thematische woordenschat Assurer Une assurance de vie Une assurance maladie Une assurance auto Une assurance accidents Cotiser Une cotisation Les prestations (f) Une compagnie Un contrat Un sinistre Les (m) les dommages (m) Les dommages (m) qn Une indemnisation Une caisse maladie Une allocation Les charges sociales (f) Verzekeren Een levensverzekering Een ziektekostenverzekering Een autoverzekering Een ongevallenverzekering Premie betalen Een premie, bijdrage De uitkeringen Een verzekeringsmaatschappij Een overeenkomst Een schadegeval, schade De schade De schadevergoeding Iemand schadeloosstellen Een schadeloosstelling, een schadevergoeding Een ziekenfonds Een uitkering De sociale lasten Frans

Was dit document nuttig?

Thematische woordenschat sem 2

Vak: Frans 2

373 Documenten
Studenten deelden 373 documenten in dit vak

Universiteit: Arteveldehogeschool

Was dit document nuttig?
Laure Broddelez Thematische woordenschat Frans
21 Hoeveelheden, getallen, maten
La quantité De hoeveelheid
Ne … pas du tout Helemaal niet
Ne … rien du tout Helemaal niets
Ne … plus du tout Helemaal niet meer
Ne … pas un seul, ne … pas une seul Geen enkel(e)
Ne … aucun, ne … aucune Geen enkel(e), geen een
Ne … pas grand-chose Niet veel
Pas mal (de) Tamelijk veel
Bien du, de la, des Heel wat, heel veel
Un tas (de) Een heleboel
Tant (de) Zo veel
Une foule Een menigte
Davantage Meer
En trop Te veel
Tout au plus Hoogstens
Plus – autant – moins (de/que) Meer – evenveel – minder
Considérable Aanzienlijk, enorm
Limité, limitée Beperkt, begrensd
Restreint, restreinte Beperkt
Le calcul (calculer) De berekening, het rekenen
(berekenen, rekenen)
Une opération Een berekening
Une addition (additionner) Een optelling, een som (optellen)
Une soustraction (soustraire) Een aftrekking (aftrekken)
Une multiplication (multiplier) Een vermenigvuldiging (vermenigvuldigen)
Une division (diviser) Een deling (delen)
Supérieur(e) inférieur(e) Hoger, groter lager, geringer
Exact(e) = précis(e) Nauwkeurig, exact, precies
Environ = à peu près Ongeveer
Minuscule immense Zeer klein, minuscuul immens, ontzaglijk
groot
La dimension De afmeting, de maat
Profond, profonde (la profondeur) Diep (de diepte)
Léchelle De schaal
La graduation De schaalverdeling
Le poids Het gewicht
Une livre Een pond
Un quintal Een kwintaal (100kg)
La surface = la superficie De oppervlakte
Le contenu (contenir) De inhoud (bevatten, inhouden)